ZbaqZbaq
21-12-04, 13:06
Zwarte scholen een wit probleem
(Sunday 19 December 2004 11:23:24 pm)
De barsten in de schijn van gelijke burgerrechten en zelfbeschikking worden steeds meer zichtbaar. In de grote steden worden dringende sociaal-maatschappelijke thema’s steeds meer gebruikt als instrumenten om allochtone populaties hun zelfbeschikking te ontnemen. Het onderwijs en zelfs de kinderopvang worden gedicteerd vanuit een totalitair streven naar assimilatie. Het is aan de allochtone gemeenschappen om het initiatief op te eisen en de strijd aan te gaan voor een toekomst waarin zij zelf de opvoeding van hun kinderen bepalen, zonder gebukt te gaan onder het opkomende racisme in hun directe omgeving.
Sinds begin jaren ‘90 heeft een aantal gemeenten en schoolbesturen een beleid gevoerd om invloed uit te oefenen op de schoolkeuze van ouders en allochtone leerlingen, middels actief en gedwongen spreiden van leerlingen. Onder andere de gemeenten Gouda, Tiel en Zaanstad legden allochtonen beperkingen op door het hanteren van quota (een limiet van 15 % procent allochtonen in het bijzonder onderwijs en van 25 procent in het openbaar onderwijs). Enkele gemeenten vervoerden allochtone leerlingen gratis per bus naar scholen in “witte” wijken, naar Amerikaans voorbeeld – ook wel bussing genoemd. Net als in de VS bleek ook in Nederland dat spreiding van leerlingen op basis van quota naar etniciteit geen oplossing is. De mislukking ervan had verschillende oorzaken. Het aantal allochtone leerlingen nam toe, waardoor het afgesproken percentage naar boven moest worden bijgesteld. De scholen waren hiertoe echter niet bereid. Bovendien bleken allochtone leerlingen in andere gemeenten niet hoger of lager te scoren.
De Vereniging voor Protestants-Christelijk primair onderwijs hanteerde een vergelijkbaar beleid. Destijds werd dat beleid toegepast op de veertien basisscholen die bij de vereniging zijn aangesloten. De Commissie van Gelijke Behandeling (CGB ) oordeelde op 30 juli 2003 dat het door de vereniging toegepaste spreidingsbeleid in strijd is met de gelijke behandelingswetgeving. Het beleid blokkeerde de toegang tot de scholen voor anderstalige leerlingen. Bovendien zou een dergelijk beleid de integratie niet bevorderen, zo oordeelde het CGB.
De doofheid en ongevoeligheid van de verantwoordelijke beleidsmakers ten aanzien van de gefaalde experimenten met leerlingen is kenmerkend voor het huidige beleid. Niet het welzijn van de leerlingen, maar etnisch-nationalistische sentimenten drijven het onderwijsbeleid nu in een nieuwe, perverse experimentele fase. Minister Van der Hoeven (OC & W) heeft recentelijk gemeenten per brief aangespoord om regelingen te treffen die op regionaal of lokaal niveau de spreiding van leerlingen zouden bevorderen. Op 8 oktober 2004 verscheen er in het ochtendblad Trouw een artikel met de titel ''Witte scholen willen we niet''. Hierin werd beschreven hoe zes besturen van nog op te richten basisscholen in de nieuwe wijken Terwijde en Vleuterweide, onderdeel van de grote Vinex-wijk Leidsche Rijn in Utrecht, een gezamenlijk beleid ontwikkelden. Reeds voorafgaand aan de oprichting van de scholen, maakten deze besturen onderling afspraken om een allochtonenquotum van 30% in te voeren. Dit quotum is gebaseerd op het aantal allochtonen in de genoemde wijken. Dat betekent dat allochtone ouders die hun kind willen aanmelden op een school waar het percentage al is bereikt, worden geadviseerd om het kind op een andere school aan te melden. De school waar de ouders hun voorkeur voor uitspraken is dan nog slechts toegankelijk via een wachtlijst. De Utrechtse gemeenten en wethouders noemen het spreidingsbeleid een goed initiatief. Volgens wethouder Verhulst (CDA) van Onderwijs is het maken van onderlinge afspraken en het hanteren van wachtlijsten niet in tegenspraak is met de vrijheid van schoolkeuze. Leden van de AEL werkgroep Jeugd & Onderwijs hebben contact opgenomen met de betreffende scholen in de Leidsche Rijn en gevraagd om een toelichting op het initiatief. De scholen weigerden hen die toelichting te geven: 'het bestuur heeft een radiostilte ingelast'.
