Marsipulami
28-05-05, 12:35
Paus Benedictus XVI over de identiteit van Europa
Op zoek naar onszelf
Wat is essentieel voor Europa's cultuur, zijn identiteit, zijn ziel? Hoe moet ons continent omgaan met, bijvoorbeeld, de islam, het homohuwelijk en de vrijheid van meningsuiting? Joseph Ratzinger geeft er zijn idee over, in een exclusieve voorpublicatie uit Waarden in tijden van ommekeer, zijn nieuwe boek, dat vandaag in het Nederlands verschijnt.
DE geschiedenis van de laatste eeuwen gaat duidelijk een nieuwe periode binnen. Waar het oude Europa, dus het Europa van voor de moderne tijd, in zijn beide helften in essentie slechts één andersdenkende gezindte tegenover zich had gekend waarmee het letterlijk in gevecht gekomen was - te weten de islam - en waar de kentering naar de moderne tijd de uitbreiding naar Amerika en naar delen van Azië met zich mee had gebracht, gebieden zonder grote eigen cultuursubjecten, daar kwam de stap bij naar twee tot nu toe slechts marginaal beroerde continenten: Afrika en Azië, die men nu ook tot een afgelegen Europa, tot 'koloniën' probeerde om te vormen. Tot op zekere hoogte is dat ook gelukt, in zoverre dat nu ook Afrika en Azië het ideaal van de technische vooruitgang en de daarmee samenhangende welstand nastreefden, waardoor ook daar de oude religieuze overleveringen in een crisissituatie geraakten en puur seculier denkende klassen steeds vaker het openbare leven gingen beheersen.
Maar er is ook een tegenkracht: de renaissance van de islam is niet alleen aan de nieuwe, materiële rijkdom van de islamitische landen gekoppeld, maar wordt ook gevoed door het besef dat de islam een solide geestelijke basis voor het leven van zijn volkeren kan bieden, waar het oude Europa die verloren lijkt hebben. Het Europa dat ondanks zijn nog voortdurende politieke en economische macht meer en meer gezien wordt als in verval rakend en tot ondergang gedoemd. Ook de grote religieuze tradities van Azië, met in de eerste plaats zijn in het boeddhisme tot expressie gebrachte mystieke componenten, doen zich gelden als spirituele krachten tegen een Europa dat zijn religieuze en zedelijke grondslagen ontkent.
Het optimisme over de overwinning van het Europese, door Arnold Toynbee nog in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw onder woorden gebracht, lijkt nu volkomen achterhaald: ,,Van de achtentwintig culturen die we hebben geïdentificeerd [] zijn er achttien dood en negen van de resterende tien - alle niet tot die van ons behorend - laten zien dat ze reeds gebroken zijn.''
Wat zou dat vandaag de dag nog te betekenen hebben? En trouwens: wat is dat, 'onze cultuur'? Is de door de wereld getrokken zegetocht met de verspreiding van techniek en commercie de Europese cultuur? Of is ze niet eerder post-Europees uit het einde van de oude Europese culturen voortgekomen? Ik zie daarin een paradoxale gelijktijdigheid: dat de overwinning van de post-Europese technisch-seculiere wereld, dat het universeel worden van hun levensvoorbeelden en hun denkwijze niet los gezien kan worden van de indruk dat in de hele wereld, maar in het bijzonder in de streng niet-Europese werelden van Azië en Afrika, de waardewereld van Europa, de cultuur en het geloof waarop zijn identiteit gebouwd is, eigenlijk nu al afgedaan hebben; dat nu het uur van de waardesystemen van andere werelden is aangebroken, van het Amerika van voor Columbus, van de islam, van de Aziatische mystiek.
Europa lijkt in dit uur van zijn ultieme successen binnenin leeg te zijn geworden, als het ware verlamd door een levensbedreigende crisis in de bloedsomloop en aangewezen te zijn op een transplantatie, die dan echter ook zijn identiteit nieuw leven moet kunnen inblazen. Bij dit innerlijke afsterven van de dragende geestelijke krachten past ook dat het etnische Europa lijkt te gaan verdwijnen. Het zorgt voor een akelige tegenzin in de toekomst. Kinderen, de toekomst zelve, worden als bedreiging van het heden gezien; ze ontnemen ons iets van het leven, zo denkt men. Ze worden in brede kring niet als hoop, maar als begrenzing van het heden ervaren. De vergelijking dringt zich op met het in verval rakende Romeinse Rijk dat als groot historisch raamwerk nog functioneerde, maar in de praktijk dreef op hen die het verval in de hand werkten omdat het zelf geen levenskracht meer bezat.
