Te quiero
18-11-04, 13:05
Uit het NRC
Eerst komt de daad, en dan pas de leer
Wat drijft islamitische extremisten? Sociale stagnatie, seksuele frustratie en politieke vernedering spelen allemaal een rol. Een Amerikaanse journaliste reisde door de haarden van terreur op zoek naar de feiten.
Door Carolien Roelants
Wie zijn de religieuze terroristen en waarom doden ze? Dat waren de vragen waarmee de Amerikaanse terrorisme-expert Jessica Stern een paar jaar geleden de wereld van de religieuze terrorist introk. 'Ik besloot iets te doen wat wetenschappers zelden doen: ik besloot met terroristen te gaan praten', schrijft ze in haar boek Terreur in naam van God.
Stern ging in 1999 op reis, dus nog vóór Osama bin Ladens aanslagen van 11 september 2001 in de VS. Maar de religieuze terrorist had vóór 11 september al vele malen toegeslagen, in Israël, Libanon en Pakistan. En ook in de VS, al ging het toen om protestants fanatisme.
Sterns overkoepelende conclusie na haar speurtocht is nauwelijks verrassend. 'Het gaat over de wereld zien in zwart en wit. Over het projecteren van al je angsten en onvolkomenheden op de Ander. Waarom gaat mijn leven niet zo goed als het zou moeten? Het antwoord is: Amerika. Het antwoord is: positieve discriminatie. Het antwoord is: de joden', zo omschrijft ze de motieven van de mensen die er uiteindelijk toe over gaan te doden.
Het gaat om wrok, vernedering en hebzucht als individueel uitgangspunt, voor de groepsidentiteit aangevuld met een forse scheut geschiedenis en vervolgens flink opgeklopt met politieke en religieuze peptalk: 'ons land is heilig' of 'wij zijn Gods volk dat tot taak heeft af te rekenen met Gods vijanden', en 'het paradijs wacht ons'. En daar vertrekt de religieuze terrorist in de gelukzalige overtuiging van het gelijk van zijn missie op zijn bloedige pad.
Stern besteedt weinig aandacht aan de aanwezigheid van (hoog)opgeleide moslims in Europa en Amerika die zich tot de terroristische islam hebben bekeerd; en het is nou juist de globalisering van Al-Qaeda(achtige) terreur die de westerse gemoederen bezighoudt. Hier wreekt zich waarschijnlijk het feit dat haar onderzoek zich ruim vóór 11 september heeft afgespeeld. Want toen pas bleek dat verscheidene van de negentien deelnemende kapers zich jarenlang in het westen op hun actie hadden voorbereid.
Interessant is het hoofdstuk over Palestijnse zelfmoordterreur. Toen het zelfmoordterrorisme van Hamas en Islamitische Jihad in de jaren negentig begon, verwachtten veel deskundigen dat de voorraad mensen die bereid waren zich met zoveel mogelijk Israëlische burgers op te blazen, snel uitgeput zou raken. Maar het tegendeel bleek het geval.
In een gesprek met Stern zegt een later door Israël geliquideerde Hamasleider, Abu Shanab, dat 'moslims de plicht hebben tegen een bezetting te strijden'. Een andere Hamasleider, sjeik Younis al-Astal, zegt dat 'de islam zich onderscheidt omdat het geloof de mensen erop voorbereidt voor Allah te sterven. Ze zijn altijd bereid voor Allah te sterven.'
Maar zo gemakkelijk ligt het niet. Stern wijst erop dat de Palestijnen zijn ondergedompeld in een 'epidemie van wanhoop' door de armoede in de bezette gebieden, de vernederingen door het Israëlische leger en kolonisten en de uitzichtloosheid van de situatie, wat duidelijke riscofactoren voor terrorisme zijn.
Ze voegt er wél terecht aan toe dat de zelfmoordaanslagen niet alleen een uitdrukking zijn van individuele wanhoop, maar dat ze in de meeste gevallen worden georganiseerd en gefaciliteerd door terreurgroepen met uitgesproken politieke doelstellingen. De 72 maagden die de martelaar in het paradijs tegemoet mag zien worden daarbij door de organisaties ten volle uitgespeeld. ,,De meeste jongens denken constant aan maagden'', citeert Stern een jong Hamaslid tegen een Amerikaanse journalist.
