PDA

Bekijk Volledige Versie : Benzakour over Cees Nooteboom: "Reizen door de islamitische wereld”



Ron Haleber
15-05-05, 09:25
Benzakour over Cees Nooteboom: "Reizen door de islamitische wereld”



Recensie van “Het geluid van Zijn naam – reizen door de islamitische wereld”, Cees Nooteboom. Uitgeverij Atlas

Door: Mohammed Benzakour


Kadercitaat:

Wij leven alleen en zij leven samen, ofwel, het zal daar niet voorkomen dat een oude vrouw drie dagen dood voor het raam zit, al zullen er wel mensen zijn die zeggen dat dat komt omdat ze daar geen ramen hebben.



De blanke westerling die ver van de ‘beschaafde wereld’ de strijd verliest tegen de onbarmhartige natuur van donker Afrika, die kopje onder gaat in de Oriënt met al zijn mysterieuze, omnivore krachten; het is een geliefd onderwerp in de westerse literatuur.

Een handjevol schrijvers - denk aan Paul Bowles (‘The Sheltering Sky’), Gustave Flaubert (‘Voyage au Oriënt’), Joseph Conrad (‘Heart of Darkness’) - hebben die thematiek op onvergetelijke wijze invoelbaar gemaakt.

Weliswaar kent Nederland zulke schrijvers niet, ze kent wel een bescheiden traditie van reizende schrijvers. Een van hen, de beste van nu vermoed ik, heet Cees Nooteboom. Zijn bundel reisverhalen door de moslimwereld - ‘Het geluid van Zijn naam’ – is een fraai staaltje van reizen op niveau.

Toch gebiedt eerlijkheid te zeggen dat ik, kort na aanvang, vreesde: dit gaat saai worden. Ik stoorde mij aan de mateloos afstandelijk blik van ‘buitenstaander’ Nooteboom, zijn non-participerende, bijna hautaine wijze van observeren. Ik zag een Hollandse toeristensnob, doodsbenauwd voor het roekeloze avontuur, voor de onderdompeling. En die mij eindeloos vermoeit met historische, geografische, kunstzinnige en andere encyclopedische wetenswaardigheden. En steeds hoorde ik mijzelf verzuchten: man doe toch eens gek, bezoek een bordeel, rook een hasjpijp, sla iemand op z’n bek, stort je in de catacomben van de penoze!

Maar ik had het mis. Want al gauw raakte ik in de ban van de cadans van de woorden waarmee Nooteboom in staat is om de lezer mee te voeren op de vleugels van zijn haast fabuleuze observatievermogen. Zijn prachtige metaforen, de schilderachtige tafereeltjes. Ik denk aan de slopende busreis door de Marokkaanse Atlas, die hij doorbrengt naast een bedoeïen met een koeienkop op zijn schoot. Zijn verwondering over de rituele Dogongroet: gaat het goed met jou? En met je vrouw? En met je kinderen? En met de hele wereld? En met de dieren? Na de landing op Dakar: 'Voor Afrikaanse vliegvelden moet je een Vaticaanse sereniteit bezitten – opwinding is volledig zinloos en aan het eind van alle troebelen kom je toch gewoon buiten en blijkt iedereen nog steeds van je te houden.'

Ik ontdekte dat zijn koele registratiemethode een weldoordachte manier is om door te dringen tot de essentie van de dingen. Een methode die bij nadere studie van zijn oeuvre zijn handelsmerk blijkt.

Ofschoon de verhalen op het eerste gezicht ietwat gedateerd aandoen (ze spelen zich af in het Isfahan, Casablanca, Marrakech, Tunis, Kairouan, Mali, New Delhi van de jaren zestig/zeventig – inmiddels heeft menig Nederlander deze gebieden bezocht en heeft het massatoerisme reeds veel moois kapot gemaakt), je blijft gefascineerd door de trefzekere blik van Nooteboom.

De Marokkaanse sultan op zijn schimmel op vrijdag: ‘Amerikanen en Duitsers dringen zo ver mogelijk met hun camera’s, begerig graaien ze de beelden uit de lucht: woestijnsjeiks, berbergezichten, negersoldaten gesluierde vrouwen, waterverkopers, alles verdwijnt in hun snorrende dozen die het later weer snorrend tegen de muur van hun verre huiskamers zullen projecteren.’ Een kamelenmarkt in Tagounit aan de rand van Sahara-woestijn: ‘Twee mannen beginnen het dier te villen, en als het sterven van een kameel al ontroerend is, het villen wint het. Met krasse streken raspt het mes door de huid en legt razendsnel een lichtblauw plastic pakket bloot waarin de kameel onderhuids verpakt was. Een ezel sleept het blauwe kadaver naar een rijtje andere kadavers, en daar liggen ze, lichtblauw en eetbaar in de zon, te koop voor wie het wil.’


Maar wat deze verhalen extra glans en urgentie geeft, is het allerlaatste hoofdstuk, geschreven in december 2004. Daarin blikt Nooteboom terug op zijn reiservaringen en legt hij met omtrekkende bewegingen een link met het tegenwoordige Nederland. Het Nederland met zijn gebedsoproepen die vroeger alleen in den verre klonken, over de Irak-oorlog en de catastrofe waarvoor ook wij schuld dragen, de moord op Theo van Gogh, de opkomst van figuren als Hirsi Ali en Wilders, de gekte, de verwarring, de gevaarlijke pathetiek.

Dan stijgt Nooteboom boven zichzelf uit. Hij hekelt de wijze waarop we moslims bejegenen (‘Echte helden meten niet met twee maten’), hij stoort zich aan de domheid en de discussietoon (‘onbeperkte vrijheid van schelden wordt verward met vrijheid van mening’), hij gruwelt van het maatschappelijke klimaat (‘er wordt op grote schaal angst in het rond geblazen, zowel door de overeind als door de media.

Een zeer klein aantal fanatici is kennelijk in staat om het hele land in de ban te houden’). De woede, de verbijstering, het zindert onder Nootebooms laatste zinnen. ‘Als er al een begin van een oplossing is, dan kan die alleen maar liggen in het opheffen van de onvoorstelbare onwetendheid omtrent elkaar’, zo besluit hij toch nog halfoptimistisch.


En zo lijkt deze bundel behalve een schitterende verzameling literaire reisverhalen, vooral ook een oproep tot kennis, tot verwondering, tot begrip, ja, tot beschaving. De steden, de oases, de dorpelingen, hun voedsel, hun tradities, hun religies, al die dingen die Nooteboom in den vreemde aantreft, hij schrijft erover, op een hem kenmerkende manier: betrokken, wijs, voornaam. Maar bovenal: beeldschoon.


Contrastnummer 5, 29 april 2005.