ALDUS staan we voor de vraag: hoe moet het nu verder? Bestaat er bij alle enorme omwentelingen van onze tijd een Europese identiteit, heeft die een toekomst en kunnen we ons daarin vinden? Voor de vaders van de Europese eenwording na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog - Adenauer, Schumann, De Gasperi - was het duidelijk dat een dergelijke grondslag bestond en dat die in de christelijke erfenis van ons continent gelegen was. Het was voor hen duidelijk dat de vernielingen waarmee de dictatuur van de nazi's en die van Stalin ons hadden opgescheept, juist op het ondergraven van deze grondvesten gefundeerd waren geweest, op de aanmatiging waarmee men zich niet meer aan een Schepper onderwierp, maar integendeel zelf aanspraak maakte op de schepping van betere, nieuwe mensen en men pretendeerde de slechte wereld van de Schepper om te bouwen tot de goede wereld die uit de dogmatiek van de eigen ideologie zou ontstaan. Het was voor hen duidelijk dat deze dictaturen, die een geheel nieuwe kwaliteit van de Satan te voorschijn hadden geroepen, ver uitstijgend boven alle gruwelen van de oorlog, hadden berust op de wens om Europa af te schaffen. Voor hen was duidelijk dat men de weg terug moest vinden naar datgene wat het continent ondanks zoveel leed, schade en schande, zijn waardigheid had gegeven.
De aanvankelijke geestdrift over de nieuwe toewijding aan de grote constante van het christelijke erfgoed was algauw geluwd, en vervolgens heeft de Europese eenwording zich in eerste instantie en bijna uitsluitend vanuit economische oogmerken voltrokken, terwijl de vraag naar de geestelijke fundamenten van een dergelijke gemeenschap verregaand buiten beschouwing werd gelaten.
In de laatste jaren is het besef weer toegenomen dat de economische eenheid van de Europese staten ook een basis van gemeenschappelijke waarde nodig heeft: het toenemen van geweld, de vlucht in de drugs, en het om zich heen grijpen van corruptie laten ons duidelijk voelen dat het verval van de waarden beslist ook materiële gevolgen heeft en dat tegengas noodzakelijk is. Ik kan hier geen discussie aangaan over de intussen klaarliggende Europese grondwet, maar wel drie essentiële elementen noemen die naar mijn overtuiging niet mogen ontbreken als de wet zijn opdracht juist ten uitvoer wil brengen, namelijk om de zich ontwikkelende gemeenschappelijke vorm van Europa en zijn politieke en economische praktijken de morele grondslag te geven die ze nodig hebben en die beantwoordt aan de grote dwingende opdrachten van zijn geschiedenis.
Het eerste element is de onvoorwaardelijkheid waarmee de waardigheid en de rechten van de mensen als waarde naar voren moeten worden gebracht, met voorrang boven alle rechten van de staten. Günter Hirsch heeft terecht benadrukt dat deze grondrechten niet door de wetgever gemaakt, noch aan de burger verleend worden, ,,veel meer bestaan ze uit eigen recht, worden ze al sinds lange tijd door de wetgever gerespecteerd en doorgegeven als waarden van een hogere orde''. Deze op alle politieke zaken en beslissingen voorrang hebbende rechtsgeldigheid van de menselijke waardigheid, verwijst tenslotte naar de Schepper: alleen Hij kan rechten vaststellen die in het wezen van de mensen wortelen en aan niemand ter beschikking staan. In zoverre is hier een wezenlijk christelijk erfgoed in een bijzondere soort van rechtsgeldigheid gecodificeerd.
Dat er waarden zijn die voor niemand manipuleerbaar zijn, is de feitelijke garantie voor onze vrijheid en onze menselijke grootsheid; het geloof ziet daarin het geheim van de Schepper en het door Hem aan de mensen geschonken evenbeeld van God. Zo bewaart deze stelling een essentieel element van Europa's christelijke identiteit in een ook voor ongelovigen begrijpelijke formulering. Nu zal tegenwoordig bijna niemand rechtstreeks de voorrang van de menselijke waardigheid en de daaraan ten grondslag liggende mensenrechten boven alle politieke beslissingen ontkennen; te kort liggen nog de verschrikkingen van het nazi-dom en zijn rassenleer achter ons. Maar in de concrete praktijk van de zogenaamde medische vooruitgang bestaan er reële bedreigingen van deze waardigheid: of we nu aan het klonen, aan het in opslag houden van menselijke foetussen voor wetenschappelijk onderzoek en orgaandonatie of aan het gehele gebied van de genetische manipulatie denken - het stille wegkwijnen van de menselijke waardigheid dat hier dreigt, kan niemand overzien.
