Seif
11-06-05, 10:44
'Over Marokkaanse criminelen mocht je het niet hebben'
Sinds 25 jaar bestudeert Hans Werdmölder jonge Marokkaanse criminelen in Nederland. Zijn conclusies botsten lange tijd met het politiek correcte denken. Ook zelf worstelde hij ermee: 'Je hebt een censor in je hoofd.'
Marokkaanse lieverdjes. Antropoloog Hans Werdmölder koos precies de goede titel voor zijn nieuwe boek over jonge criminelen met een Marokkaanse achtergrond. Ook als je met hem spreekt, is het understatement zijn stijlfiguur, en tegelijk zijn die lieverdjes een knipoog naar progressiefwelwillend Nederland. Werdmölder glimlacht graag, en met zijn zuidelijke tongval lijkt het allemaal wat minder hard aan te komen. Maar wie goed luistert en zorgvuldig leest, weet dat het niet meevalt. Vijfentwintig jaar studie van hinderlijk en crimineel gedrag van jonge Marokkanen leverde vooral ontnuchtering op. Bestuurders hebben na zoveel jaren nog altijd geen greep op het probleem en dus ontkennen ze dat er een probleem is. Wetenschappers hebben uit angst voor racisme veel te lang door een roze bril gekeken en hebben nog steeds last van 'optimisme tegen beter weten in'. Vooral de Marokkaanse jongeren zelf: Werdmölder ziet weinig vooruitgang in het verschiet.
Een eerste cliché kegelt hij in de inleiding al omver. We denken tegenwoordig dat alles over tafel gaat, dat er even openlijk als snoeihard wordt gesproken over Marokkaanse wetsovertreders. Nee hoor, vindt Werdmölder, de politiek-correcte reflex is springlevend. In zijn Utrechtse universiteitskamer legt hij uit: 'Ikzelf heb ook lang het idee gehad: sociaal-economische factoren zijn beslissend voor crimineel gedrag. Noem het de voedingsbodemtheorie. Ze kunnen er niks aan doen. Dat hele discours bestaat nog steeds. Eerst werd de criminaliteit ontkend, toen gezegd dat het maar een klein groepje was, vervolgens dat het wel meevalt, dat het weer overgaat en dat het maar 10 procent is, dat je moet kijken naar de mensen waar het wél goed mee gaat, dat ze in de hoek worden gezet.
'Langzamerhand realiseert men zich wel dat er een reëel probleem is dat al twintig jaar bestaat. Niettemin bestaat het beeld nog steeds dat er sprake is van een negatief stigma. In 2003 werd een onderzoeker van de VU, Jaap Noorda, teruggefloten toen hij een hard rapport publiceerde over Marokkaanse bendes. De politie zei: wij herkennen dit helemaal niet, de problemen zijn allang opgelost. Tegen mij zei Noorda: de waarheid mag niet aan het licht komen. Omdat de overheid vertrouwen moet uitstralen, en dus niet kan erkennen dat ze de zaak niet in de hand heeft. Waarom heeft de Diamantbuurt zoveel publiciteit gekregen? In Amsterdam-West gebeurde dat soort dingen allang. Mensen werden uit hun huizen gepest, er vlogen klinkers door de ruit. In de Diamantbuurt ging het bij mijn weten om een SPgezin, die lieten dat niet over hun kant gaan, die zochten zelf de publiciteit. Alleen daarom kreeg het An k l a n g , toen moest de gemeente wat doen. Maar mensen die niet tot zoiets in staat zijn, krijgen niet die aandacht en hulp van de politie. Dat is naar mijn gevoel wel diep treurig .'
Hans Werdmölder (1951) studeerde culturele antropologie bij de legendarische André Köbben. 'Het is de doem van de wetenschapper en tegelijk ook zijn glorie onprettige boodschappen te brengen', haalt hij zijn leermeester aan. Na zijn studie ging hij in 1982 werken bij de Universiteit van Utrecht. Hij woonde in die tijd in de Amsterdamse Kinkerbuurt, die hij om zich heen zag veranderen. 'Ik had mijn scriptie geschreven over Mexicaanse keuterboertjes, en dacht: de Marokkanen hier zijn net zulke mensen. Daar wilde ik als antropoloog over schrijven. Ik begon een studie naar Marokkaanse jongeren, ging in een buurthuis werken. Al snel was er een probleemgroep in Amsterdam-Oost. Ik kreeg subsidie voor een onderzoek, daaruit kwam mijn eerste boek voort, Van vriendenkring tot randgroep. Ja, toen spraken we nog van randgroepjongeren.'
Sinds zijn studietijd heeft Werdmölder er nu met onderbrekingen bijna een kwarteeuw onderzoek op zitten. 'Toen ik begon, had ook ik het idee: dit is een voorbijgaand verschijnsel. Vier jaar na mijn eerste boek pakte ik het onderwerp weer op. Ik was benieuwd: zijn ze nog crimineel of zijn ze op het rechte pad? Dat werd het onderwerp van mijn proefschrift, Generatie op drift (1990). Ik had 34 jongens gevolgd. Tien zijn met veel vallen en opstaan goed terechtgekomen, twintig waren crimineel en zijn het gebleven. Het verschil was dat ze niet meer elke dag auto's kraakten. Hun criminaliteit was minder zichtbaar, ze zaten in de drugs of hingen rond op de pillenbrug .'