De zelfmoordterroristen zijn overigens lang niet allemaal arm of in een uitzichtloze situatie, en ook niet allemaal mannen. Er zijn hoogopgeleide vrouwen bij, zelfs moeders van jonge kinderen. Volgens Stern is er sprake van 'sociale besmetting' die in een cultus is ontaard: de aanslagen ontwikkelen een eigen drijfkracht. Op straat spelen kinderen een spel dat martelaars (shuhuda) heet, constateert ze, en in popsongs worden martelaren opgehemeld.
Ronduit beangstigend zijn Sterns reportages over haar bezoeken aan moslimextremisten in Pakistan in 1999 en 2000. Wat vooral naar voren komt is het gemak waarmee arme Pakistanen - en van hen zijn er heel veel - hun kinderen offeren voor de jihad, bijvoorbeeld in Kashmir, hoe vanzelfsprekend de kinderen zelf dat vinden en hoe probleemloos radicale geestelijken tegenover Stern over hun indoctrinatie op de Pakistaanse koranscholen uitweiden.
Stern reist met een Pakistaanse liefdadigheidsorganisatie, de Shuhda Islam Foundation (islamitische martelaren stichting) naar een streek ten noorden van Lahore waar de stichting negenhonderd gezinnen financieel steunt. Een familie die Stern spreekt, is er fors op vooruitgegaan door de steun van de stichting in ruil voor hun zoon. Een tweede zoon was al opgeleid tot mujaheed, maar was tijdelijk thuis en een derde zoon, tien jaar oud, was eveneens voorbestemd voor de jihad. ,,We schenken onze jongste zoon aan God. Als hij van de lagere school komt gaat hij fulltime naar een koranschool om zich geestelijk en lichamelijk voor te bereiden op de jihad'', vertelt zijn vader aan Stern.
Deze achteloosheid waarmee de zoons de jihad worden ingestuurd is des te beangstigender in combinatie met de Pakistaanse kernbom en de nauwe relaties die de machtige Pakistaanse inlichtingendienst, de ISI (Inter Services Intelligence), met veel moslimextremistische groepen onderhoudt.
Jessica Stern: Terreur in naam van God. Uitgeverij Het Spectrum, 24,95 euro.
15 november 2004
Eerst komt de daad, en dan pas de leer
Wat drijft islamitische extremisten? Sociale stagnatie, seksuele frustratie en politieke vernedering spelen allemaal een rol. Een Amerikaanse journaliste reisde door de haarden van terreur op zoek naar de feiten.
Door Carolien Roelants
Wie zijn de religieuze terroristen en waarom doden ze? Dat waren de vragen waarmee de Amerikaanse terrorisme-expert Jessica Stern een paar jaar geleden de wereld van de religieuze terrorist introk. 'Ik besloot iets te doen wat wetenschappers zelden doen: ik besloot met terroristen te gaan praten', schrijft ze in haar boek Terreur in naam van God.
Stern ging in 1999 op reis, dus nog vóór Osama bin Ladens aanslagen van 11 september 2001 in de VS. Maar de religieuze terrorist had vóór 11 september al vele malen toegeslagen, in Israël, Libanon en Pakistan. En ook in de VS, al ging het toen om protestants fanatisme.
Sterns overkoepelende conclusie na haar speurtocht is nauwelijks verrassend. 'Het gaat over de wereld zien in zwart en wit. Over het projecteren van al je angsten en onvolkomenheden op de Ander. Waarom gaat mijn leven niet zo goed als het zou moeten? Het antwoord is: Amerika. Het antwoord is: positieve discriminatie. Het antwoord is: de joden', zo omschrijft ze de motieven van de mensen die er uiteindelijk toe over gaan te doden.
Het gaat om wrok, vernedering en hebzucht als individueel uitgangspunt, voor de groepsidentiteit aangevuld met een forse scheut geschiedenis en vervolgens flink opgeklopt met politieke en religieuze peptalk: 'ons land is heilig' of 'wij zijn Gods volk dat tot taak heeft af te rekenen met Gods vijanden', en 'het paradijs wacht ons'. En daar vertrekt de religieuze terrorist in de gelukzalige overtuiging van het gelijk van zijn missie op zijn bloedige pad.
