Marsipulami
05-10-04, 00:12
Geweldloos verzet in de Islamwereld
Stephen Zunes
De tragische gebeurtenissen van 11/9 hebben bij velen het stereotype nog versterkt van de Islamwereld als een gewelddadige conflictregio. Nochtans kent het gebied een indrukwekkende en groeiende traditie van geweldloos verzet en van andere ongewapende bewegingen tegen autoritaire regimes.
Het begrip ‘geweldloze actie’ staat weliswaar niet in hoog aanzien binnen de ongewapende islamitische verzetsbewegingen, deels omdat de Arabische vertaling van de term een bijklank heeft van passiviteit. Het kent dan ook geen wijde verspreiding en weinigen zullen die bewegingen expliciet aanduiden als hoofdzakelijk geweldloze campagnes; desondanks vallen veel van zulke acties in de praktijk tóch onder de rubriek geweldloze actie.
Wat is Jihad?
Tegen de westerse stereotypes in vond de dramatische verspreiding van de Islam in de zevende eeuw niet zozeer plaats dankzij Arabisch militarisme, dan wel door de afwezigheid van een zwaarwegende tegenstand: de weg lag meer wel dan niet open. De Arabieren beschikten in die tijd militair over weinig professionalisme, technieken of organisatie. Hun legerleiders waren eerder handelaars, dichters of stamhoofden. Hun cultuur kende niet de militaristische kaste-traditie van de Spartanen, of de Pruisen, en ze bouwden ook geen militaire organisatie uit zoals andere wereldrijken dat deden: de Grieken, de Romeinen, de Byzantijnen of de Perzen.
Mede aan de basis van de foutieve westerse perceptie van een militaristische Islam ligt de verwarring over het concept jihad. Eerder dan een ‘heilige oorlog’ in de westerse betekenis, verwijst jihad in de eerste plaats naar iemands persoonlijke interne strijd voor rechtschapenheid en tegen de verleiding van de zonde. De term kan anderzijds ook verwijzen naar elke uiterlijke strijd van moreel belang, met inbegrip van geweldloze actie. In die zin is jihad iets anders dan qital, het gevecht. Op welk moment jihad de vorm aanneemt een qital, is betwistbaar, maar geloof in jihad vooronderstelt nièt het gebruik van geweld in de strijd voor een rechtvaardige samenleving. Men zegt dat de term ‘militante islam’ in feite overbodig is, gezien de inherente toewijding in de islam aan de strijd voor rechtvaardigheid. Maar militant zijn houdt op zich niet de noodzaak in van militarisme – zoals strijden niet noodzakelijk vechten inhoudt.
Een grote kracht van de islamitische culturen die ongewapende opstand mogelijk maakt is het geloof in een sociaal contract tussen de heerser en de onderworpene. Dit werd expliciet verwoord door de opvolger van de profeet Mohammed, Abu Bakr al-Siddiq: «Gehoorzaam mij zo lang als ik in mijn bestuur God gehoorzaam. Als ik hem ongehoorzaam ben, zijn jullie mij geen gehoorzaamheid verschuldigd.» Opeenvolgende kaliefen herhaalden die gelofte; Imam Ali zei b.v.: «Geen gehoorzaamheid is toegestaan aan eender welk schepsel in zijn ongehoorzaamheid aan de Schepper.» De meeste geleerden in het Midden-Oosten steunden inderdaad ten volle het recht van volkeren om een onrechtvaardig regeerder af te zetten. De beslissing om elke medewerking te weigeren is een cruciale stap in de opbouw van een geweldloze beweging.
Hierna volgt een kort overzicht van enkele van de belangrijkste geweldloze campagnes in de islamwereld in de jongste decennia.
De sjah ten val gebracht
Dankzij massale wapenleveringen uit de Verenigde Staten kon Sjah Mohammed Reza Pahlavi een van de allersterkste legermachten opbouwen die het Midden-Oosten ooit gekend heeft. Zijn door de Amerikanen getrainde geheime politie SAVAK was er goed in geslaagd de bevolking te terroriseren en te onderwerpen dankzij uitgebreide moordpartijen, foltering en massale arrestaties. Toch kwam het in 1977 tot een openlijke opstand, als de verbannen oppositieleider Ayatollah Ruhollah Khomeini opriep tot stakingen, boycots, belastingweigering en andere vormen van niet-meewerken met het regime van de Sjah.
