PDA

Bekijk Volledige Versie : Online racisme: de remedie is erger dan de kwaal



De Autochtoon
15-07-04, 21:16
Door Karin Spaink

Uitpuilende tassen vol herhaling en repeterende toespraken over stokpaardjes. Dat was het teleurstellende spectrum van het congres van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Parijs over antisemitisme, racisme en xenofobie op het internet.

Het congres werd voornamelijk bezocht door OVSE-ambassadeuren met hun stafleden en afgevaardigden van ministeries en allerlei onafhankelijke organisaties. Vrijwel alle speeches zijn te vinden op de website van het congres.

De beste speech was, in mijn ogen althans, die van Anton Nosik, redacteur van Rambler.ru, een Russische portal. Hij verhaalde van een inventarisatie van Russische antisemitische sites. De hoeveelheid was meegevallen, zeker in vergelijking met de mate van rabiaat antisemitisme en racisme in bijvoorbeeld de Russische Doema, het parlement.

Voorts relativeerde Nosik het gevaar van zulke sites: genocide was immers nooit voortgekomen uit het racisme van individuen of kleine groepjes, zulke wandaden ontstonden als racistische uitingen doordrongen tot het niveau van de staat. Niettemin was de groep erin geslaagd om met een campagne binnen korte tijd 80 procent van de betreffende sites gesloten te krijgen. Hun ijver resulteerde echter bovenal enorme media-aandacht voor die racistische en antisemitische websites. Zodanig dat ze besloten om hun verzet onmiddellijk te staken. Met een beetje racisme leven vonden ze uiteindelijk een betere optie.

Een Russische vertegenwoordiger van een mensenrechtenorganisatie voegde eraan toe dat zulke restrictieve maatregelen in verse of broze democratieën worden misbruikt tegen oppositionele groeperingen en zelden tegen degenen voor wie ze oorspronkelijk waren ontworpen. Regels tegen zogeheten 'hate speech' dienen dan als legitimatie voor ingrepen in de vrijheid van meningsuiting en als instrument om gerechtvaardigde politieke discussie de mond te snoeren.

Pavlov-reactie

Veel sprekers waren aanzienlijk minder vertrouwd met de werking van het net dan Nosik. De schrik dat je racistische teksten op het net kunt vinden is gewoonlijk groot en de eerste - begrijpelijke - reflex is verzet. Toch is internet hierin niet uitzonderlijker dan andere media: ook op de radio, in boeken en in de geschreven pers kom je, als je op zoek gaat, rabiate opvattingen tegen. Op het net vind je dergelijke teksten echter wel makkelijker dan in de analoge wereld, juist door zijn zoekfunctie.

Maar kenmerkend voor internet is dat je in zoekresultaten per definitie ook - of zelfs vooral - tegengeluiden zult aantreffen. Wie bijvoorbeeld de termen 'leugen' en 'concentratiekamp' samen in Google stopt, krijgt als eerste suggestie een pagina van Stormfront.org met de ontkenning dat Treblinka een doodskamp was. Maar de rest van de zoekresultaten is zonder meer koosjer. Wie zoekt op 'protocols Zion' vindt zelfs als eerste een link naar Nizkor.org, die de opvattingen van revisionisten en neo-nazi's gedocumenteerd weerlegt.

De roep om regulering was groot op de conferentie. Duitsland betoonde zich er een groot voorstander van, evenals gastland Frankrijk. Beide landen passen overigens al geruime tijd filtermaatregelen toe om antisemitische en neonazistische pagina's ontoegankelijk te maken. Dat is omstreden, zeker de methode in Nordrhein-Westfalen: blokkeren op DNS-niveau. Vrijwel alle providers die de regel naleven, blokkeren enerzijds meer dan is voorgeschreven terwijl ze anderzijds niet al het verbodene weten te stuiten - een inmiddels klassiek probleem bij filtering.

Voor zulke inzichten was geen plaats ingeruimd in de conferentie, zoals ook Meryem Marzouki van IRIS, een Franse organisatie voor digitale rechten, vaststelde in de jongste nieuwsbrief van European Digital Rights (EDRI).