In Rotterdam, dat zich steeds meer profileert als de nationale proeftuin van het fascisme, komt Wethouder Leonard Geluk (CDA) van Onderwijs en Integratie met een voorstel om zogenaamde ‘zwarte scholen’ tegen te gaan. Kenmerkend voor de Rotterdamse aanpak is dat de restricties gelden voor ‘zwarte’ leerlingen, terwijl bekend is dat ‘zwarte scholen’ ontstaan door de zogenoemde ‘witte vlucht’; witte ouders die besluiten om hun kinderen naar een andere school te sturen omdat er teveel allochtone leerlingen bij hun kind in de klas zouden zitten. Doordat een dergelijk beleid de keuzevrijheid van ‘zwarte’ ouders aantast, kan men vaststellen dat dit beleid een nieuwe repressieve maatregel introduceert terwijl het werkelijke probleem blijft genegeerd. De wethouder wil twee wachtlijsten invoeren: een voor de homogene witte Nederlandse bevolkingsgroep en een aparte wachtlijst voor iedereen die zich daar niet toe kan rekenen, de zogenaamde ‘allochtonen’. Afkomst en huidskleur zullen daardoor nog meer bepalend worden voor de beeldvorming van problematisch en succesvol, die letterlijk worden vertaald in ‘zwart’ en ‘wit’. Nadat Minister Verdonk (Integratie) een relatie tussen het integratiethema en terroristische dreigingen insinueert, relateert wethouder Geluk nu falende leerprestaties aan het integratiethema. De spreidingspolitiek van Geluk zou dienen om de segregatie te bestrijden en om scholen een ‘afspiegeling te maken van de wijk’. In werkelijkheid lijdt het geen twijfel dat Geluk uit is op het breken van het emancipatieproces van het allochtonenkader. In verscheidene media liet deze wethouder onlangs blijken welke ruimte hij laat voor de identiteit van moslims en hun kinderen. In het kader van Islamitische kinderopvang zei hij: “Ik vind het wél bezwaarlijk als kinderen vanaf een heel jonge leeftijd in een monotheistische omgeving verkeren.”
Islamitische en ‘zwarte’ scholen worden verweten mono-etnisch te zijn. Kenmerkend van “zwarte scholen” is echter dat de leerlingen er diverse etnische achtergronden hebben, in tegenstelling tot ‘witte’ scholen die mono-etnisch zijn. De valse sentimenten omtrent ‘zwarte scholen’ kunnen dan ook slechts worden beschouwd als een hypocriete poging om het werkelijke probleem te negeren: de witte vlucht en de daaruit voortkomende scheiding tussen ‘witte’ en ‘zwarte’ leerlingen. Niet de allochtone, maar autochtone ouders verdienen een harde aanpak waarin racistische opvoedkunsten worden bestreden. Het zou de politiek als muziek in de oren moeten klinken, aangezien het autochtone deel van de bevolking veel duidelijker is te beschrijven: een homogene bevolkingsgroep met duidelijke kenmerken, bij uitstek geschikt voor een strak en uniform beleid.