De opstand botste op brutale repressie door de regering. Het verzet raakte in een hogere versnelling toen moordpartijen op burgers werden beantwoord met grote manifestaties na de islamitische 40-daagse rouwperiode. In oktober en november 1978 bracht een reeks stakingen – ook b.v. verplegend personeel en de pers gingen in staking – Iran nagenoeg tot stilstand. De crisis verscherpte als ook de oliearbeiders eind oktober in staking gingen voor de vrijlating van de politieke gevangenen, een staking die de regering 60 miljoen $ per dag kostte. Het land lag compleet lam bij de algemene staking van 6 november. Door de enorme druk gingen de oliearbeiders weer aan het werk, maar ze bleven vertragingsacties inlassen. Later die maand saboteerden arbeiders de dagelijkse toespraken van de Sjah door telkens op het aangekondigde uitzenduur de elektriciteit af te sluiten. In december vulden massale demonstraties de straten in de grote steden, terwijl de oliesector opnieuw het werk neerlegde en de raffinaderijen en de centrale bank dicht gingen door een permanente staking. Troepen van de Sjah richtten grootschalige bloedbaden aan onder ongewapende demonstranten, maar toch bleef hun aantal toenemen. Op 16 januari 1979 vluchtte de Sjah, twee weken later keerde Khomeini uit zijn ballingschap terug. Hij stelde Mehdi Bazargan aan als zijn eerste minister, waardoor hij een parallelle regering tot stand bracht tegen die van de door de Sjah benoemde eerste minister Shapur Bahtiar. Geconfronteerd met de duidelijke voorkeur van de grote meerderheid voor de nieuwe islamitische regering, nam Bahtiar op 11 februari ontslag.
Ondanks het bloedige imago van de revolutie en het autoritarisme en militarisme van de Islamitische Republiek die daarna ontstond, was er wel duidelijk een engagement om de opstand zelf ongewapend uit te voeren. De protestvoerders werden door het leiderschap van het verzet gevraagd om te proberen de troepen voor zich in te palmen, liever dan ze aan te vallen. En inderdaad: duizenden soldaten deserteerden, dikwijls zelfs in het heetste van de confrontaties met de menigte. De mobilisatiekracht van clandestien gesmokkelde audiocassettes bracht Abolhassan Sadegh, een ambtenaar van het ministerie van Nationale Voorlichting tot de uitspraak dat bandjes sterker zijn dan jachtvliegtuigen. Ayatollah Khomeini’s toespraken die via die tapes verspreid werden legden de nadruk op de kracht van het ongewapend verzet en van niet-medewerking. Khomeini: «De gebalde vuist van de strijders voor vrijheid kan de tanks en de geweren van de verdrukkers verpletteren.» Er kwamen weinig gewelddadige activiteiten voor die normaal geassocieerd worden met gewapende revoluties zoals neerschieten van soldaten, in brand steken van overheidsgebouwen of plunderingen. Als zoiets al voorkwam, dan ging het om ongeorganiseerde en spontane incidenten die niet de steun van het leiderschap van de beweging wegdroegen.
Het was de centrale waarde die het martelaarschap inneemt in de sjietische islam die, in weerwil van de ongebreidelde repressie onder de Sjah – die wel 20.000 slachtoffers eiste door toedoen van zijn leger en zijn geheime politie – de oppositie in staat stelde het volksverzet te mobiliseren in plaats van verpletterd te worden of gedwongen te worden tot een zelfvernietigende gewapende confrontatie met de grote militaire troepenmacht. De nadruk lag op «het redden van de islam door ONS bloed». Er zijn dan ook interessante parallellen te trekken tussen de nadruk die de vroeg-islamitische Imam Hossein legde op het martelaarschap en de Gandhiaanse traditie van de opoffering.
Maar eens aan de macht, verliet het islamitische regime de geweldloze methode die tot de overwinning had geleid, vooral na de dramatische wending naar rechts in de lente van 1981. In elk geval blijft de duidelijke erkenning – in tijden dat de oppositie nog niet aan de macht was – van de pragmatische voordelen van de geweldloze methoden, die hen de overwinning hadden helpen behalen.
Druzen op de Golan hoogte
Toen Israël de Golan hoogte (Zuid-West-Syrië) in 1967 bezette werden de meeste bewoners op de vlucht gedreven. De Druzen in vijf dorpen bleven. Druzen zijn een islamitische sekte en etnische groep die men ook terugvindt in Zuid-Libanon en Noord-Israël. De Israëli’s begonnen de streek gaandeweg te annexeren en oefenden druk uit op de Druzen om Israëlische identiteitskaarten te aanvaarden. De bevolking verzette zich.
