Isaac
22-06-04, 08:04
Door Marcel ten Hooven
2004-06-22
Zijn 'Europa' en 'de islam' werkelijk onverenigbaar? Een paar politici-zoals Bolkestein en Kohl-beweren van wel. Andere zeggen dat niet hardop. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) is minder beducht. Bij de beslissing of Turkije lid van de EU mag worden spelen onbestemde gevoelens een grote rol, stelt de raad vast.
Voormalig VVD-leider Bolkestein of de Duitse christen-democraat Helmut Kohl zeggen het hardop: een islamitisch land als Turkije staat buiten de Europese waardengemeenschap kan daarom nooit lid van de EU worden. Andere politici, zegt de WRR, laten zich leiden door impliciete argumenten en religieus getinte weerzin tegen een Turks lidmaatschap. Zeker sinds de elfde september.
Daarom besloot de WRR op eigen initiatief te verkennen in hoeverre 'Europa' en 'islam' werkelijk onverenigbaar zijn. Het WRR-advies aan de regering, met de conclusie dat de Turkse islam géén belemmering vormt voor een EU-lidmaatschap, is actueel. Het verschijnt aan de vooravond van het Nederlandse voorzitterschap van de EU. In het komende halfjaar moeten de Europese regeringsleiders beslissen of de Unie de beslissende onderhandelingen met Turkije over het felbegeerde lidmaatschap aangaat, dan wel de deur in het slot gooit.
Wie zich intuïtief verzet tegen de komst van een islamitisch land in het verenigde Europese huis, zal het WRR-rapport soms met verwondering lezen. Buiten het geijkte verwachtingspatroon valt bijvoorbeeld de bevinding dat de aanhangers van de politieke islam tot de felste vóórstanders van het EU-lidmaatschap behoren. Seculiere Turkse partijen die naar het voorbeeld van Frankrijk elk religieus symbool uit het publieke domein willen bannen, staan daarentegen huiverig tegenover het Europese perspectief.
Haaks op het Westerse beeld van islam en moslims staat ook het besluit van de islamitisch geïnspireerde eenpartijregering van Turkije om een wet tegen de discriminatie van homo's uit te vaardigen. En gesteund door de vrouwenbeweging heeft de regering de aanval geopend op de achterstelling van meisjes en vrouwen en het geweld tegen hen.
De regeringspartij AK uit in haar programma grote waardering voor de pluriforme samenleving. Het programma besteedt veel aandacht aan mensenrechten en doet een reeks voorstellen om deze in Turkije met Europese maatstaven in overeenstemming te brengen. Het waardeert verschillen in geloof, cultuur en geuite meningen als een verrijking. Mensen met een verschillende taal, religie, ras en sociale status moeten zich op basis van gelijke wettelijke bescherming vrijelijk kunnen uiten en deelnemen aan de politiek. Niet-gelovigen hebben volgens de AK gelijke rechten als gelovigen. Voor de sceptici meldt de AK uitdrukkelijk dat zij met haar liefde voor de pluriformiteit geen opportunistisch, stiekem doel als het toegangsbewijs voor de EU nastreeft. Haar mensenrechtenprogramma is op zichzelf noodzakelijk, voor de modernisering van het land.
Dat juist de islamitische partijen de grootste voorstanders van het EU-lidmaatschap zijn, is volgens de WRR in het licht van de moderne Turkse geschiedenis minder verwonderlijk. Zij hebben iets te winnen bij de West-Europese traditie van vrijheid van godsdienst, sinds 'Atatürk' Mustafa Kemal Pasja, de stichter van de Turkse republiek, in de jaren twintig alle moslimsymbolen uit het openbare leven weerde en de islam onder staatscontrole plaatste.
Atatürk, president van 1923 tot 1938, wilde daarmee na de ineenstorting van het Ottomaanse rijk de grondslag leggen voor een modern en seculier Turkije. Hij was niet tegen de islam als zodanig, maar zag dat geloof als een individuele overtuiging die geen middelaars tussen mens en God nodig had. Daarom maakte hij een eind aan religieuze instituten als het kalifaat, het bestuur van de moslimgemeenschap, en plaatste hij de 'oelema', de godsdienstgeleerden, onder staatstoezicht. Hij verbood de Soefi-ordes en andere religieuze bewegingen die zich aan de staatscontrole onttrokken.
