Isaac
07-07-04, 07:26
Anders dan de moderne had de klassieke liberaal een pessimistisch mensbeeld. Niet uit zichzelf, maar door lof en blaam blijft de mens op het goede pad. Niks normen en waarden. Eer en trots!
door Peter Olsthoorn en Pieter van Os
Dick Advocaat is geschoten. In de babbelprogramma’s die vanuit Portugal worden uitgezonden, haalde de publieke hoon direct na de wedstrijd Nederland-Tsjechië angstaanjagende hoogten. Toen de minister voor Bestuurlijke Hervorming en Koninkrijksrelaties Thom de Graaf met een glimlach live in de uitzending van Villa BvD vertelde dat de wedstrijd was verloren door het wisselen van aanvaller Arjen Robben juichten er honderden oranjefans achter hem. De minister verklaarde zelfs dat het «klote» was.
De bondscoach heeft zijn publieke reputatie definitief verloren. Natuurlijk zal hem worden voorgehouden door assistent-coach Willem van Hanegem, public-relationsman Eef Brouwers, door zijn vrouw en kinderen, en wellicht zelfs door zijn psychiater dat hij «boven» de mening van anderen moet staan. Dat is immers al decennialang het geijkte advies in de officiële moraal van de getherapeutiseerde, liberale samenleving. Het gaat niet om de mening van anderen; zolang je jezelf bent, jezelf waardeert en zelfs «respecteert», kun je geluk ervaren. Zelfontplooiing moet de plaats innemen van nare, «negatieve» gevoelens van schaamte.
Toch weet iedereen, al ken je de man niet persoonlijk, dat de mening van anderen Dick niet koud laat. Hoe schaamteloos hij zijn geïmplanteerde hoofd ook heeft laten uitventen door een hairlease-fabrikant, ook hij is niet ongevoelig voor publieke roem. Wie wel? De zorg om een goede naam is wellicht de meest effectieve prikkel voor goed of «rechtvaardig» gedrag. Een goede reputatie is de reden van zo velen om ’s morgens het bed uit te komen, of als de kinderen erin liggen nog uren door te brengen in het buurthuis of achter een tekstverwerker.
Eerverlies en schaamte kan iedereen navoelen, nog altijd. Daar is zelfs een woord voor: plaatsvervangende schaamte. Het was voor het publiek bijna onvoorstelbaar dat Tara Singh Varma in een televisieprogramma, maanden na het uitkomen van haar leugen, alsnog probeerde begrip te krijgen, als slachtoffer. En ook «drs» Charles Schwietert riep hoon en plaatsvervangende schaamte op. De voormalige nieuwslezer kwam uit kringen waar eer en trots nog iets betekenen, en hij begreep daarom dat niets anders restte dan emigratie nadat was gebleken dat hij had gejokt over zijn opleidingen. Schaamte is iets anders dan schuldgevoel, dat verbonden is aan het geweten. Bij schaamte wil een mens onzichtbaar worden, of «door de grond zakken». Dat is een bijna fysiek gevoel dat bij schuldgevoel niet speelt.
Maar hoewel de eerzucht iedereen door de aderen jakkert, is eer uit het vocabulaire van de sociale wetenschapper verdwenen, zeker wanneer die nadenkt over onszelf, westerlingen in een liberale samenleving. Slechts een enkele cultureel-antropoloog is erin geïnteresseerd, en dan alleen wanneer het migranten betreft, verre culturen of een studie naar het duel, een inmiddels in onbruik geraakte uitwas van de klassieke eerethiek. Het woord «eer» kan maatschappelijk op weinig steun meer rekenen. Het klinkt archaïsch en roept slechts associaties op met voetbalhooligans en allochtonentwisten.
Maatschappelijk heeft de Romantiek het pleit gewonnen, zoals filosoof Doorman stelt in zijn onlangs verschenen boek De romantische orde. Voor romantici is het streven naar prestige en de vergelijking met anderen abject en verwerpelijk en, vooral, door en door burgerlijk. Alleen hij die zijn eigen aard volgt, houdt zichzelf en anderen niet voor de gek en probeert niet iets te lijken wat hij niet is. In een lange geschiedenis, die voert van Rousseau naar denkers als John Stuart Mill, Herbert Marcuse, Jean-Paul Sartre en psychologen als Maslov en Fromm, wordt het een deugd slechts het «eigen kompas» te volgen, naar je «innerlijke stem» te luisteren en niet «de oren te laten hangen naar de goegemeente». Het gaat voortaan om zelfontwikkeling en persoonlijke groei en niet om eerbewijzen en status. De mening van anderen moet je koud laten. Sartre beweerde zelfs dat «l’enfer c’est les autres» en de gasten bij Oprah Winfrey wordt als imperatief gesteld tevreden te zijn met eigen falen: want «dat ben jij!». Negeer onaangename gevoelens van inferioriteit, opgelopen in het sociale verkeer, want «zo ben je nu eenmaal», hoe terecht de onvrede over het eigen gedrag ook is.