Vanaf december 1981, toen Israël zijn administratie formeel invoerde over de hele streek, begon een poging om de bevolking systematisch te dwingen het Israëlisch burgerschap te aanvaarden. De Druzen zetten een geweldloze campagne in gang met algemene stakingen, vreedzame demonstraties en schendingen van de ingestelde avondklok. Systematisch negeerden ze militaire beperkingen op openbare demonstraties en verbroedering tussen de dorpen. Kinderen en volwassenen lieten zich met plezier arresteren en velen deden mee aan een ‘omgekeerde staking’ door zelf een riolering aan te leggen die de bezettingsmacht hen geweigerd had.
Wel 15.000 Israëlische soldaten bezetten de Golan en legden een 43 dagen lange staat van beleg op, waarbij ze huizen vernietigden, honderden mensen arresteerden, en verdachten neerschoten, maar uiteindelijk stapten ze af van hun poging om het Israëlische burgerschap op te leggen. Meer nog: ze zegden toe om geen Druzen van de Golan op te roepen voor het leger, ze stonden open economische relaties toe met Syrische Druzen aan de andere kant van de bestandslijn en ze legden hun bemoeienis stil met de rechten van de Druzen op land, water en burgerrechten. Zolang de Israëli’s hun beloften niet nakwamen, bleven de massale protesten en de burgerlijke ongehoorzaamheid voortduren.
Het verzet dwong de Israëli’s tot nog meer compromissen. De Palestijnse procureur Jonathan Kuttab merkte op: «De Israëlische soldaten voelden zich verscheurd, want ze konden niet omgaan met dat soort van geweldloosheid.» De Amerikaanse vredesactivist Scott Kennedy citeert een Israëlische commandant die zich erover bekloeg dat de situatie op de Golan «sommige van zijn beste soldaten tot wanhoop bracht».
De successen van dit verzet inspireerden de Palestijnen, die ook gebukt gaan onder Israëlische bezetting, om hun aloude vertrouwen in de gewapende strijd door buitenlandse guerrillagroepen, te herdenken en te kijken naar de efficiëntie van ongewapend verzet op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook zelf. Enkele jaren later was de eerste Intifada een feit.
De twee Intifada’s
De Palestijnse strijd voor autonomie boekte – na jaren van gewapend verzet, inbegrepen terrorisme – in de late jaren ’80 en vroege jaren ’90 aanzienlijke vooruitgang. Dat was het resultaat van de verschuiving naar voornamelijk geweldloze methoden tijdens de eerste Intifada, de opstand in de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever en de Gaza strook. Al decennia lang hadden de Palestijnen daar reeds vormen van ongewapend verzet gepleegd, o.a. de algemene stakingen in de dertiger jaren tegen de Zionistische immigratie; het Palestijns Centrum voor de Studie van de Geweldloosheid kan honderden voorbeelden geven van dat soort acties en campagnes, een halve eeuw lang. Veel tactieken van de Intifada waren dus niet nieuw, wel nieuw was de intensiteit in termen van omvang en berekende strategie van dit verzet. De PLO (Palestine Liberation Organisation) had immers het belang van de gewapende strijd in de voorafgaande jaren reeds afgezwakt, om er in 1988 tenslotte formeel afstand van te nemen.
De eerste Intifada bestond o.a. uit confrontaties van stenengooiende jongeren met de bezettingstroepen en het likwideren van collaborateurs, maar de kern van het verzet was geweldloos: vreedzame demonstraties, stakingen, boycots, belastingweigercampagnes, blokkades en de oprichting van alternatieve instellingen. De combinatie van de Israëlische repressie en de politieke opdeling in facties leidde tot een toename van het geweld in de laatste periode van de zes jaar durende opstand, maar desondanks gebruikte het Palestijnse verzet nagenoeg geen vuurwapens en bleef de beweging voornamelijk geweldloos.