Wanneer het gaat om prestaties, is gebleken dat het beste alternatief voor openbare ‘zwarte’ scholen is te vinden in de Islamitische scholen (Inspectieonderzoek “Islamitische scholen nader onderzocht”, 2003). Toch verkiest de huidige politiek de symptoombestrijding die zich richt op allochtonen. Politici en schoolbesturen blijven veronderstellen dat goede leerprestaties en een succesvolle schoolloopbaan van een allochtoon pas mogelijk is als het percentage van autochtone leerlingen binnen de klas hoog is. De suggestie dat allochtonen voor hun leerprestaties afhankelijk zouden zijn van autochtonen is een ernstige misleiding. Het legt bovendien het heimelijke streven naar de Leitkultur bloot; het streven naar een van overheidswege erkende superieure cultuur zoals Filip de Winter van het Belgische Vlaams Blok propageert. Wat leerlingen nodig hebben om tot betere leerprestaties te komen zijn geen autochtonen, maar gemotiveerde leerkrachten met voldoende bagage. Geen cynische leerkrachten die zowel didactisch als vakinhoudelijk aansluiting missen bij het profiel van hun leerlingen, maar een veilig pedagogisch klimaat waarin de leerling zich aanvaard voelt om goed te kunnen studeren. Binnen een veilig klimaat staat een vertrouwensrelatie tussen leerlingen en leerkrachten centraal. Dit vertrouwen kan alleen tot standkomen als er voldoende aandacht is voor de etnisch-culturele identiteit van leerlingen, zowel in de klas als in de directe omgeving, de aankleding van de school en de buitenschoolse activiteiten. Het aanleren van de interculturele capaciteiten die dit vereist dienen docenten in hun opleiding te hebben eigen gemaakt. Discriminatie binnen het onderwijs dient hard aangepakt te worden.
Het basisonderwijs verdient een stabiele, veilige omgeving te zijn voor de opvoeding van het kind. Kinderen mogen geen slachtoffers worden van een concurrentiestrijd tussen etnische groepen, die de objectieve belangen voor betere leerprestaties in de verdrukking brengt. Desondanks wordt de opmars van een goed opgeleid allochtoon kader steeds meer als een bedreiging beschouwd.
De bestaande wet- en regelgeving en de falende experimenten uit het verleden hebben elk spreidingsbeleid tot een onhaalbaar en achterhaald plan gemaakt. Op grond van demografische cijfers kan worden vastgesteld dat in de grote steden ‘zwarte scholen’ de norm zullen worden. Verdere discussies over spreiding leiden slechts de aandacht af van de werkelijke problematiek: de dringende noodzaak voor toegang tot onderwijsvormen die aansluiten bij de multi-etnische realiteit.
ael.nl
(Sunday 19 December 2004 11:23:24 pm)
De barsten in de schijn van gelijke burgerrechten en zelfbeschikking worden steeds meer zichtbaar. In de grote steden worden dringende sociaal-maatschappelijke thema’s steeds meer gebruikt als instrumenten om allochtone populaties hun zelfbeschikking te ontnemen. Het onderwijs en zelfs de kinderopvang worden gedicteerd vanuit een totalitair streven naar assimilatie. Het is aan de allochtone gemeenschappen om het initiatief op te eisen en de strijd aan te gaan voor een toekomst waarin zij zelf de opvoeding van hun kinderen bepalen, zonder gebukt te gaan onder het opkomende racisme in hun directe omgeving.
Sinds begin jaren ‘90 heeft een aantal gemeenten en schoolbesturen een beleid gevoerd om invloed uit te oefenen op de schoolkeuze van ouders en allochtone leerlingen, middels actief en gedwongen spreiden van leerlingen. Onder andere de gemeenten Gouda, Tiel en Zaanstad legden allochtonen beperkingen op door het hanteren van quota (een limiet van 15 % procent allochtonen in het bijzonder onderwijs en van 25 procent in het openbaar onderwijs). Enkele gemeenten vervoerden allochtone leerlingen gratis per bus naar scholen in “witte” wijken, naar Amerikaans voorbeeld – ook wel bussing genoemd. Net als in de VS bleek ook in Nederland dat spreiding van leerlingen op basis van quota naar etniciteit geen oplossing is. De mislukking ervan had verschillende oorzaken. Het aantal allochtone leerlingen nam toe, waardoor het afgesproken percentage naar boven moest worden bijgesteld. De scholen waren hiertoe echter niet bereid. Bovendien bleken allochtone leerlingen in andere gemeenten niet hoger of lager te scoren.