En voor zover een rechtsgebied nog was gebaseerd op de islamitische shari'a, zoals het familierecht, kreeg dat onder Atatürks bewind het Zwitserse burgerlijk wetboek als grondslag. Ook grondwettelijk werd Turkije een seculiere staat, hetgeen tot uitdrukking kwam in de sluiting van theologische faculteiten en een cultureel offensief tegen de traditionele hoofddracht van moslim-mannen en -vrouwen.
Aan de hand van een studie die de Leidse hoogleraar Turkse taal en cultuur Erik-Jan Zürcher en zijn medewerkster Heleen van der Linden in zijn opdracht maakten, concludeert de WRR dat Atatürk met zijn hervormingen voortging op het seculiere pad dat de Ottomanen eerder waren ingeslagen. 'Europa' oefende in politiek en cultureel opzicht al langer invloed op Turkije uit en was niet zozeer vijand als wel voorbeeld. De modernisering van het Ottomaanse rijk naar Europees model ging ongeveer gelijk op met dat proces in Europa zelf. Hoewel officieel islamitisch, kende dat rijk van oudsher een seculier bestuursapparaat. De taak van de godsdienstgeleerden in de oelema bestond uit de toetsing van staatswetten aan de religieuze wet. De autonome beslissingsbevoegdheid lag bij de vorst, wiens besluiten dankzij de oelema een godsdienstige legitimatie kregen.
De WRR laat met die historische uitweiding zien dat Turkije in een Europese traditie staat. Het land is bovendien nooit een kolonie geweest. Daardoor heeft de islam in Turkije niet, zoals elders in de moslimwereld, gefungeerd als ideologische rechtvaardiging van een nationalistische verzetsbeweging tegen de westerse overheerser. De westerse invloed is het gevolg van eigen keuzen, concludeert de WRR, en niet van afdwinging door vreemde krachten van buiten.
Daarmee verzet de raad zich tegen de zienswijze van Samuel Huntington, de Amerikaanse politiek historicus die met zijn boek 'Botsende beschavingen' richting gaf aan het debat over de verhouding tussen religieus geïnspireerde culturen. Volgens Huntington 'leende' Turkije onder Atatürk westerse politieke concepten als de scheiding van geestelijke en wereldlijke macht. Dat soort regulerende principes van de moderne samenleving kwam minder van 'binnenuit' dan in West-Europa, zegt hij.
De WRR vindt dat deze beschouwing getuigt van een sterke generalisatie, waarin het Westen en de islam synoniem zijn voor afzonderlijke beschavingen die elkaar niet verdragen. Huntingtons hypothese gaat volgens de raad ten onrechte uit van het idee dat moslims een collectiviteit zijn van traditionele en wellicht fundamentalistische gelovigen met een antiwesterse gezindheid. In de zienswijze van de Amerikaanse historicus is het dan vanzelfsprekend Turkije en zijn moslimbevolking te weren uit de EU, met haar grondslag van democratie, respect voor universele mensenrechten rechtstatelijkheid.
In werkelijkheid vonden processen die kenmerkend zijn voor de modernisering en de staatsvorming van Europa in de 19de eeuw ongeveer tegelijkertijd plaats in het islamitische Turkije, zoals de afbrokkelende macht van de vorst ten gunste van de parlementaire democratie, de terugdringing van de invloed van de religie op de staat en de doorwerking van het erfgoed van de Franse Revolutie. Dat Turkije veel overnam van West-Europa, vooral van Frankrijk, is volgens de WRR niet verwonderlijk. Daar zetelden toen de wereldmachten. Zoals de VS nu, vormden zij de vanzelfsprekende referentiepunten voor landen elders in de wereld. Dat maakt de 'verinnerlijking' van die Europese invloeden op Turkije er niet minder om, concludeert de raad.
Het vrijwaren van de staat van religieuze bemoeienis is in Turkije weinig minder rigoureus dan in Frankrijk, dat als geen ander West-Europees land godsdienstige symbolen uit het publieke domein weert. Dat Franse 'laïcisme' heeft model gestaan voor Turkije, waar net als in Frankrijk de hoofddoek taboe is in regeringsgebouwen en publieke functies. De afscherming van de staat voor godsdienstige beïnvloeding is in Turkije zelfs zo sterk dat het Europees parlement van de Turkse regering 'een meer ontspannen omgang' met de islam eist. Dat levert de paradoxale situatie op, schrijft de WRR, dat de seculiere Unie een minder streng laïcisme eist van de regering van een moslimland.