Het eerste jaar Intifada dwong Jordanië ertoe zijn formeel administratief bestuur over de Westelijke Jordaanoever op te geven en krachtiger dan ooit achter de Palestijnse eis tot zelfbestuur te staan. De Intifada oefende ook grote invloed uit op de publieke opinie in de Arabische wereld, genoeg om een aantal regimes de Palestijnse kwestie opnieuw meer ter harte te doen nemen. En tenslotte dwong de Intifada de PLO ertoe om politieke initiatieven te nemen zoals de onafhankelijkheidsverklaring in december 1988, wat diplomatieke successen met zich meebracht, w.o. de erkenning van de PLO als gesprekspartner door Israël en de VS.
Tijdens de Intifada verkeerde de Palestijnse bevolking in een staat van mobilisering en van kracht (‘empowerment’) in een mate die voorheen nog nooit gezien was, de Israëli’s stonden tegenover de meest weerspannige oppositie ooit. Alternatieve instellingen werden opgezet die de nadruk legden op participatieve democratie en op ‘empowerment’ van het volk tegen het bezettingsleger én tegelijk tegen de bestaande patriarchale en feodale tradities binnen de eigen Palestijnse samenleving.
De Oslo Akkoorden van 1993 en de aanstelling van de Palestijnse Autoriteit verzwakten echter de geweldloze beweging, nadat de meeste Palestijnse stedelijke gebieden onder Palestijns zelfbestuur kwamen: daardoor stond de bevolking niet meer direct-geweldloos oog in oog met de Israëlische bezetter. Tegelijk botste het autocratische bewind van Yasser Arafat met de democratische basisinstituties die waren ontstaan als onderdeel van de geweldloze strijd van de jaren ’80, en wonnen reactionaire islamitische bewegingen die in gewelddadig verzet geloofden, aan kracht.
De blijvende Israëlische repressie en kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook en het falen van het vredesproces in het voorzien van een leefbare staat voor de Palestijnen had het uitbreken van de tweede Intifada tot gevolg, in september 2000. Gewapende Palestijnse politie- en veiligheidsbeambten gingen mee met ongeregelde strijdkrachten de Israëlische bezetter en de kolonisten bestrijden, en extremistische groepen lanceerden terroristische aanslagen in Israël zelf. Hoewel deze nieuwe opstand veel meer gewelddadig is dan de eerste Intifada, blijven daarnaast belangrijke geweldloze vormen van verzet voortduren, dikwijls in samenwerking met Israëlische activisten.
----> vervolg--->
Stephen Zunes
De tragische gebeurtenissen van 11/9 hebben bij velen het stereotype nog versterkt van de Islamwereld als een gewelddadige conflictregio. Nochtans kent het gebied een indrukwekkende en groeiende traditie van geweldloos verzet en van andere ongewapende bewegingen tegen autoritaire regimes.
Het begrip ‘geweldloze actie’ staat weliswaar niet in hoog aanzien binnen de ongewapende islamitische verzetsbewegingen, deels omdat de Arabische vertaling van de term een bijklank heeft van passiviteit. Het kent dan ook geen wijde verspreiding en weinigen zullen die bewegingen expliciet aanduiden als hoofdzakelijk geweldloze campagnes; desondanks vallen veel van zulke acties in de praktijk tóch onder de rubriek geweldloze actie.
Wat is Jihad?
Tegen de westerse stereotypes in vond de dramatische verspreiding van de Islam in de zevende eeuw niet zozeer plaats dankzij Arabisch militarisme, dan wel door de afwezigheid van een zwaarwegende tegenstand: de weg lag meer wel dan niet open. De Arabieren beschikten in die tijd militair over weinig professionalisme, technieken of organisatie. Hun legerleiders waren eerder handelaars, dichters of stamhoofden. Hun cultuur kende niet de militaristische kaste-traditie van de Spartanen, of de Pruisen, en ze bouwden ook geen militaire organisatie uit zoals andere wereldrijken dat deden: de Grieken, de Romeinen, de Byzantijnen of de Perzen.
Mede aan de basis van de foutieve westerse perceptie van een militaristische Islam ligt de verwarring over het concept jihad. Eerder dan een ‘heilige oorlog’ in de westerse betekenis, verwijst jihad in de eerste plaats naar iemands persoonlijke interne strijd voor rechtschapenheid en tegen de verleiding van de zonde. De term kan anderzijds ook verwijzen naar elke uiterlijke strijd van moreel belang, met inbegrip van geweldloze actie. In die zin is jihad iets anders dan qital, het gevecht. Op welk moment jihad de vorm aanneemt een qital, is betwistbaar, maar geloof in jihad vooronderstelt nièt het gebruik van geweld in de strijd voor een rechtvaardige samenleving. Men zegt dat de term ‘militante islam’ in feite overbodig is, gezien de inherente toewijding in de islam aan de strijd voor rechtvaardigheid. Maar militant zijn houdt op zich niet de noodzaak in van militarisme – zoals strijden niet noodzakelijk vechten inhoudt.
