TonH
25-04-05, 19:29
De grr-factor
Anil Ramdas
NRC, 25 april 2005
Interessante vergelijking van Frank Westerman, vorige maand in deze krant, tussen de gedachte achter de vroegere ontwikkelingshulp en de gedachte achter het huidige integratiebeleid (Opinie & debat, 26 maart). Ik had gehoopt op een stevige discussie naar aanleiding van zijn verhaal, maar na een maand verscheen een enkele reactie van een paar ontwikkelingswerkers die de stelling poneerden dat nieuwsgierigheid naar wat ,,de ander beweegt tamelijk belangrijk is” (NRC Handelsblad, 22 april). Zover waren we in de jaren zeventig ook al, toen ik aan mijn opleiding tot ontwikkelingsgeograaf begon.
Het aardige in het artikel van Frank Westerman is dat nu eens niet de ontvangers van hulp worden onderzocht, maar de gevers. Wat bezielde die blanken die de strijd aanbonden met armoede en ongelijkheid in de Derde Wereld? Net als in de koloniale tijd hadden ook deze blanke jongens en meisjes een missie, een beschavingsmissie, die dankzij Rudyard Kipling ook wel the white man’s burden heet.
Die white man’s burden was het enige gemeenschappelijke onder de hulpgevers, voor de rest was het een verwoestende veldslag tussen links en rechts. Links vond dat de rijke landen een politieke schuld hadden, omdat de arme landen door koloniale uitbuiting arm waren gemaakt.
Rechts vond dat de rijke landen een politieke plicht hadden, omdat de arme landen door hun armoede erg vatbaar waren voor revolutionaire gedachten.
Niet voor niets heette het leerboek van rechts The Stages of Economic Growth: A noncommunist Manifesto, geschreven door Walt Rostow in 1960. Rostow gebruikte de metafoor van het vliegtuig dat eerst langzaam vanuit stilstand (lees: de traditionele cultuur) op gang komt, een sprintje trekt, wat veel brandstof (lees ontwikkelingshulp) kost, en dan opstijgt en vrolijk meezweeft in de moderne vaart der volkeren.
Links geloofde hier niets van. Tegenover het vliegtuig zat links nog met zijn oude metafoor van het vrachtschip dat alle kostbaarheden uit de periferie wegsleepte naar het centrum. Als oplossing kwam links met de weinig opbeurende stelling dat het schip moest worden lekgeslagen, opdat de grondstoffen in de arme landen zelf zouden worden benut.
Maar de scherpste kritiek van links kwam door een herontdekking van de theorie van Frans Boas: hoezo was de traditionele cultuur van de arme landen een staat van stilstand? Alle culturen zijn gelijkwaardig en hebben hun eigen dynamiek, de ene was niet achterlijker dan de andere, ze waren alleen maar ‘anders’. Tegen het universalisme van rechts - alle samenlevingen hebben een gemeenschappelijk einddoel, dat door de rijke landen al is bereikt — werd dit relativisme ingezet, waarbij alle culturen eigen doelen hadden die onderling niet te vergelijken waren.
Nu was nieuwsgierigheid naar de beweegredenen van die culturen geboden en in snel tempo werd het jargon aangepast: arme landen werden onderontwikkelde landen en toen ontwikkelingslanden en toen landen in de Derde Wereld en toen landen in het Zuiden; rijke landen werden donorlanden en liefdadigheidsorganisaties werden niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en hulp werd samenwerking en ontwikkelingswerkers werden technische assistenten.
Maar door woorden te veranderen, verander je nog niet de werkelijkheid, en die werd steeds ingewikkelder. Sommige ontwikkelingslanden, in Azië vooral, raakten steeds meer ontwikkeld en het was overduidelijk dat dit niet kwam dankzij de hulp, maar ondanks de hulp. De landen in Afrika die de meeste hulp ontvingen, raakten bovendien steeds meer onderontwikkeld.
Als hun cultuur al een eigen dynamiek had, dan was het een dynamiek in de richting van afgrond, anarchie en burgeroorlog.
Links had nu niets meer in handen en Rostow leek gelijk te krijgen. Zie India, China, Taiwan, Brazilië, Mexico naar de moderniteit opstijgen. Hoezo relativisme?
Alle landen hadden het universele einddoel om te worden zoals het Westen.
Culturen die dat einddoel niet haalden, hadden het aan zichzelf te wijten en die ontwikkelingswerkers die technische assistenten waren geworden, trokken zich met heel hun white man’s burden grommend terug. Frank Westerman noemt dat de grr-factor en hiermee maakt hij de koppeling met het huidige integratiebeleid.
De omgang met migranten begon in Nederland met een flinke dosis relativisme.