De Vereniging voor Protestants-Christelijk primair onderwijs hanteerde een vergelijkbaar beleid. Destijds werd dat beleid toegepast op de veertien basisscholen die bij de vereniging zijn aangesloten. De Commissie van Gelijke Behandeling (CGB ) oordeelde op 30 juli 2003 dat het door de vereniging toegepaste spreidingsbeleid in strijd is met de gelijke behandelingswetgeving. Het beleid blokkeerde de toegang tot de scholen voor anderstalige leerlingen. Bovendien zou een dergelijk beleid de integratie niet bevorderen, zo oordeelde het CGB.
De doofheid en ongevoeligheid van de verantwoordelijke beleidsmakers ten aanzien van de gefaalde experimenten met leerlingen is kenmerkend voor het huidige beleid. Niet het welzijn van de leerlingen, maar etnisch-nationalistische sentimenten drijven het onderwijsbeleid nu in een nieuwe, perverse experimentele fase. Minister Van der Hoeven (OC & W) heeft recentelijk gemeenten per brief aangespoord om regelingen te treffen die op regionaal of lokaal niveau de spreiding van leerlingen zouden bevorderen. Op 8 oktober 2004 verscheen er in het ochtendblad Trouw een artikel met de titel ''Witte scholen willen we niet''. Hierin werd beschreven hoe zes besturen van nog op te richten basisscholen in de nieuwe wijken Terwijde en Vleuterweide, onderdeel van de grote Vinex-wijk Leidsche Rijn in Utrecht, een gezamenlijk beleid ontwikkelden. Reeds voorafgaand aan de oprichting van de scholen, maakten deze besturen onderling afspraken om een allochtonenquotum van 30% in te voeren. Dit quotum is gebaseerd op het aantal allochtonen in de genoemde wijken. Dat betekent dat allochtone ouders die hun kind willen aanmelden op een school waar het percentage al is bereikt, worden geadviseerd om het kind op een andere school aan te melden. De school waar de ouders hun voorkeur voor uitspraken is dan nog slechts toegankelijk via een wachtlijst. De Utrechtse gemeenten en wethouders noemen het spreidingsbeleid een goed initiatief. Volgens wethouder Verhulst (CDA) van Onderwijs is het maken van onderlinge afspraken en het hanteren van wachtlijsten niet in tegenspraak is met de vrijheid van schoolkeuze. Leden van de AEL werkgroep Jeugd & Onderwijs hebben contact opgenomen met de betreffende scholen in de Leidsche Rijn en gevraagd om een toelichting op het initiatief. De scholen weigerden hen die toelichting te geven: 'het bestuur heeft een radiostilte ingelast'.
In Rotterdam, dat zich steeds meer profileert als de nationale proeftuin van het fascisme, komt Wethouder Leonard Geluk (CDA) van Onderwijs en Integratie met een voorstel om zogenaamde ‘zwarte scholen’ tegen te gaan. Kenmerkend voor de Rotterdamse aanpak is dat de restricties gelden voor ‘zwarte’ leerlingen, terwijl bekend is dat ‘zwarte scholen’ ontstaan door de zogenoemde ‘witte vlucht’; witte ouders die besluiten om hun kinderen naar een andere school te sturen omdat er teveel allochtone leerlingen bij hun kind in de klas zouden zitten. Doordat een dergelijk beleid de keuzevrijheid van ‘zwarte’ ouders aantast, kan men vaststellen dat dit beleid een nieuwe repressieve maatregel introduceert terwijl het werkelijke probleem blijft genegeerd. De wethouder wil twee wachtlijsten invoeren: een voor de homogene witte Nederlandse bevolkingsgroep en een aparte wachtlijst voor iedereen die zich daar niet toe kan rekenen, de zogenaamde ‘allochtonen’. Afkomst en huidskleur zullen daardoor nog meer bepalend worden voor de beeldvorming van problematisch en succesvol, die letterlijk worden vertaald in ‘zwart’ en ‘wit’. Nadat Minister Verdonk (Integratie) een relatie tussen het integratiethema en terroristische dreigingen insinueert, relateert wethouder Geluk nu falende leerprestaties aan het integratiethema. De spreidingspolitiek van Geluk zou dienen om de segregatie te bestrijden en om scholen een ‘afspiegeling te maken van de wijk’. In werkelijkheid lijdt het geen twijfel dat Geluk uit is op het breken van het emancipatieproces van het allochtonenkader. In verscheidene media liet deze wethouder onlangs blijken welke ruimte hij laat voor de identiteit van moslims en hun kinderen. In het kader van Islamitische kinderopvang zei hij: “Ik vind het wél bezwaarlijk als kinderen vanaf een heel jonge leeftijd in een monotheistische omgeving verkeren.”