Een grote kracht van de islamitische culturen die ongewapende opstand mogelijk maakt is het geloof in een sociaal contract tussen de heerser en de onderworpene. Dit werd expliciet verwoord door de opvolger van de profeet Mohammed, Abu Bakr al-Siddiq: «Gehoorzaam mij zo lang als ik in mijn bestuur God gehoorzaam. Als ik hem ongehoorzaam ben, zijn jullie mij geen gehoorzaamheid verschuldigd.» Opeenvolgende kaliefen herhaalden die gelofte; Imam Ali zei b.v.: «Geen gehoorzaamheid is toegestaan aan eender welk schepsel in zijn ongehoorzaamheid aan de Schepper.» De meeste geleerden in het Midden-Oosten steunden inderdaad ten volle het recht van volkeren om een onrechtvaardig regeerder af te zetten. De beslissing om elke medewerking te weigeren is een cruciale stap in de opbouw van een geweldloze beweging.
Hierna volgt een kort overzicht van enkele van de belangrijkste geweldloze campagnes in de islamwereld in de jongste decennia.
De sjah ten val gebracht
Dankzij massale wapenleveringen uit de Verenigde Staten kon Sjah Mohammed Reza Pahlavi een van de allersterkste legermachten opbouwen die het Midden-Oosten ooit gekend heeft. Zijn door de Amerikanen getrainde geheime politie SAVAK was er goed in geslaagd de bevolking te terroriseren en te onderwerpen dankzij uitgebreide moordpartijen, foltering en massale arrestaties. Toch kwam het in 1977 tot een openlijke opstand, als de verbannen oppositieleider Ayatollah Ruhollah Khomeini opriep tot stakingen, boycots, belastingweigering en andere vormen van niet-meewerken met het regime van de Sjah.
De opstand botste op brutale repressie door de regering. Het verzet raakte in een hogere versnelling toen moordpartijen op burgers werden beantwoord met grote manifestaties na de islamitische 40-daagse rouwperiode. In oktober en november 1978 bracht een reeks stakingen – ook b.v. verplegend personeel en de pers gingen in staking – Iran nagenoeg tot stilstand. De crisis verscherpte als ook de oliearbeiders eind oktober in staking gingen voor de vrijlating van de politieke gevangenen, een staking die de regering 60 miljoen $ per dag kostte. Het land lag compleet lam bij de algemene staking van 6 november. Door de enorme druk gingen de oliearbeiders weer aan het werk, maar ze bleven vertragingsacties inlassen. Later die maand saboteerden arbeiders de dagelijkse toespraken van de Sjah door telkens op het aangekondigde uitzenduur de elektriciteit af te sluiten. In december vulden massale demonstraties de straten in de grote steden, terwijl de oliesector opnieuw het werk neerlegde en de raffinaderijen en de centrale bank dicht gingen door een permanente staking. Troepen van de Sjah richtten grootschalige bloedbaden aan onder ongewapende demonstranten, maar toch bleef hun aantal toenemen. Op 16 januari 1979 vluchtte de Sjah, twee weken later keerde Khomeini uit zijn ballingschap terug. Hij stelde Mehdi Bazargan aan als zijn eerste minister, waardoor hij een parallelle regering tot stand bracht tegen die van de door de Sjah benoemde eerste minister Shapur Bahtiar. Geconfronteerd met de duidelijke voorkeur van de grote meerderheid voor de nieuwe islamitische regering, nam Bahtiar op 11 februari ontslag.