In werkelijkheid bestaat de bezorgdheid om de eigen reputatie nog altijd, gelukkig maar. Al die populaire psychologen als René Diekstra en Wayne Dyer houden niet alleen hun lezers, maar ook zichzelf voor de gek. Diekstra probeerde na het verlies van zijn goede naam — hij bleek een plagiërende fraudeur — uit alle macht begrip te krijgen, in radio- en televisie-uitzendingen, als slachtoffer. Schwietert, op zijn beurt, hield zich buiten het publieke oog alsnog bezig met het schrijven van een proefschrift over het omgaan met een publieke val. Maar als modieuze morele imperatief leeft de gedachte overal: gewoon jezelf zijn.
Het was ook precies deze leus waarmee Ed Nijpels in de jaren tachtig de verkiezingen won. Hoewel Bolkestein later publiekelijk afstand nam van dit blijheid-vrijheid-liberalisme, kan niemand ontkennen dat de slogan van Nijpels (met de duimpjes omhoog) een heldere verwoording is van de kern van het hedendaagse liberalisme. Mensen moeten zo veel mogelijk worden vrijgelaten bij de inrichting van hun leven.
Met eer gaat een dergelijke vrijheid natuurlijk moeilijk samen. Schopenhauer gaf ooit een heldere definitie: «Eer is de representant van onze waarde in de gedachten van anderen.» Eer is niet in eerste instantie verbonden aan een goed gevoel over jezelf, maar aan het beeld dat anderen van jou hebben. Zelfrespect, een woord dat in Schopenhauers tijd nog niet bestond, volgt pas daarna. Eer betekent dat je je iets aantrekt van wat anderen over je denken, en bezorgdheid om de oordelen van anderen perkt je vrijheid in, hoe dan ook. Niks: gewoon jezelf zijn. Hoewel de leus dus illustratief is voor het moderne liberalisme, zijn het loze woorden.
Omdat de oude eerethiek ondergronds is gegaan, behoeft het verdediging wanneer eer onderwerp is van een eigentijdse analyse. Dat was al zo in 1917. In dat jaar verschijnt een heruitgave van Conrads roman Lord Jim, oorspronkelijk uit 1900. De schrijver voorziet de heruitgave van een nieuw voorwoord waarin hij antwoord geeft op de kritiek van een lezeres die het verhaal «morbide» vindt. Conrad benadrukt dat hoofdpersoon Jim niet het product is van een perverse geest.
Jim is een scheepsmaat met een deugdzaam voorkomen. Hij monstert aan op een nauwelijks zeewaardig schip dat enige honderden pelgrims vervoert. Als het schip op zee ernstige averij oploopt, besluit de bemanning te vluchten en de zeshonderd slapende pelgrims aan hun lot over te laten. De bemanningsleden laten hun eigen voort bestaan prevaleren boven dat van hun menselijke vracht.
Hoewel de jonge Jim graag een held had willen zijn, verlaat ook hij, in een vlaag van verstandsverbijstering, met de officieren het schip. Zij weten zich te redden, maar de pelgrims ook. Het schip is op wonderbaarlijke wijze blijven drijven. Wanneer de pelgrims worden gehoord, komt de ware toedracht aan het licht. Deze verschilt nogal van het verhaal van de bemanning. Die beweerde dat het zou hebben ontbroken aan zowel de tijd als de middelen om de pelgrims in veiligheid te brengen. Dat blijkt niet waar, maar de officieren weten aan vervolging te ontkomen. Jim niet, en dat wil hij ook niet, al zijn er wel kansen toe. Hij hoopt alsnog te bewijzen een man van eer te zijn. Dat pakt anders uit: de hoorzitting trekt enorme publieke belangstelling en Jim komt overal bekend te staan als iemand die de erecode heeft gebroken, een man met een «soft spot».