Islamitische en ‘zwarte’ scholen worden verweten mono-etnisch te zijn. Kenmerkend van “zwarte scholen” is echter dat de leerlingen er diverse etnische achtergronden hebben, in tegenstelling tot ‘witte’ scholen die mono-etnisch zijn. De valse sentimenten omtrent ‘zwarte scholen’ kunnen dan ook slechts worden beschouwd als een hypocriete poging om het werkelijke probleem te negeren: de witte vlucht en de daaruit voortkomende scheiding tussen ‘witte’ en ‘zwarte’ leerlingen. Niet de allochtone, maar autochtone ouders verdienen een harde aanpak waarin racistische opvoedkunsten worden bestreden. Het zou de politiek als muziek in de oren moeten klinken, aangezien het autochtone deel van de bevolking veel duidelijker is te beschrijven: een homogene bevolkingsgroep met duidelijke kenmerken, bij uitstek geschikt voor een strak en uniform beleid.
Wanneer het gaat om prestaties, is gebleken dat het beste alternatief voor openbare ‘zwarte’ scholen is te vinden in de Islamitische scholen (Inspectieonderzoek “Islamitische scholen nader onderzocht”, 2003). Toch verkiest de huidige politiek de symptoombestrijding die zich richt op allochtonen. Politici en schoolbesturen blijven veronderstellen dat goede leerprestaties en een succesvolle schoolloopbaan van een allochtoon pas mogelijk is als het percentage van autochtone leerlingen binnen de klas hoog is. De suggestie dat allochtonen voor hun leerprestaties afhankelijk zouden zijn van autochtonen is een ernstige misleiding. Het legt bovendien het heimelijke streven naar de Leitkultur bloot; het streven naar een van overheidswege erkende superieure cultuur zoals Filip de Winter van het Belgische Vlaams Blok propageert. Wat leerlingen nodig hebben om tot betere leerprestaties te komen zijn geen autochtonen, maar gemotiveerde leerkrachten met voldoende bagage. Geen cynische leerkrachten die zowel didactisch als vakinhoudelijk aansluiting missen bij het profiel van hun leerlingen, maar een veilig pedagogisch klimaat waarin de leerling zich aanvaard voelt om goed te kunnen studeren. Binnen een veilig klimaat staat een vertrouwensrelatie tussen leerlingen en leerkrachten centraal. Dit vertrouwen kan alleen tot standkomen als er voldoende aandacht is voor de etnisch-culturele identiteit van leerlingen, zowel in de klas als in de directe omgeving, de aankleding van de school en de buitenschoolse activiteiten. Het aanleren van de interculturele capaciteiten die dit vereist dienen docenten in hun opleiding te hebben eigen gemaakt. Discriminatie binnen het onderwijs dient hard aangepakt te worden.
Het basisonderwijs verdient een stabiele, veilige omgeving te zijn voor de opvoeding van het kind. Kinderen mogen geen slachtoffers worden van een concurrentiestrijd tussen etnische groepen, die de objectieve belangen voor betere leerprestaties in de verdrukking brengt. Desondanks wordt de opmars van een goed opgeleid allochtoon kader steeds meer als een bedreiging beschouwd.
De bestaande wet- en regelgeving en de falende experimenten uit het verleden hebben elk spreidingsbeleid tot een onhaalbaar en achterhaald plan gemaakt. Op grond van demografische cijfers kan worden vastgesteld dat in de grote steden ‘zwarte scholen’ de norm zullen worden. Verdere discussies over spreiding leiden slechts de aandacht af van de werkelijke problematiek: de dringende noodzaak voor toegang tot onderwijsvormen die aansluiten bij de multi-etnische realiteit.
ael.nl