Het frappante is dat de islamitische Turkse regeringspartij AK het met die eis eens is. De regering is groot voorstander van de toetreding tot de EU, ook omdat zij in de Unie een garantie ziet voor vrijheid van godsdienst. De staatsgrepen in het recente verleden laten zien dat elke regering op islamitische grondslag in Turkije op haar hoede moet zijn voor ingrijpen van het leger. Dat koestert de laïcistische traditie die Atatürk heeft gevestigd, met een islam die ondergeschikt is aan de staat. De WRR omschrijft de tactiek van de Turkse regering om toegang te verkrijgen tot het huis van de Europese Unie dan ook als 'spitsroedenlopen'. Zij moet rekening houden met de anti-islamgevoelens onder zowel de bevolkingen en wellicht ook enkele regeringen van EU-lidstaten, als in het eigen staatsapparaat en leger.
De islamitische politieke partijen die de afgelopen decennia in de Turkse politiek opkwamen, onderschrijven het principe van scheiding van kerk en staat. Volgens de WRR gaan de confrontaties tussen het leger en die partijen in essentie dan ook over twee verschillende zienswijzen op de seculiere staat. In de ene, die van Atatürk, is de staat de baas over de religie. In de andere, die van de Turkse politieke islam, zijn staat en religie nevengeschikte, autonome domeinen. Anders dan Huntington veronderstelt, is de scheiding van kerk en staat in Turkije dus diepgeworteld. ,,Voor de in Europa bestaande angst dat de politieke islam een positie van de religie boven de staat ambieert, is dus in het geval van Turkije geen reden'', schrijft de WRR.
De raad vraagt zich af of de Europese beduchtheid misschien te maken heeft met de eigen ervaring met het katholicisme. Pas ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie, nog maar veertig jaar geleden, besloot de rooms-katholieke kerk het principe van scheiding van kerk en staat te aanvaarden.
2004-06-22
Zijn 'Europa' en 'de islam' werkelijk onverenigbaar? Een paar politici-zoals Bolkestein en Kohl-beweren van wel. Andere zeggen dat niet hardop. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) is minder beducht. Bij de beslissing of Turkije lid van de EU mag worden spelen onbestemde gevoelens een grote rol, stelt de raad vast.
Voormalig VVD-leider Bolkestein of de Duitse christen-democraat Helmut Kohl zeggen het hardop: een islamitisch land als Turkije staat buiten de Europese waardengemeenschap kan daarom nooit lid van de EU worden. Andere politici, zegt de WRR, laten zich leiden door impliciete argumenten en religieus getinte weerzin tegen een Turks lidmaatschap. Zeker sinds de elfde september.
Daarom besloot de WRR op eigen initiatief te verkennen in hoeverre 'Europa' en 'islam' werkelijk onverenigbaar zijn. Het WRR-advies aan de regering, met de conclusie dat de Turkse islam géén belemmering vormt voor een EU-lidmaatschap, is actueel. Het verschijnt aan de vooravond van het Nederlandse voorzitterschap van de EU. In het komende halfjaar moeten de Europese regeringsleiders beslissen of de Unie de beslissende onderhandelingen met Turkije over het felbegeerde lidmaatschap aangaat, dan wel de deur in het slot gooit.
Wie zich intuïtief verzet tegen de komst van een islamitisch land in het verenigde Europese huis, zal het WRR-rapport soms met verwondering lezen. Buiten het geijkte verwachtingspatroon valt bijvoorbeeld de bevinding dat de aanhangers van de politieke islam tot de felste vóórstanders van het EU-lidmaatschap behoren. Seculiere Turkse partijen die naar het voorbeeld van Frankrijk elk religieus symbool uit het publieke domein willen bannen, staan daarentegen huiverig tegenover het Europese perspectief.
Haaks op het Westerse beeld van islam en moslims staat ook het besluit van de islamitisch geïnspireerde eenpartijregering van Turkije om een wet tegen de discriminatie van homo's uit te vaardigen. En gesteund door de vrouwenbeweging heeft de regering de aanval geopend op de achterstelling van meisjes en vrouwen en het geweld tegen hen.
