Orakel
05-12-04, 23:27
Algemeen Nederlands wordt boekentaal
Prof. Frans Hinskens, Meertens Instituut en Vrije Universiteit Amsterdam - 21/11/04
Het dialect verdwijnt, het etnolect verschijnt, het Standaardnederlands valt uit elkaar in regionale variëteiten, zoals Verkavelingsvlaams en Poldernederlands. Taal beweegt, zoveel is duidelijk. Maar waar gaan we naartoe? Volgens prof. Frans Hinskens is één evolutie duidelijk: binnenkort bestaat Standaardnederlands enkel nog op papier.
Een eeuw geleden was Nederland nog dun bevolkt. De verbindingen bestonden voornamelijk uit paden en onverharde wegen en de economie was grotendeels op landbouw gericht. Niet alleen in Nederland, maar in heel West-Europa sprak bijna iedereen bijna altijd dialect; de standaardtaal werd door de meesten uitsluitend geschreven (vgl. de Duitse aanduiding 'Schriftsprache'). De standaardtaal spreken stond voor geletterdheid en beschaving.
Terwijl in 1849 bijna de helft van de Nederlandse bevolking leefde van de landbouw, was dit 1950 nog een vijfde en in 1995 zelfs minder dan twee procent. De (betrekkelijk gesloten) dorpsgemeenschappen maakten plaats voor verstedelijkte gebieden; de dialecten verloren zodoende hun biotoop. Transport, massamedia en de spreiding van het onderwijs maakten de wereld kleiner. Ook dialecten die gesproken werden in dorpen die niet aan elkaar grenzen kwamen in contact met elkaar. Het dialectgebruik werd gaandeweg beperkt tot domeinen als 'buren', 'vrienden', en ´gezin' (met uitzondering van de opvoeding, waardoor het dialect niet langer vanzelfsprekend wordt overgedragen op de jongste generaties) en tot de lagere sociale klassen. Dialectgebruik werd hoe langer hoe meer gezien als teken van een gebrekkige ontwikkeling. Door dit alles slaagde de standaardtaal erin het dialect te verdringen als spreektaal.
Er ontwikkelden zich gaandeweg 'regiolecten', voortzettingen van de oude dialecten waaruit díe kenmerken verdwenen zijn die beperkt waren tot een plaats of een klein gebied. Doordat dialect en standaardtaal naar elkaar toegroeiden, ontstonden er naast deze ‘grootste gemene deler’-dialecten tegelijkertijd regionale variëteiten van de standaardtaal. Vandaag vullen regiolecten en regionale standaardvariëteiten een deel van de ruimte tussen traditionele dialecten en standaardtaal.
De groeiende industriële bedrijvigheid en de overgang naar de diensteneconomie zogen 'gastarbeiders' aan. Daarnaast kwamen inwoners van de voormalige koloniën naar West-Europa. Veel van deze allochtonen spreken etnolecten. Etnolecten bevatten elementen van de oorspronkelijke moedertaal (bv. het Turks of het Marokkaans Arabisch) en verschijnselen die kenmerkend zijn voor tweedetaalverwerving, naast kenmerken van omringende dialecten van de dominante taal (bv. het Nederlands).
Over de Nederlandse etnolecten is nog weinig bekend, al is het duidelijk dat de meer opvallende kenmerken liggen op het gebied van de uitspraak (de stereotypische Surinaamse 'oewee'), het weglaten van lidwoorden en er, en het afwijkende gebruik van het woordgeslacht (de boek, Turkse restaurant, het plein die je daar ziet).
De buitenwereld associeert etnolecten met sociale achterstand, maar voor veel sprekers ontwikkelen ze zich tot dragers van de etnische identiteiten. Bovendien genieten etnolecten onder Nederlandse jongeren groeiend prestige.
Etnolecten ontwikkelen zich vooral in steden (43 % van de bevolking van de vier grote steden in Nederland bestaat uit allochtonen), regiolecten en regionale standaardvariëteiten ook buiten de steden. De regiolecten en regionale standaardvariëteiten bevinden zich in de verschillende delen van ons taalgebied in uiteenlopende ontwikkelingsstadia. In sommige regio's laten ze zich niet meer van elkaar onderscheiden.
De bekendste van oorsprong regionale standaardvariëteit is het Poldernederlands. De Poldernederlandse uitspraak van 'ei' of 'ij' als 'ai' maakt deel uit van traditionele Hollandse en Utrechtse dialecten. Het Belgische equivalent, aangeduid als Verkavelingsvlaams of Tussentaal ("G'ebt ook g'oord wat de minister zei. Wa zegde gij daarop?"), wordt vooral in de lagere standen gesproken.
Poldernederlands en Verkavelingsvlaams hebben allebei een informeel karakter. De standaardtaal die sommigen ook voor de Nederlandse radio en TV hanteren, wordt gekenmerkt door verschijnselen als 'groter als', 'hun hebben' en 'het boek wat ik lees'. Deze normversoepeling hangt ongetwijfeld samen met het verbleken van de burgelijke idealen van beschaving en 'Bildung'. De standaardtaal zal echter niet in alle regio's en sociale groepen tegelijkertijd meebuigen.