Tegengeluiden

Regulering van internet mag dan de wens van velen geweest zijn, er waren gelukkig ook instanties die daar weinig voor voelden. Het OVSE-bureau Freedom of the Media (FOM) hield een zogeheten 'side-event' waar grote scepsis over filtering, zelfregulering en dergelijke werd geuit: blokkerende maatregelen zijn met te weinig waarborgen omkleed en leiden gewoonlijk tot inbreuk op grondwettelijke rechten van burgers.

In vervolg daarop organiseerde de FOM deze week een seminar in Wenen voor de gedelegeerden van de 55 OVSE-landen, waarvan de teksten online staan.

Er is niet zoiets als 'het internet', mocht ik de geachte delegaties uitleggen. Het net is een grote verzameling aan elkaar geknoopte computers in verschillende landen waarop verschillende diensten (of protocollen) beschikbaar zijn. Terwijl elk van die diensten andere juridische kenmerken bezit, kennen al die landen daarenboven hun eigen wetgeving en jurisprudentie, niet alleen voor de diverse internetdiensten maar ook over discriminatie, haatuitingen en het oproepen tot geweld. Internetproviders worden doorgaans wat betreft de websites van hun klanten als common carriers beschouwd, oftewel als neutraal doorgeefluik (geen boodschap aan de boodschap). Maar er zijn ook landen waar providers grosso modo als uitgevers aansprakelijk worden gesteld.

Waar websites nog redelijk te monitoren zijn - stabiel, toegankelijk, meestal met een te identificeren maker - geldt dat voor veel andere diensten echter niet. Wie is aansprakelijk voor een chat? Iemand opent een kanaal, verlaat dat, waarna een robot het in stand houdt. Deelnemers ervaren chats als een semi-openbaar gesprek, alsof ze een boom opzetten in hun stamcafé. Moet je nu werkelijk zulke cafégesprekken gaan controleren op racistische of anderszins discriminatoire praat? Indien zoiets in het gewone leven zou gebeuren, stond iedereen op zijn kop. Maar op zo'n conferentie te Parijs kunnen meldpunten daarvoor pleiten zonder dat iemand verbleekt.

Out of sight, not out of mind

Daarnaast speelt het oude debat over bovengronds versus ondergronds. Racisme online uitbannen of wegfilteren leidt er niet toe dat het daadwerkelijk wég is, alleen dat je zulk spul niet meer ziet. Door die onzichtbaarheid onttrekt het zich ook meteen aan matigende invloed, en beneem je jezelf de mogelijkheid om inzicht te verwerven hoe en waarop mensen zich in die kringen organiseren, wat ze precies denken en doen. Je beneemt jezelf derhalve de kans op kennis en op tegenspraak als je racistische praat naar de onzichtbaarheid duwt.

Op dat punt is de vergelijking met spam interessant: du moment dat duidelijk werd dat spammers door hun providers zouden worden afgesloten, zochten ze andere kanalen om hun advertenties te spuien. Sinds augustus 2003 komt het leeuwendeel van de spam tot ons via zogeheten 'open proxies': machines van onschuldige derden, die via virussen zijn omgetoverd tot spam-relays. Die methode maakt het bijzonder moeilijk de verantwoordelijken achter zo'n spamrun te achterhalen, en hij berokkent de eigenaar van de misbruikte computer veel leed: die komt op zwarte lijsten, krijgt gedonder met zijn ISP en heeft _ uiteraard _ een besmette computer. Spammers zijn sindsdien niet minder zichtbaar geworden, alleen veel moeilijker te traceren.

Dat racistische uitingen diezelfde kant op kunnen gaan, bleek een week voor de Parijse conferentie. Op 10 juni 2004 deed zich de eerste wereldwijde racistische spamrun voor: dagenlang werden er miljoenen mails rondgepompt, verzonden via open proxies. De daders? Niet te achterhalen. Bijzonder aan deze (Duitstalige) run was dat de bewuste open proxies niet bekend waren bij spamjagers en derhalve nergens in bloklijsten voorkwamen (zie discussie hierover.