Ze waren anders, ze hadden hun eigen doelen en idealen, wie waren wij om hun het moderne Nederlandse burgerschap op te leggen? Maar bliksemsnel is de grr-factor in het integratiebeleid geslopen.
Ze moeten Nederlanders worden, zo niet goedschiks dan kwaadschiks, met dwang, dreiging en straf.
Zo ver is Frank Westerman ook gekomen en hij concludeert dat de grr-factor, ofwel hardhandigheid en bevoogding, in ieder geval niet helpt. Zoals het denken over ontwikkelingssamenwerking warrig is geëindigd, zo eindigt nu ook het denken over het integratiebeleid in een janboel, omdat we niet weten welke principes we moeten nastreven en wat werkt en wat niet.
Maar misschien valt er wel wat te leren uit de discussie over ontwikkeling: allereerst moeten we erkennen dat zowel het universalisme van Rostow als het relativisme van Boas veel te algemene en daarom onzinnige uitgangspunten zijn. India en China zijn niet machtig aan het worden omdat ze de westerse landen imiteren, maar omdat ze pragmatisch omgaan met de voor- en nadelen van de eigen cultuur.
Wel scholing voor de kinderen, maar de partner laten kiezen door de ouders.
Vervolgens moeten we inzien dat er inderdaad veel te leren valt van de mislukking van ontwikkelingssamenwerking.
Ontwikkeling kun je niet opleggen en integratie kun je niet afdwingen, en dat is geen pleidooi voor zacht heelmeesterschap.
Van dictaturen hebben we kunnen leren dat zij ogenschijnlijk zeer effectief integratie konden afdwingen, maar het was schijn: zodra de dictatuur viel, barstte de onderlinge haat los.
Maar vooral moet die white man’s burden overboord. Het is een mateloos arrogant motief dat bij iedereen achterdocht wekt. Als je je gehaat wilt maken, moet je beslist roepen dat jij de beschaving in pacht hebt en die aan de ander kunt leren.
En als de ander niet meteen wil worden zoals jij, moet je beslist de grr-factor inzetten.
Mij leek een ministerie voor Integratie aanvankelijk een hoopvol begin. Maar we kunnen nu alleen maar erkennen dat de gedachte achter het integratiebeleid niet deugt, zoals de gedachte achter het ontwikkelingsbeleid niet deugde. Hoe zei Sting het ook al weer: History will teach us nothing.
[email protected]
Anil Ramdas
NRC, 25 april 2005
Interessante vergelijking van Frank Westerman, vorige maand in deze krant, tussen de gedachte achter de vroegere ontwikkelingshulp en de gedachte achter het huidige integratiebeleid (Opinie & debat, 26 maart). Ik had gehoopt op een stevige discussie naar aanleiding van zijn verhaal, maar na een maand verscheen een enkele reactie van een paar ontwikkelingswerkers die de stelling poneerden dat nieuwsgierigheid naar wat ,,de ander beweegt tamelijk belangrijk is” (NRC Handelsblad, 22 april). Zover waren we in de jaren zeventig ook al, toen ik aan mijn opleiding tot ontwikkelingsgeograaf begon.
Het aardige in het artikel van Frank Westerman is dat nu eens niet de ontvangers van hulp worden onderzocht, maar de gevers. Wat bezielde die blanken die de strijd aanbonden met armoede en ongelijkheid in de Derde Wereld? Net als in de koloniale tijd hadden ook deze blanke jongens en meisjes een missie, een beschavingsmissie, die dankzij Rudyard Kipling ook wel the white man’s burden heet.
Die white man’s burden was het enige gemeenschappelijke onder de hulpgevers, voor de rest was het een verwoestende veldslag tussen links en rechts. Links vond dat de rijke landen een politieke schuld hadden, omdat de arme landen door koloniale uitbuiting arm waren gemaakt.
Rechts vond dat de rijke landen een politieke plicht hadden, omdat de arme landen door hun armoede erg vatbaar waren voor revolutionaire gedachten.
Niet voor niets heette het leerboek van rechts The Stages of Economic Growth: A noncommunist Manifesto, geschreven door Walt Rostow in 1960. Rostow gebruikte de metafoor van het vliegtuig dat eerst langzaam vanuit stilstand (lees: de traditionele cultuur) op gang komt, een sprintje trekt, wat veel brandstof (lees ontwikkelingshulp) kost, en dan opstijgt en vrolijk meezweeft in de moderne vaart der volkeren.
Links geloofde hier niets van. Tegenover het vliegtuig zat links nog met zijn oude metafoor van het vrachtschip dat alle kostbaarheden uit de periferie wegsleepte naar het centrum. Als oplossing kwam links met de weinig opbeurende stelling dat het schip moest worden lekgeslagen, opdat de grondstoffen in de arme landen zelf zouden worden benut.