Conrads roman maakt twee dingen duidelijk. In de eerste plaats dat eer dikwijls te maken heeft met de keuze voor leven of dood. Iets minder dramatisch geformuleerd: het gaat bij eer om een keuze tussen het materiële eigen be lang en hogere belangen. De eervolle keuze is meestal, maar niet per se, de keuze tegen het eigenbe lang. De bereidheid lijf en goed onderge schikt te maken aan een hoger doel, biedt iemand de mogelijkheid te laten zien dat hij meent waarvoor hij zegt te staan, of dit nu het vaderland is of de bescherming van walvissen. En ten tweede: eer betreft zowel de waarde die iemand zichzelf toekent, als de waarde die anderen hem toekennen. Jim was misschien in zijn eigen ogen een man van eer, maar de hele notie van eer veronderstelt dat anderen dat onderschrijven. Dat laatste is essentieel en maakt dat eer ook alles te maken heeft met iemands plaats in de samenleving. Eervol gedrag is zichtbaar gedrag waar anderen mee kunnen instemmen en tegen opkijken. Maar van eer kan pas sprake zijn als die instemming er daadwerkelijk is. In laatste in stantie ontlokt eervol gedrag altijd een of ande re vorm van instemming, nooit ontstem ming. Je kunt dus geen man of vrouw van eer zijn terwijl de rest van de wereld daar anders over denkt.
Eer is de beloning voor goed gedrag. Overwegingen van eer zijn daarmee zeker niet altruïstisch. Maar ze zijn ook niet zelfzuchtig in enge zin. Het eigen materiële belang en het eigen voortbestaan zijn er niet altijd mee gediend. Je zou kunnen zeggen dat wie zich laat leiden door overwegingen van eer het algemeen belang dient uit een zeker eigenbelang. De intentie is niet erg verheven, maar het gedrag deugt.
Niet alleen de romanticus heeft de eerethiek ondergronds gedreven en in alle lagen van de bevolking de gedachte laten postvatten dat angst voor gezichtsverlies verkeerd is. Ook in het utilitarisme van de achttiende en negentiende eeuw is het streven naar eer ongezond, omdat het niet bijdraagt aan de totale hoeveelheid geluk in de samenleving. Eer is niet nuttig. Het streven van de mens is er volgens de utilitarist op gericht pijn te vermijden en plezier op te zoeken. En de mens die erop uit is plezier te maximaliseren zou wel gek zijn als hij zich al te veel gelegen laat liggen aan de mening van anderen. «Foolish pride» is een gevleugelde uitspraak in het Angelsaksisch taal gebied. Utilitarisme is nog altijd belangrijk. Vooral moderne, invloedrijke economen als Milton Friedman en Gary Becker zijn schatplichtig aan de traditie.
door Peter Olsthoorn en Pieter van Os
Dick Advocaat is geschoten. In de babbelprogramma’s die vanuit Portugal worden uitgezonden, haalde de publieke hoon direct na de wedstrijd Nederland-Tsjechië angstaanjagende hoogten. Toen de minister voor Bestuurlijke Hervorming en Koninkrijksrelaties Thom de Graaf met een glimlach live in de uitzending van Villa BvD vertelde dat de wedstrijd was verloren door het wisselen van aanvaller Arjen Robben juichten er honderden oranjefans achter hem. De minister verklaarde zelfs dat het «klote» was.
De bondscoach heeft zijn publieke reputatie definitief verloren. Natuurlijk zal hem worden voorgehouden door assistent-coach Willem van Hanegem, public-relationsman Eef Brouwers, door zijn vrouw en kinderen, en wellicht zelfs door zijn psychiater dat hij «boven» de mening van anderen moet staan. Dat is immers al decennialang het geijkte advies in de officiële moraal van de getherapeutiseerde, liberale samenleving. Het gaat niet om de mening van anderen; zolang je jezelf bent, jezelf waardeert en zelfs «respecteert», kun je geluk ervaren. Zelfontplooiing moet de plaats innemen van nare, «negatieve» gevoelens van schaamte.
Toch weet iedereen, al ken je de man niet persoonlijk, dat de mening van anderen Dick niet koud laat. Hoe schaamteloos hij zijn geïmplanteerde hoofd ook heeft laten uitventen door een hairlease-fabrikant, ook hij is niet ongevoelig voor publieke roem. Wie wel? De zorg om een goede naam is wellicht de meest effectieve prikkel voor goed of «rechtvaardig» gedrag. Een goede reputatie is de reden van zo velen om ’s morgens het bed uit te komen, of als de kinderen erin liggen nog uren door te brengen in het buurthuis of achter een tekstverwerker.