Stern besteedt weinig aandacht aan de aanwezigheid van (hoog)opgeleide moslims in Europa en Amerika die zich tot de terroristische islam hebben bekeerd; en het is nou juist de globalisering van Al-Qaeda(achtige) terreur die de westerse gemoederen bezighoudt. Hier wreekt zich waarschijnlijk het feit dat haar onderzoek zich ruim vóór 11 september heeft afgespeeld. Want toen pas bleek dat verscheidene van de negentien deelnemende kapers zich jarenlang in het westen op hun actie hadden voorbereid.
Interessant is het hoofdstuk over Palestijnse zelfmoordterreur. Toen het zelfmoordterrorisme van Hamas en Islamitische Jihad in de jaren negentig begon, verwachtten veel deskundigen dat de voorraad mensen die bereid waren zich met zoveel mogelijk Israëlische burgers op te blazen, snel uitgeput zou raken. Maar het tegendeel bleek het geval.
In een gesprek met Stern zegt een later door Israël geliquideerde Hamasleider, Abu Shanab, dat 'moslims de plicht hebben tegen een bezetting te strijden'. Een andere Hamasleider, sjeik Younis al-Astal, zegt dat 'de islam zich onderscheidt omdat het geloof de mensen erop voorbereidt voor Allah te sterven. Ze zijn altijd bereid voor Allah te sterven.'
Maar zo gemakkelijk ligt het niet. Stern wijst erop dat de Palestijnen zijn ondergedompeld in een 'epidemie van wanhoop' door de armoede in de bezette gebieden, de vernederingen door het Israëlische leger en kolonisten en de uitzichtloosheid van de situatie, wat duidelijke riscofactoren voor terrorisme zijn.
Ze voegt er wél terecht aan toe dat de zelfmoordaanslagen niet alleen een uitdrukking zijn van individuele wanhoop, maar dat ze in de meeste gevallen worden georganiseerd en gefaciliteerd door terreurgroepen met uitgesproken politieke doelstellingen. De 72 maagden die de martelaar in het paradijs tegemoet mag zien worden daarbij door de organisaties ten volle uitgespeeld. ,,De meeste jongens denken constant aan maagden'', citeert Stern een jong Hamaslid tegen een Amerikaanse journalist.
De zelfmoordterroristen zijn overigens lang niet allemaal arm of in een uitzichtloze situatie, en ook niet allemaal mannen. Er zijn hoogopgeleide vrouwen bij, zelfs moeders van jonge kinderen. Volgens Stern is er sprake van 'sociale besmetting' die in een cultus is ontaard: de aanslagen ontwikkelen een eigen drijfkracht. Op straat spelen kinderen een spel dat martelaars (shuhuda) heet, constateert ze, en in popsongs worden martelaren opgehemeld.
Ronduit beangstigend zijn Sterns reportages over haar bezoeken aan moslimextremisten in Pakistan in 1999 en 2000. Wat vooral naar voren komt is het gemak waarmee arme Pakistanen - en van hen zijn er heel veel - hun kinderen offeren voor de jihad, bijvoorbeeld in Kashmir, hoe vanzelfsprekend de kinderen zelf dat vinden en hoe probleemloos radicale geestelijken tegenover Stern over hun indoctrinatie op de Pakistaanse koranscholen uitweiden.
Stern reist met een Pakistaanse liefdadigheidsorganisatie, de Shuhda Islam Foundation (islamitische martelaren stichting) naar een streek ten noorden van Lahore waar de stichting negenhonderd gezinnen financieel steunt. Een familie die Stern spreekt, is er fors op vooruitgegaan door de steun van de stichting in ruil voor hun zoon. Een tweede zoon was al opgeleid tot mujaheed, maar was tijdelijk thuis en een derde zoon, tien jaar oud, was eveneens voorbestemd voor de jihad. ,,We schenken onze jongste zoon aan God. Als hij van de lagere school komt gaat hij fulltime naar een koranschool om zich geestelijk en lichamelijk voor te bereiden op de jihad'', vertelt zijn vader aan Stern.
Deze achteloosheid waarmee de zoons de jihad worden ingestuurd is des te beangstigender in combinatie met de Pakistaanse kernbom en de nauwe relaties die de machtige Pakistaanse inlichtingendienst, de ISI (Inter Services Intelligence), met veel moslimextremistische groepen onderhoudt.
Jessica Stern: Terreur in naam van God. Uitgeverij Het Spectrum, 24,95 euro.
15 november 2004