Het verschijnen van de Statenbijbel in 1637 was de eerste belangrijke manifestatie van het taalkundige eenwordingsproces. Dat eenwordingsproces lijkt nu tot stilstand te komen; het Standaardnederlands lijkt gefragmenteerd te raken. Daarbij spelen, behalve het Randstedelijke Poldernederlands, ook nakomelingen van de traditionele dialecten als regiolecten en etnolecten een rol. De huidige standaardtaalnorm zal teruggedrongen worden tot zijn vroegere rol van schrijftaalnorm.
http://taalschrift.org/discussie/000680.html
Prof. Frans Hinskens, Meertens Instituut en Vrije Universiteit Amsterdam - 21/11/04
Het dialect verdwijnt, het etnolect verschijnt, het Standaardnederlands valt uit elkaar in regionale variëteiten, zoals Verkavelingsvlaams en Poldernederlands. Taal beweegt, zoveel is duidelijk. Maar waar gaan we naartoe? Volgens prof. Frans Hinskens is één evolutie duidelijk: binnenkort bestaat Standaardnederlands enkel nog op papier.
Een eeuw geleden was Nederland nog dun bevolkt. De verbindingen bestonden voornamelijk uit paden en onverharde wegen en de economie was grotendeels op landbouw gericht. Niet alleen in Nederland, maar in heel West-Europa sprak bijna iedereen bijna altijd dialect; de standaardtaal werd door de meesten uitsluitend geschreven (vgl. de Duitse aanduiding 'Schriftsprache'). De standaardtaal spreken stond voor geletterdheid en beschaving.
Terwijl in 1849 bijna de helft van de Nederlandse bevolking leefde van de landbouw, was dit 1950 nog een vijfde en in 1995 zelfs minder dan twee procent. De (betrekkelijk gesloten) dorpsgemeenschappen maakten plaats voor verstedelijkte gebieden; de dialecten verloren zodoende hun biotoop. Transport, massamedia en de spreiding van het onderwijs maakten de wereld kleiner. Ook dialecten die gesproken werden in dorpen die niet aan elkaar grenzen kwamen in contact met elkaar. Het dialectgebruik werd gaandeweg beperkt tot domeinen als 'buren', 'vrienden', en ´gezin' (met uitzondering van de opvoeding, waardoor het dialect niet langer vanzelfsprekend wordt overgedragen op de jongste generaties) en tot de lagere sociale klassen. Dialectgebruik werd hoe langer hoe meer gezien als teken van een gebrekkige ontwikkeling. Door dit alles slaagde de standaardtaal erin het dialect te verdringen als spreektaal.
Er ontwikkelden zich gaandeweg 'regiolecten', voortzettingen van de oude dialecten waaruit díe kenmerken verdwenen zijn die beperkt waren tot een plaats of een klein gebied. Doordat dialect en standaardtaal naar elkaar toegroeiden, ontstonden er naast deze ‘grootste gemene deler’-dialecten tegelijkertijd regionale variëteiten van de standaardtaal. Vandaag vullen regiolecten en regionale standaardvariëteiten een deel van de ruimte tussen traditionele dialecten en standaardtaal.
De groeiende industriële bedrijvigheid en de overgang naar de diensteneconomie zogen 'gastarbeiders' aan. Daarnaast kwamen inwoners van de voormalige koloniën naar West-Europa. Veel van deze allochtonen spreken etnolecten. Etnolecten bevatten elementen van de oorspronkelijke moedertaal (bv. het Turks of het Marokkaans Arabisch) en verschijnselen die kenmerkend zijn voor tweedetaalverwerving, naast kenmerken van omringende dialecten van de dominante taal (bv. het Nederlands).
Over de Nederlandse etnolecten is nog weinig bekend, al is het duidelijk dat de meer opvallende kenmerken liggen op het gebied van de uitspraak (de stereotypische Surinaamse 'oewee'), het weglaten van lidwoorden en er, en het afwijkende gebruik van het woordgeslacht (de boek, Turkse restaurant, het plein die je daar ziet).
De buitenwereld associeert etnolecten met sociale achterstand, maar voor veel sprekers ontwikkelen ze zich tot dragers van de etnische identiteiten. Bovendien genieten etnolecten onder Nederlandse jongeren groeiend prestige.
Etnolecten ontwikkelen zich vooral in steden (43 % van de bevolking van de vier grote steden in Nederland bestaat uit allochtonen), regiolecten en regionale standaardvariëteiten ook buiten de steden. De regiolecten en regionale standaardvariëteiten bevinden zich in de verschillende delen van ons taalgebied in uiteenlopende ontwikkelingsstadia. In sommige regio's laten ze zich niet meer van elkaar onderscheiden.
De bekendste van oorsprong regionale standaardvariëteit is het Poldernederlands. De Poldernederlandse uitspraak van 'ei' of 'ij' als 'ai' maakt deel uit van traditionele Hollandse en Utrechtse dialecten. Het Belgische equivalent, aangeduid als Verkavelingsvlaams of Tussentaal ("G'ebt ook g'oord wat de minister zei. Wa zegde gij daarop?"), wordt vooral in de lagere standen gesproken.
Poldernederlands en Verkavelingsvlaams hebben allebei een informeel karakter. De standaardtaal die sommigen ook voor de Nederlandse radio en TV hanteren, wordt gekenmerkt door verschijnselen als 'groter als', 'hun hebben' en 'het boek wat ik lees'. Deze normversoepeling hangt ongetwijfeld samen met het verbleken van de burgelijke idealen van beschaving en 'Bildung'. De standaardtaal zal echter niet in alle regio's en sociale groepen tegelijkertijd meebuigen.
Het verschijnen van de Statenbijbel in 1637 was de eerste belangrijke manifestatie van het taalkundige eenwordingsproces. Dat eenwordingsproces lijkt nu tot stilstand te komen; het Standaardnederlands lijkt gefragmenteerd te raken. Daarbij spelen, behalve het Randstedelijke Poldernederlands, ook nakomelingen van de traditionele dialecten als regiolecten en etnolecten een rol. De huidige standaardtaalnorm zal teruggedrongen worden tot zijn vroegere rol van schrijftaalnorm.
http://taalschrift.org/discussie/000680.html