Eerverlies en schaamte kan iedereen navoelen, nog altijd. Daar is zelfs een woord voor: plaatsvervangende schaamte. Het was voor het publiek bijna onvoorstelbaar dat Tara Singh Varma in een televisieprogramma, maanden na het uitkomen van haar leugen, alsnog probeerde begrip te krijgen, als slachtoffer. En ook «drs» Charles Schwietert riep hoon en plaatsvervangende schaamte op. De voormalige nieuwslezer kwam uit kringen waar eer en trots nog iets betekenen, en hij begreep daarom dat niets anders restte dan emigratie nadat was gebleken dat hij had gejokt over zijn opleidingen. Schaamte is iets anders dan schuldgevoel, dat verbonden is aan het geweten. Bij schaamte wil een mens onzichtbaar worden, of «door de grond zakken». Dat is een bijna fysiek gevoel dat bij schuldgevoel niet speelt.
Maar hoewel de eerzucht iedereen door de aderen jakkert, is eer uit het vocabulaire van de sociale wetenschapper verdwenen, zeker wanneer die nadenkt over onszelf, westerlingen in een liberale samenleving. Slechts een enkele cultureel-antropoloog is erin geïnteresseerd, en dan alleen wanneer het migranten betreft, verre culturen of een studie naar het duel, een inmiddels in onbruik geraakte uitwas van de klassieke eerethiek. Het woord «eer» kan maatschappelijk op weinig steun meer rekenen. Het klinkt archaïsch en roept slechts associaties op met voetbalhooligans en allochtonentwisten.
Maatschappelijk heeft de Romantiek het pleit gewonnen, zoals filosoof Doorman stelt in zijn onlangs verschenen boek De romantische orde. Voor romantici is het streven naar prestige en de vergelijking met anderen abject en verwerpelijk en, vooral, door en door burgerlijk. Alleen hij die zijn eigen aard volgt, houdt zichzelf en anderen niet voor de gek en probeert niet iets te lijken wat hij niet is. In een lange geschiedenis, die voert van Rousseau naar denkers als John Stuart Mill, Herbert Marcuse, Jean-Paul Sartre en psychologen als Maslov en Fromm, wordt het een deugd slechts het «eigen kompas» te volgen, naar je «innerlijke stem» te luisteren en niet «de oren te laten hangen naar de goegemeente». Het gaat voortaan om zelfontwikkeling en persoonlijke groei en niet om eerbewijzen en status. De mening van anderen moet je koud laten. Sartre beweerde zelfs dat «l’enfer c’est les autres» en de gasten bij Oprah Winfrey wordt als imperatief gesteld tevreden te zijn met eigen falen: want «dat ben jij!». Negeer onaangename gevoelens van inferioriteit, opgelopen in het sociale verkeer, want «zo ben je nu eenmaal», hoe terecht de onvrede over het eigen gedrag ook is.
In werkelijkheid bestaat de bezorgdheid om de eigen reputatie nog altijd, gelukkig maar. Al die populaire psychologen als René Diekstra en Wayne Dyer houden niet alleen hun lezers, maar ook zichzelf voor de gek. Diekstra probeerde na het verlies van zijn goede naam — hij bleek een plagiërende fraudeur — uit alle macht begrip te krijgen, in radio- en televisie-uitzendingen, als slachtoffer. Schwietert, op zijn beurt, hield zich buiten het publieke oog alsnog bezig met het schrijven van een proefschrift over het omgaan met een publieke val. Maar als modieuze morele imperatief leeft de gedachte overal: gewoon jezelf zijn.
Het was ook precies deze leus waarmee Ed Nijpels in de jaren tachtig de verkiezingen won. Hoewel Bolkestein later publiekelijk afstand nam van dit blijheid-vrijheid-liberalisme, kan niemand ontkennen dat de slogan van Nijpels (met de duimpjes omhoog) een heldere verwoording is van de kern van het hedendaagse liberalisme. Mensen moeten zo veel mogelijk worden vrijgelaten bij de inrichting van hun leven.
Met eer gaat een dergelijke vrijheid natuurlijk moeilijk samen. Schopenhauer gaf ooit een heldere definitie: «Eer is de representant van onze waarde in de gedachten van anderen.» Eer is niet in eerste instantie verbonden aan een goed gevoel over jezelf, maar aan het beeld dat anderen van jou hebben. Zelfrespect, een woord dat in Schopenhauers tijd nog niet bestond, volgt pas daarna. Eer betekent dat je je iets aantrekt van wat anderen over je denken, en bezorgdheid om de oordelen van anderen perkt je vrijheid in, hoe dan ook. Niks: gewoon jezelf zijn. Hoewel de leus dus illustratief is voor het moderne liberalisme, zijn het loze woorden.