Ondanks het bloedige imago van de revolutie en het autoritarisme en militarisme van de Islamitische Republiek die daarna ontstond, was er wel duidelijk een engagement om de opstand zelf ongewapend uit te voeren. De protestvoerders werden door het leiderschap van het verzet gevraagd om te proberen de troepen voor zich in te palmen, liever dan ze aan te vallen. En inderdaad: duizenden soldaten deserteerden, dikwijls zelfs in het heetste van de confrontaties met de menigte. De mobilisatiekracht van clandestien gesmokkelde audiocassettes bracht Abolhassan Sadegh, een ambtenaar van het ministerie van Nationale Voorlichting tot de uitspraak dat bandjes sterker zijn dan jachtvliegtuigen. Ayatollah Khomeini’s toespraken die via die tapes verspreid werden legden de nadruk op de kracht van het ongewapend verzet en van niet-medewerking. Khomeini: «De gebalde vuist van de strijders voor vrijheid kan de tanks en de geweren van de verdrukkers verpletteren.» Er kwamen weinig gewelddadige activiteiten voor die normaal geassocieerd worden met gewapende revoluties zoals neerschieten van soldaten, in brand steken van overheidsgebouwen of plunderingen. Als zoiets al voorkwam, dan ging het om ongeorganiseerde en spontane incidenten die niet de steun van het leiderschap van de beweging wegdroegen.
Het was de centrale waarde die het martelaarschap inneemt in de sjietische islam die, in weerwil van de ongebreidelde repressie onder de Sjah – die wel 20.000 slachtoffers eiste door toedoen van zijn leger en zijn geheime politie – de oppositie in staat stelde het volksverzet te mobiliseren in plaats van verpletterd te worden of gedwongen te worden tot een zelfvernietigende gewapende confrontatie met de grote militaire troepenmacht. De nadruk lag op «het redden van de islam door ONS bloed». Er zijn dan ook interessante parallellen te trekken tussen de nadruk die de vroeg-islamitische Imam Hossein legde op het martelaarschap en de Gandhiaanse traditie van de opoffering.
Maar eens aan de macht, verliet het islamitische regime de geweldloze methode die tot de overwinning had geleid, vooral na de dramatische wending naar rechts in de lente van 1981. In elk geval blijft de duidelijke erkenning – in tijden dat de oppositie nog niet aan de macht was – van de pragmatische voordelen van de geweldloze methoden, die hen de overwinning hadden helpen behalen.
Druzen op de Golan hoogte
Toen Israël de Golan hoogte (Zuid-West-Syrië) in 1967 bezette werden de meeste bewoners op de vlucht gedreven. De Druzen in vijf dorpen bleven. Druzen zijn een islamitische sekte en etnische groep die men ook terugvindt in Zuid-Libanon en Noord-Israël. De Israëli’s begonnen de streek gaandeweg te annexeren en oefenden druk uit op de Druzen om Israëlische identiteitskaarten te aanvaarden. De bevolking verzette zich.
Vanaf december 1981, toen Israël zijn administratie formeel invoerde over de hele streek, begon een poging om de bevolking systematisch te dwingen het Israëlisch burgerschap te aanvaarden. De Druzen zetten een geweldloze campagne in gang met algemene stakingen, vreedzame demonstraties en schendingen van de ingestelde avondklok. Systematisch negeerden ze militaire beperkingen op openbare demonstraties en verbroedering tussen de dorpen. Kinderen en volwassenen lieten zich met plezier arresteren en velen deden mee aan een ‘omgekeerde staking’ door zelf een riolering aan te leggen die de bezettingsmacht hen geweigerd had.
Wel 15.000 Israëlische soldaten bezetten de Golan en legden een 43 dagen lange staat van beleg op, waarbij ze huizen vernietigden, honderden mensen arresteerden, en verdachten neerschoten, maar uiteindelijk stapten ze af van hun poging om het Israëlische burgerschap op te leggen. Meer nog: ze zegden toe om geen Druzen van de Golan op te roepen voor het leger, ze stonden open economische relaties toe met Syrische Druzen aan de andere kant van de bestandslijn en ze legden hun bemoeienis stil met de rechten van de Druzen op land, water en burgerrechten. Zolang de Israëli’s hun beloften niet nakwamen, bleven de massale protesten en de burgerlijke ongehoorzaamheid voortduren.
Het verzet dwong de Israëli’s tot nog meer compromissen. De Palestijnse procureur Jonathan Kuttab merkte op: «De Israëlische soldaten voelden zich verscheurd, want ze konden niet omgaan met dat soort van geweldloosheid.» De Amerikaanse vredesactivist Scott Kennedy citeert een Israëlische commandant die zich erover bekloeg dat de situatie op de Golan «sommige van zijn beste soldaten tot wanhoop bracht».