De regeringspartij AK uit in haar programma grote waardering voor de pluriforme samenleving. Het programma besteedt veel aandacht aan mensenrechten en doet een reeks voorstellen om deze in Turkije met Europese maatstaven in overeenstemming te brengen. Het waardeert verschillen in geloof, cultuur en geuite meningen als een verrijking. Mensen met een verschillende taal, religie, ras en sociale status moeten zich op basis van gelijke wettelijke bescherming vrijelijk kunnen uiten en deelnemen aan de politiek. Niet-gelovigen hebben volgens de AK gelijke rechten als gelovigen. Voor de sceptici meldt de AK uitdrukkelijk dat zij met haar liefde voor de pluriformiteit geen opportunistisch, stiekem doel als het toegangsbewijs voor de EU nastreeft. Haar mensenrechtenprogramma is op zichzelf noodzakelijk, voor de modernisering van het land.
Dat juist de islamitische partijen de grootste voorstanders van het EU-lidmaatschap zijn, is volgens de WRR in het licht van de moderne Turkse geschiedenis minder verwonderlijk. Zij hebben iets te winnen bij de West-Europese traditie van vrijheid van godsdienst, sinds 'Atatürk' Mustafa Kemal Pasja, de stichter van de Turkse republiek, in de jaren twintig alle moslimsymbolen uit het openbare leven weerde en de islam onder staatscontrole plaatste.
Atatürk, president van 1923 tot 1938, wilde daarmee na de ineenstorting van het Ottomaanse rijk de grondslag leggen voor een modern en seculier Turkije. Hij was niet tegen de islam als zodanig, maar zag dat geloof als een individuele overtuiging die geen middelaars tussen mens en God nodig had. Daarom maakte hij een eind aan religieuze instituten als het kalifaat, het bestuur van de moslimgemeenschap, en plaatste hij de 'oelema', de godsdienstgeleerden, onder staatstoezicht. Hij verbood de Soefi-ordes en andere religieuze bewegingen die zich aan de staatscontrole onttrokken.
En voor zover een rechtsgebied nog was gebaseerd op de islamitische shari'a, zoals het familierecht, kreeg dat onder Atatürks bewind het Zwitserse burgerlijk wetboek als grondslag. Ook grondwettelijk werd Turkije een seculiere staat, hetgeen tot uitdrukking kwam in de sluiting van theologische faculteiten en een cultureel offensief tegen de traditionele hoofddracht van moslim-mannen en -vrouwen.
Aan de hand van een studie die de Leidse hoogleraar Turkse taal en cultuur Erik-Jan Zürcher en zijn medewerkster Heleen van der Linden in zijn opdracht maakten, concludeert de WRR dat Atatürk met zijn hervormingen voortging op het seculiere pad dat de Ottomanen eerder waren ingeslagen. 'Europa' oefende in politiek en cultureel opzicht al langer invloed op Turkije uit en was niet zozeer vijand als wel voorbeeld. De modernisering van het Ottomaanse rijk naar Europees model ging ongeveer gelijk op met dat proces in Europa zelf. Hoewel officieel islamitisch, kende dat rijk van oudsher een seculier bestuursapparaat. De taak van de godsdienstgeleerden in de oelema bestond uit de toetsing van staatswetten aan de religieuze wet. De autonome beslissingsbevoegdheid lag bij de vorst, wiens besluiten dankzij de oelema een godsdienstige legitimatie kregen.
De WRR laat met die historische uitweiding zien dat Turkije in een Europese traditie staat. Het land is bovendien nooit een kolonie geweest. Daardoor heeft de islam in Turkije niet, zoals elders in de moslimwereld, gefungeerd als ideologische rechtvaardiging van een nationalistische verzetsbeweging tegen de westerse overheerser. De westerse invloed is het gevolg van eigen keuzen, concludeert de WRR, en niet van afdwinging door vreemde krachten van buiten.