Maar de scherpste kritiek van links kwam door een herontdekking van de theorie van Frans Boas: hoezo was de traditionele cultuur van de arme landen een staat van stilstand? Alle culturen zijn gelijkwaardig en hebben hun eigen dynamiek, de ene was niet achterlijker dan de andere, ze waren alleen maar ‘anders’. Tegen het universalisme van rechts - alle samenlevingen hebben een gemeenschappelijk einddoel, dat door de rijke landen al is bereikt — werd dit relativisme ingezet, waarbij alle culturen eigen doelen hadden die onderling niet te vergelijken waren.
Nu was nieuwsgierigheid naar de beweegredenen van die culturen geboden en in snel tempo werd het jargon aangepast: arme landen werden onderontwikkelde landen en toen ontwikkelingslanden en toen landen in de Derde Wereld en toen landen in het Zuiden; rijke landen werden donorlanden en liefdadigheidsorganisaties werden niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en hulp werd samenwerking en ontwikkelingswerkers werden technische assistenten.
Maar door woorden te veranderen, verander je nog niet de werkelijkheid, en die werd steeds ingewikkelder. Sommige ontwikkelingslanden, in Azië vooral, raakten steeds meer ontwikkeld en het was overduidelijk dat dit niet kwam dankzij de hulp, maar ondanks de hulp. De landen in Afrika die de meeste hulp ontvingen, raakten bovendien steeds meer onderontwikkeld.
Als hun cultuur al een eigen dynamiek had, dan was het een dynamiek in de richting van afgrond, anarchie en burgeroorlog.
Links had nu niets meer in handen en Rostow leek gelijk te krijgen. Zie India, China, Taiwan, Brazilië, Mexico naar de moderniteit opstijgen. Hoezo relativisme?
Alle landen hadden het universele einddoel om te worden zoals het Westen.
Culturen die dat einddoel niet haalden, hadden het aan zichzelf te wijten en die ontwikkelingswerkers die technische assistenten waren geworden, trokken zich met heel hun white man’s burden grommend terug. Frank Westerman noemt dat de grr-factor en hiermee maakt hij de koppeling met het huidige integratiebeleid.
De omgang met migranten begon in Nederland met een flinke dosis relativisme.
Ze waren anders, ze hadden hun eigen doelen en idealen, wie waren wij om hun het moderne Nederlandse burgerschap op te leggen? Maar bliksemsnel is de grr-factor in het integratiebeleid geslopen.
Ze moeten Nederlanders worden, zo niet goedschiks dan kwaadschiks, met dwang, dreiging en straf.
Zo ver is Frank Westerman ook gekomen en hij concludeert dat de grr-factor, ofwel hardhandigheid en bevoogding, in ieder geval niet helpt. Zoals het denken over ontwikkelingssamenwerking warrig is geëindigd, zo eindigt nu ook het denken over het integratiebeleid in een janboel, omdat we niet weten welke principes we moeten nastreven en wat werkt en wat niet.
Maar misschien valt er wel wat te leren uit de discussie over ontwikkeling: allereerst moeten we erkennen dat zowel het universalisme van Rostow als het relativisme van Boas veel te algemene en daarom onzinnige uitgangspunten zijn. India en China zijn niet machtig aan het worden omdat ze de westerse landen imiteren, maar omdat ze pragmatisch omgaan met de voor- en nadelen van de eigen cultuur.
Wel scholing voor de kinderen, maar de partner laten kiezen door de ouders.
Vervolgens moeten we inzien dat er inderdaad veel te leren valt van de mislukking van ontwikkelingssamenwerking.
Ontwikkeling kun je niet opleggen en integratie kun je niet afdwingen, en dat is geen pleidooi voor zacht heelmeesterschap.
Van dictaturen hebben we kunnen leren dat zij ogenschijnlijk zeer effectief integratie konden afdwingen, maar het was schijn: zodra de dictatuur viel, barstte de onderlinge haat los.
Maar vooral moet die white man’s burden overboord. Het is een mateloos arrogant motief dat bij iedereen achterdocht wekt. Als je je gehaat wilt maken, moet je beslist roepen dat jij de beschaving in pacht hebt en die aan de ander kunt leren.
En als de ander niet meteen wil worden zoals jij, moet je beslist de grr-factor inzetten.
Mij leek een ministerie voor Integratie aanvankelijk een hoopvol begin. Maar we kunnen nu alleen maar erkennen dat de gedachte achter het integratiebeleid niet deugt, zoals de gedachte achter het ontwikkelingsbeleid niet deugde. Hoe zei Sting het ook al weer: History will teach us nothing.
[email protected]