De successen van dit verzet inspireerden de Palestijnen, die ook gebukt gaan onder Israëlische bezetting, om hun aloude vertrouwen in de gewapende strijd door buitenlandse guerrillagroepen, te herdenken en te kijken naar de efficiëntie van ongewapend verzet op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook zelf. Enkele jaren later was de eerste Intifada een feit.
De twee Intifada’s
De Palestijnse strijd voor autonomie boekte – na jaren van gewapend verzet, inbegrepen terrorisme – in de late jaren ’80 en vroege jaren ’90 aanzienlijke vooruitgang. Dat was het resultaat van de verschuiving naar voornamelijk geweldloze methoden tijdens de eerste Intifada, de opstand in de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever en de Gaza strook. Al decennia lang hadden de Palestijnen daar reeds vormen van ongewapend verzet gepleegd, o.a. de algemene stakingen in de dertiger jaren tegen de Zionistische immigratie; het Palestijns Centrum voor de Studie van de Geweldloosheid kan honderden voorbeelden geven van dat soort acties en campagnes, een halve eeuw lang. Veel tactieken van de Intifada waren dus niet nieuw, wel nieuw was de intensiteit in termen van omvang en berekende strategie van dit verzet. De PLO (Palestine Liberation Organisation) had immers het belang van de gewapende strijd in de voorafgaande jaren reeds afgezwakt, om er in 1988 tenslotte formeel afstand van te nemen.
De eerste Intifada bestond o.a. uit confrontaties van stenengooiende jongeren met de bezettingstroepen en het likwideren van collaborateurs, maar de kern van het verzet was geweldloos: vreedzame demonstraties, stakingen, boycots, belastingweigercampagnes, blokkades en de oprichting van alternatieve instellingen. De combinatie van de Israëlische repressie en de politieke opdeling in facties leidde tot een toename van het geweld in de laatste periode van de zes jaar durende opstand, maar desondanks gebruikte het Palestijnse verzet nagenoeg geen vuurwapens en bleef de beweging voornamelijk geweldloos.
Het eerste jaar Intifada dwong Jordanië ertoe zijn formeel administratief bestuur over de Westelijke Jordaanoever op te geven en krachtiger dan ooit achter de Palestijnse eis tot zelfbestuur te staan. De Intifada oefende ook grote invloed uit op de publieke opinie in de Arabische wereld, genoeg om een aantal regimes de Palestijnse kwestie opnieuw meer ter harte te doen nemen. En tenslotte dwong de Intifada de PLO ertoe om politieke initiatieven te nemen zoals de onafhankelijkheidsverklaring in december 1988, wat diplomatieke successen met zich meebracht, w.o. de erkenning van de PLO als gesprekspartner door Israël en de VS.
Tijdens de Intifada verkeerde de Palestijnse bevolking in een staat van mobilisering en van kracht (‘empowerment’) in een mate die voorheen nog nooit gezien was, de Israëli’s stonden tegenover de meest weerspannige oppositie ooit. Alternatieve instellingen werden opgezet die de nadruk legden op participatieve democratie en op ‘empowerment’ van het volk tegen het bezettingsleger én tegelijk tegen de bestaande patriarchale en feodale tradities binnen de eigen Palestijnse samenleving.
De Oslo Akkoorden van 1993 en de aanstelling van de Palestijnse Autoriteit verzwakten echter de geweldloze beweging, nadat de meeste Palestijnse stedelijke gebieden onder Palestijns zelfbestuur kwamen: daardoor stond de bevolking niet meer direct-geweldloos oog in oog met de Israëlische bezetter. Tegelijk botste het autocratische bewind van Yasser Arafat met de democratische basisinstituties die waren ontstaan als onderdeel van de geweldloze strijd van de jaren ’80, en wonnen reactionaire islamitische bewegingen die in gewelddadig verzet geloofden, aan kracht.
De blijvende Israëlische repressie en kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook en het falen van het vredesproces in het voorzien van een leefbare staat voor de Palestijnen had het uitbreken van de tweede Intifada tot gevolg, in september 2000. Gewapende Palestijnse politie- en veiligheidsbeambten gingen mee met ongeregelde strijdkrachten de Israëlische bezetter en de kolonisten bestrijden, en extremistische groepen lanceerden terroristische aanslagen in Israël zelf. Hoewel deze nieuwe opstand veel meer gewelddadig is dan de eerste Intifada, blijven daarnaast belangrijke geweldloze vormen van verzet voortduren, dikwijls in samenwerking met Israëlische activisten.
----> vervolg--->