--->
Op zoek naar onszelf
Wat is essentieel voor Europa's cultuur, zijn identiteit, zijn ziel? Hoe moet ons continent omgaan met, bijvoorbeeld, de islam, het homohuwelijk en de vrijheid van meningsuiting? Joseph Ratzinger geeft er zijn idee over, in een exclusieve voorpublicatie uit Waarden in tijden van ommekeer, zijn nieuwe boek, dat vandaag in het Nederlands verschijnt.
DE geschiedenis van de laatste eeuwen gaat duidelijk een nieuwe periode binnen. Waar het oude Europa, dus het Europa van voor de moderne tijd, in zijn beide helften in essentie slechts één andersdenkende gezindte tegenover zich had gekend waarmee het letterlijk in gevecht gekomen was - te weten de islam - en waar de kentering naar de moderne tijd de uitbreiding naar Amerika en naar delen van Azië met zich mee had gebracht, gebieden zonder grote eigen cultuursubjecten, daar kwam de stap bij naar twee tot nu toe slechts marginaal beroerde continenten: Afrika en Azië, die men nu ook tot een afgelegen Europa, tot 'koloniën' probeerde om te vormen. Tot op zekere hoogte is dat ook gelukt, in zoverre dat nu ook Afrika en Azië het ideaal van de technische vooruitgang en de daarmee samenhangende welstand nastreefden, waardoor ook daar de oude religieuze overleveringen in een crisissituatie geraakten en puur seculier denkende klassen steeds vaker het openbare leven gingen beheersen.
Maar er is ook een tegenkracht: de renaissance van de islam is niet alleen aan de nieuwe, materiële rijkdom van de islamitische landen gekoppeld, maar wordt ook gevoed door het besef dat de islam een solide geestelijke basis voor het leven van zijn volkeren kan bieden, waar het oude Europa die verloren lijkt hebben. Het Europa dat ondanks zijn nog voortdurende politieke en economische macht meer en meer gezien wordt als in verval rakend en tot ondergang gedoemd. Ook de grote religieuze tradities van Azië, met in de eerste plaats zijn in het boeddhisme tot expressie gebrachte mystieke componenten, doen zich gelden als spirituele krachten tegen een Europa dat zijn religieuze en zedelijke grondslagen ontkent.
Het optimisme over de overwinning van het Europese, door Arnold Toynbee nog in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw onder woorden gebracht, lijkt nu volkomen achterhaald: ,,Van de achtentwintig culturen die we hebben geïdentificeerd [] zijn er achttien dood en negen van de resterende tien - alle niet tot die van ons behorend - laten zien dat ze reeds gebroken zijn.''
Wat zou dat vandaag de dag nog te betekenen hebben? En trouwens: wat is dat, 'onze cultuur'? Is de door de wereld getrokken zegetocht met de verspreiding van techniek en commercie de Europese cultuur? Of is ze niet eerder post-Europees uit het einde van de oude Europese culturen voortgekomen? Ik zie daarin een paradoxale gelijktijdigheid: dat de overwinning van de post-Europese technisch-seculiere wereld, dat het universeel worden van hun levensvoorbeelden en hun denkwijze niet los gezien kan worden van de indruk dat in de hele wereld, maar in het bijzonder in de streng niet-Europese werelden van Azië en Afrika, de waardewereld van Europa, de cultuur en het geloof waarop zijn identiteit gebouwd is, eigenlijk nu al afgedaan hebben; dat nu het uur van de waardesystemen van andere werelden is aangebroken, van het Amerika van voor Columbus, van de islam, van de Aziatische mystiek.
Europa lijkt in dit uur van zijn ultieme successen binnenin leeg te zijn geworden, als het ware verlamd door een levensbedreigende crisis in de bloedsomloop en aangewezen te zijn op een transplantatie, die dan echter ook zijn identiteit nieuw leven moet kunnen inblazen. Bij dit innerlijke afsterven van de dragende geestelijke krachten past ook dat het etnische Europa lijkt te gaan verdwijnen. Het zorgt voor een akelige tegenzin in de toekomst. Kinderen, de toekomst zelve, worden als bedreiging van het heden gezien; ze ontnemen ons iets van het leven, zo denkt men. Ze worden in brede kring niet als hoop, maar als begrenzing van het heden ervaren. De vergelijking dringt zich op met het in verval rakende Romeinse Rijk dat als groot historisch raamwerk nog functioneerde, maar in de praktijk dreef op hen die het verval in de hand werkten omdat het zelf geen levenskracht meer bezat.