Omdat de oude eerethiek ondergronds is gegaan, behoeft het verdediging wanneer eer onderwerp is van een eigentijdse analyse. Dat was al zo in 1917. In dat jaar verschijnt een heruitgave van Conrads roman Lord Jim, oorspronkelijk uit 1900. De schrijver voorziet de heruitgave van een nieuw voorwoord waarin hij antwoord geeft op de kritiek van een lezeres die het verhaal «morbide» vindt. Conrad benadrukt dat hoofdpersoon Jim niet het product is van een perverse geest.
Jim is een scheepsmaat met een deugdzaam voorkomen. Hij monstert aan op een nauwelijks zeewaardig schip dat enige honderden pelgrims vervoert. Als het schip op zee ernstige averij oploopt, besluit de bemanning te vluchten en de zeshonderd slapende pelgrims aan hun lot over te laten. De bemanningsleden laten hun eigen voort bestaan prevaleren boven dat van hun menselijke vracht.
Hoewel de jonge Jim graag een held had willen zijn, verlaat ook hij, in een vlaag van verstandsverbijstering, met de officieren het schip. Zij weten zich te redden, maar de pelgrims ook. Het schip is op wonderbaarlijke wijze blijven drijven. Wanneer de pelgrims worden gehoord, komt de ware toedracht aan het licht. Deze verschilt nogal van het verhaal van de bemanning. Die beweerde dat het zou hebben ontbroken aan zowel de tijd als de middelen om de pelgrims in veiligheid te brengen. Dat blijkt niet waar, maar de officieren weten aan vervolging te ontkomen. Jim niet, en dat wil hij ook niet, al zijn er wel kansen toe. Hij hoopt alsnog te bewijzen een man van eer te zijn. Dat pakt anders uit: de hoorzitting trekt enorme publieke belangstelling en Jim komt overal bekend te staan als iemand die de erecode heeft gebroken, een man met een «soft spot».
Conrads roman maakt twee dingen duidelijk. In de eerste plaats dat eer dikwijls te maken heeft met de keuze voor leven of dood. Iets minder dramatisch geformuleerd: het gaat bij eer om een keuze tussen het materiële eigen be lang en hogere belangen. De eervolle keuze is meestal, maar niet per se, de keuze tegen het eigenbe lang. De bereidheid lijf en goed onderge schikt te maken aan een hoger doel, biedt iemand de mogelijkheid te laten zien dat hij meent waarvoor hij zegt te staan, of dit nu het vaderland is of de bescherming van walvissen. En ten tweede: eer betreft zowel de waarde die iemand zichzelf toekent, als de waarde die anderen hem toekennen. Jim was misschien in zijn eigen ogen een man van eer, maar de hele notie van eer veronderstelt dat anderen dat onderschrijven. Dat laatste is essentieel en maakt dat eer ook alles te maken heeft met iemands plaats in de samenleving. Eervol gedrag is zichtbaar gedrag waar anderen mee kunnen instemmen en tegen opkijken. Maar van eer kan pas sprake zijn als die instemming er daadwerkelijk is. In laatste in stantie ontlokt eervol gedrag altijd een of ande re vorm van instemming, nooit ontstem ming. Je kunt dus geen man of vrouw van eer zijn terwijl de rest van de wereld daar anders over denkt.
Eer is de beloning voor goed gedrag. Overwegingen van eer zijn daarmee zeker niet altruïstisch. Maar ze zijn ook niet zelfzuchtig in enge zin. Het eigen materiële belang en het eigen voortbestaan zijn er niet altijd mee gediend. Je zou kunnen zeggen dat wie zich laat leiden door overwegingen van eer het algemeen belang dient uit een zeker eigenbelang. De intentie is niet erg verheven, maar het gedrag deugt.
Niet alleen de romanticus heeft de eerethiek ondergronds gedreven en in alle lagen van de bevolking de gedachte laten postvatten dat angst voor gezichtsverlies verkeerd is. Ook in het utilitarisme van de achttiende en negentiende eeuw is het streven naar eer ongezond, omdat het niet bijdraagt aan de totale hoeveelheid geluk in de samenleving. Eer is niet nuttig. Het streven van de mens is er volgens de utilitarist op gericht pijn te vermijden en plezier op te zoeken. En de mens die erop uit is plezier te maximaliseren zou wel gek zijn als hij zich al te veel gelegen laat liggen aan de mening van anderen. «Foolish pride» is een gevleugelde uitspraak in het Angelsaksisch taal gebied. Utilitarisme is nog altijd belangrijk. Vooral moderne, invloedrijke economen als Milton Friedman en Gary Becker zijn schatplichtig aan de traditie.