Ook de pogingen van de RIAA en aanverwante auteursrechtuitbaters om de uitwisseling van beschermd materiaal te stoppen, is instructief. Aanvankelijk was Napster het populairste programma voor de verspreiding van muziek. Napster werkte met een centrale database: iedereen die zich bij de dienst aanmeldde, vertelde Napster welke muziek hijzelf had en kon daarna via die database bij anderen grasduinen. Die database bleek de achilleshiel: ook belanghebbenden konden erin zoeken, waarna vervolging werd ingezet. Napster werd daarna al snel overvleugeld door een nieuwe peer-to-peer dienst. Uitwisselingsprogramma's die op die leest zijn geschoeid houden geen centraal bestand meer bij, de bestanden worden gedistribueerd uitgewisseld: deelnemers geven elkaar onderling door wat ze zoeken en aanbieden. Het ontbreken van een centrale registratie maakt peer-to-peer diensten lastig te bestrijden: vraag en aanbod zijn niet langer transparant voor de buitenwacht.

Auteursrechtinbreuken op het net zijn ook om een andere reden interessant studiemateriaal voor degenen die hate speech op het net de kop willen indrukken. Met auteursrechtinbreuken zouden miljarden zijn gemoeid, zo wordt beweerd, en de bestrijdende instanties wisten in tal van landen vergaande wetgeving te bewerkstelligen. Maar bijster effectief is dat allemaal niet: handhaving is moeilijk, opsporing en bewijsvoering lastig, en bovendien zijn gebruikers inventief. Waarom zou wetgeving op het gebied van hate speech en racisme dan plots wél effectief zijn?

Geen zorgvuldige afweging

Buiten zulke meer technische, netgerelateerde argumenten is er een politiek argument tegen regulering: ook in Parijs is krachtig gepleit voor ingrepen van providers, al dan niet in samenwerking met meldpunten of NGO's. Maar ISP's noch meldpunten zijn rechters en missen vaak simpelweg de deskundigheid om de moeilijke afweging tussen rechten en verboden zorgvuldig te maken.

Hier gaat het in zulke zaken immers altijd om de vraag hoe het verbod op discriminatie versus het recht op de vrijheid van meningsuiting zich onderling verhouden en welk van de twee in welke situatie de overhand moet hebben. Zowel de procedure bij ISP's als die bij meldpunten ontneemt de mensen wier teksten inzet van dispuut zijn, voorts fundamentele rechten die ze bij een klassieke rechtsgang wel hebben: het recht op een advocaat, het recht van beroep, en soms zelfs het recht op weerwoord.

Tenslotte worden ook de belangen van het publiek geschaad: er is slechts bij uitzondering sprake van transparantie van de zijde van de meldpunten en ISP's, er wordt zelden verantwoordelijkheid afgelegd. Niemand weet hoe vaak er teksten worden verwijderd of op welke grond.

Beperkt aandeel

Tot slot geldt er een getalsmatig argument tegen regulering. Want over hoeveel sites hebben we het? De Anti Defamation League telt meer antisemitische sites op het net dan anderen doen, maar hun definitie is dan ook buitengewoon ruim: ook sites waar christenen joden trachten te bekeren, beschouwen ze als unverfroren antisemitisch en verbodswaardig. De definities van Hatewatch.org zijn wat strikter en meer algemeen gedeeld. Hatewatch heeft in 2000 400 tot 450 zogeheten hardcore haatsites geïdentificeerd, en trof daarnaast 1.500 tot 1.750 sites die ze als problematisch aanmerkte. (In deze berekening gaat het bij mijn weten overigens uitsluitend om Engelstalige sites. Worden alle talen onder de loep genomen, dat zullen de aantallen zonder twijfel hoger liggen.)

Datzelfde Hatewatch.org, inmiddels omgedoopt in het Southern Poverty Law Centre, herhaalde deze telling in 2004 en kwam tot de conclusie dat er circa 400 haatsites waren _ evenveel als vier jaar terug. En dat terwijl het aantal websites in die vier jaar meer dan verdubbeld is. (Het onderzoek wordt aangehaald door Media Awareness in Canada).

Laat ons eens rekenen: stel dat het aantal individuele pagina's per site, ruim gerekend, ongeveer 300 is. Dan kom je op 135.000 pagina's, plus nog eens 525.000 van die 1.750 problematische sites. Derhalve, nog steeds ruim gerekend, 660.000 pagina's in totaal.

Google telt momenteel 4.285.199.774 pagina's (telling eind juni 2004) en indexeert niet alles, maar meer dan anderen. 660.000 van 4,25 miljard is 0,015 procent. Met andere woorden: we hebben het over nog geen tweetiende promille van alle webpagina's.

Je zou willen dat er zo weinig racisme was in de gewone wereld...

[2 juli 2004]

Bron: www.netkwesties.nl