ALDUS staan we voor de vraag: hoe moet het nu verder? Bestaat er bij alle enorme omwentelingen van onze tijd een Europese identiteit, heeft die een toekomst en kunnen we ons daarin vinden? Voor de vaders van de Europese eenwording na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog - Adenauer, Schumann, De Gasperi - was het duidelijk dat een dergelijke grondslag bestond en dat die in de christelijke erfenis van ons continent gelegen was. Het was voor hen duidelijk dat de vernielingen waarmee de dictatuur van de nazi's en die van Stalin ons hadden opgescheept, juist op het ondergraven van deze grondvesten gefundeerd waren geweest, op de aanmatiging waarmee men zich niet meer aan een Schepper onderwierp, maar integendeel zelf aanspraak maakte op de schepping van betere, nieuwe mensen en men pretendeerde de slechte wereld van de Schepper om te bouwen tot de goede wereld die uit de dogmatiek van de eigen ideologie zou ontstaan. Het was voor hen duidelijk dat deze dictaturen, die een geheel nieuwe kwaliteit van de Satan te voorschijn hadden geroepen, ver uitstijgend boven alle gruwelen van de oorlog, hadden berust op de wens om Europa af te schaffen. Voor hen was duidelijk dat men de weg terug moest vinden naar datgene wat het continent ondanks zoveel leed, schade en schande, zijn waardigheid had gegeven.
De aanvankelijke geestdrift over de nieuwe toewijding aan de grote constante van het christelijke erfgoed was algauw geluwd, en vervolgens heeft de Europese eenwording zich in eerste instantie en bijna uitsluitend vanuit economische oogmerken voltrokken, terwijl de vraag naar de geestelijke fundamenten van een dergelijke gemeenschap verregaand buiten beschouwing werd gelaten.
In de laatste jaren is het besef weer toegenomen dat de economische eenheid van de Europese staten ook een basis van gemeenschappelijke waarde nodig heeft: het toenemen van geweld, de vlucht in de drugs, en het om zich heen grijpen van corruptie laten ons duidelijk voelen dat het verval van de waarden beslist ook materiële gevolgen heeft en dat tegengas noodzakelijk is. Ik kan hier geen discussie aangaan over de intussen klaarliggende Europese grondwet, maar wel drie essentiële elementen noemen die naar mijn overtuiging niet mogen ontbreken als de wet zijn opdracht juist ten uitvoer wil brengen, namelijk om de zich ontwikkelende gemeenschappelijke vorm van Europa en zijn politieke en economische praktijken de morele grondslag te geven die ze nodig hebben en die beantwoordt aan de grote dwingende opdrachten van zijn geschiedenis.
Het eerste element is de onvoorwaardelijkheid waarmee de waardigheid en de rechten van de mensen als waarde naar voren moeten worden gebracht, met voorrang boven alle rechten van de staten. Günter Hirsch heeft terecht benadrukt dat deze grondrechten niet door de wetgever gemaakt, noch aan de burger verleend worden, ,,veel meer bestaan ze uit eigen recht, worden ze al sinds lange tijd door de wetgever gerespecteerd en doorgegeven als waarden van een hogere orde''. Deze op alle politieke zaken en beslissingen voorrang hebbende rechtsgeldigheid van de menselijke waardigheid, verwijst tenslotte naar de Schepper: alleen Hij kan rechten vaststellen die in het wezen van de mensen wortelen en aan niemand ter beschikking staan. In zoverre is hier een wezenlijk christelijk erfgoed in een bijzondere soort van rechtsgeldigheid gecodificeerd.
Dat er waarden zijn die voor niemand manipuleerbaar zijn, is de feitelijke garantie voor onze vrijheid en onze menselijke grootsheid; het geloof ziet daarin het geheim van de Schepper en het door Hem aan de mensen geschonken evenbeeld van God. Zo bewaart deze stelling een essentieel element van Europa's christelijke identiteit in een ook voor ongelovigen begrijpelijke formulering. Nu zal tegenwoordig bijna niemand rechtstreeks de voorrang van de menselijke waardigheid en de daaraan ten grondslag liggende mensenrechten boven alle politieke beslissingen ontkennen; te kort liggen nog de verschrikkingen van het nazi-dom en zijn rassenleer achter ons. Maar in de concrete praktijk van de zogenaamde medische vooruitgang bestaan er reële bedreigingen van deze waardigheid: of we nu aan het klonen, aan het in opslag houden van menselijke foetussen voor wetenschappelijk onderzoek en orgaandonatie of aan het gehele gebied van de genetische manipulatie denken - het stille wegkwijnen van de menselijke waardigheid dat hier dreigt, kan niemand overzien.
--->