Daarmee verzet de raad zich tegen de zienswijze van Samuel Huntington, de Amerikaanse politiek historicus die met zijn boek 'Botsende beschavingen' richting gaf aan het debat over de verhouding tussen religieus geïnspireerde culturen. Volgens Huntington 'leende' Turkije onder Atatürk westerse politieke concepten als de scheiding van geestelijke en wereldlijke macht. Dat soort regulerende principes van de moderne samenleving kwam minder van 'binnenuit' dan in West-Europa, zegt hij.
De WRR vindt dat deze beschouwing getuigt van een sterke generalisatie, waarin het Westen en de islam synoniem zijn voor afzonderlijke beschavingen die elkaar niet verdragen. Huntingtons hypothese gaat volgens de raad ten onrechte uit van het idee dat moslims een collectiviteit zijn van traditionele en wellicht fundamentalistische gelovigen met een antiwesterse gezindheid. In de zienswijze van de Amerikaanse historicus is het dan vanzelfsprekend Turkije en zijn moslimbevolking te weren uit de EU, met haar grondslag van democratie, respect voor universele mensenrechten rechtstatelijkheid.
In werkelijkheid vonden processen die kenmerkend zijn voor de modernisering en de staatsvorming van Europa in de 19de eeuw ongeveer tegelijkertijd plaats in het islamitische Turkije, zoals de afbrokkelende macht van de vorst ten gunste van de parlementaire democratie, de terugdringing van de invloed van de religie op de staat en de doorwerking van het erfgoed van de Franse Revolutie. Dat Turkije veel overnam van West-Europa, vooral van Frankrijk, is volgens de WRR niet verwonderlijk. Daar zetelden toen de wereldmachten. Zoals de VS nu, vormden zij de vanzelfsprekende referentiepunten voor landen elders in de wereld. Dat maakt de 'verinnerlijking' van die Europese invloeden op Turkije er niet minder om, concludeert de raad.
Het vrijwaren van de staat van religieuze bemoeienis is in Turkije weinig minder rigoureus dan in Frankrijk, dat als geen ander West-Europees land godsdienstige symbolen uit het publieke domein weert. Dat Franse 'laïcisme' heeft model gestaan voor Turkije, waar net als in Frankrijk de hoofddoek taboe is in regeringsgebouwen en publieke functies. De afscherming van de staat voor godsdienstige beïnvloeding is in Turkije zelfs zo sterk dat het Europees parlement van de Turkse regering 'een meer ontspannen omgang' met de islam eist. Dat levert de paradoxale situatie op, schrijft de WRR, dat de seculiere Unie een minder streng laïcisme eist van de regering van een moslimland.
Het frappante is dat de islamitische Turkse regeringspartij AK het met die eis eens is. De regering is groot voorstander van de toetreding tot de EU, ook omdat zij in de Unie een garantie ziet voor vrijheid van godsdienst. De staatsgrepen in het recente verleden laten zien dat elke regering op islamitische grondslag in Turkije op haar hoede moet zijn voor ingrijpen van het leger. Dat koestert de laïcistische traditie die Atatürk heeft gevestigd, met een islam die ondergeschikt is aan de staat. De WRR omschrijft de tactiek van de Turkse regering om toegang te verkrijgen tot het huis van de Europese Unie dan ook als 'spitsroedenlopen'. Zij moet rekening houden met de anti-islamgevoelens onder zowel de bevolkingen en wellicht ook enkele regeringen van EU-lidstaten, als in het eigen staatsapparaat en leger.
De islamitische politieke partijen die de afgelopen decennia in de Turkse politiek opkwamen, onderschrijven het principe van scheiding van kerk en staat. Volgens de WRR gaan de confrontaties tussen het leger en die partijen in essentie dan ook over twee verschillende zienswijzen op de seculiere staat. In de ene, die van Atatürk, is de staat de baas over de religie. In de andere, die van de Turkse politieke islam, zijn staat en religie nevengeschikte, autonome domeinen. Anders dan Huntington veronderstelt, is de scheiding van kerk en staat in Turkije dus diepgeworteld. ,,Voor de in Europa bestaande angst dat de politieke islam een positie van de religie boven de staat ambieert, is dus in het geval van Turkije geen reden'', schrijft de WRR.
De raad vraagt zich af of de Europese beduchtheid misschien te maken heeft met de eigen ervaring met het katholicisme. Pas ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie, nog maar veertig jaar geleden, besloot de rooms-katholieke kerk het principe van scheiding van kerk en staat te aanvaarden.