Na zijn dissertatie was Werdmölder een tijdje 'Marokkanenmoe'. Hij wilde wat anders doen, vertrok naar Zuid-Afrika waar begin jaren negentig de Waarheids-en Verzoeningscommissie werkte aan een toekomst gebaseerd op mensenrechten, democratie en gelijkheid. 'Er was een prachtige nieuwe grondwet, en mooie diversiteit na de apartheid. Maar de persoonlijke veiligheid was tegelijk een enorm probleem.' Hij ging een nacht met de politie in Johannesburg op stap, een nacht die hem de ogen opende. In Zuid-Afrika worden per jaar 25 duizend moorden gepleegd. De daders worden afgeschilderd als 'slachtoffers van de apartheid', maar Werdmölder realiseerde zich voor het eerst dat dat niks afdeed aan het veiligheidsprobleem.
'Vergeleken met Zuid-Afrika valt het bij ons natuurlijk reuze mee. Toch worden mensen wel degelijk met criminaliteit geconfronteerd.' Werdmölder keerde naar zijn oude stiel terug. En schreef dit boek waarin op die bijna opgewekte toon het ene aan het andere verontrustende cijfer wordt geregen.
In 1991 kwam een kwart van de Marokkaanse jongens met de Utrechtse justitie in aanraking, in Den Haag was driekwart 'dossierhouder'. In 1997 verscheen een nota waaruit bleek dat de criminaliteit onder Marokkaanse jongens vijf à zes keer zo hoog was als die onder autochtonen. Op het Amsterdamse gemeentehuis fluisterde een deep throat hem in dat 60 tot 70 procent van de Marokkaanse jongens bekend was bij de politie - politiek correct cijfer: 10 procent.
Werdmölder wil 'niet generaliseren op cijfers'. Laten we zeggen dat optimisme niet gerechtvaardigd is. 'De schooluitval is veel te hoog, en schooluitval is een voorspeller van crimineel gedrag. Sinds 1993 zijn de schotels opgekomen, en daarmee hangt ook de religieuze re vival samen. De werkloosheid werd in de jaren negentig wat minder, en toen kwamen ook de juichverhalen over geslaagde integratie.
'Maar vervolgens is de werkloosheid weer opgelopen. Marokkaanse gezinnen zijn wel kleiner geworden, maar nog altijd twee keer zo groot als autochtone gezinnen. En de tweede generatie waarvan men dacht dat die met Nederlanders zou gaan trouwen, haalt nog meer dan de eerste generatie zijn bruiden en bruidegommen uit Marokko. De meisjes, die zouden het fantastisch doen op school. Niet overschatten, dat succes, zeg ik. Als ze met een conservatieve man trouwen, dan wordt dat succes niet omgezet in participatie in de samenleving.'
In zijn boek legt Werdmölder ook persoonlijk rekenschap af. Al die tijd worstelde hij met de manier waarop hij over Marokkanen en criminaliteit moest berichten. 'Een groot taboe.' En nog altijd vindt hij dat in de wetenschap de blik vertroebeld is, als het gaat om verklaringen van crimineel gedrag. Jarenlang had de sector het niet over misdaad, maar over 'marginale levensstijlen', over 'grijze en zwarte hossels'.
Werdmölder belandde van de antropologie in de criminologie, een tak van kennis die door Paul Cliteur als de 'wetenschap van de verhulling' werd getypeerd. Dat ligt genuanceerder, zegt Werdmölder: 'Ik zou zeggen dat men in de criminologie gevoelig is voor de publieke opinie.' Hij herinnert wel aan de Buikhuisen-affaire: criminaliteit mocht heel lang uitsluitend aan de sociale omstandigheden worden geweten, en nergens anders aan.
De gedachte dat de criminaliteit van de Marokkaanse jeugdboefjes iets met de wantrouwige traditie uit het Rifgebergte van doen heeft, is dan ook nog altijd een taboe, vindt Werdmölder. 'Men is gevoelig voor het feit dat de wetenschap kan bijdragen aan racisme. De reden ligt voor de hand, criminologen houden zich bezig met criminele feiten, en als die gepleegd worden door minderheden, dan is dat geen prettige boodschap. Je voelt die druk wel. Dat geldt toch ook voor journalisten? Je hebt een censor in je hoofd, en in mijn eerste boek heb ik niet in detail over criminele handelingen gesproken. Ik heb het geprobeerd te weerstaan, ik heb een worsteling doorgemaakt.
'Dat heeft in het verleden wel geleid tot wat we noemen defining deviancy down. Afwijkend gedrag wegredeneren, wegmasseren. Altijd is de nadruk gelegd op de sociale positie. Dat moet je niet wegpoetsen, maar de vraag dringt zich toch op: waarom zijn Turken dan zoveel minder crimineel dan Marokkanen? In die Riffijnse cultuur is verdeeldheid troef, dat zie je in Nederland terugkomen. Er is een hoog eergevoel, veel schaamte en een dubbele moraal. Met als gevolg: de ontkenning van criminaliteit. Voor alles moet de vrede in de eigen kring worden bewaard. En als die ontkenning niet langer valt vol te houden, dan worden de problemen gebag atelliseerd, in de sfeer van: waar heb je het eigenlijk over.'
Nog altijd glimlachend en met die fluweelzachte g kraakt hij een laatste noot: de aanhoudende roep om nóg meer onderzoek en nóg meer beleid. Onzin. Alles is onderzocht, elke gemeente heeft eigen onderzoek gedaan, van Ede tot Leeuwarden. Elke Marokkaanse jongen is vijf keer tegen het licht gehouden en driemaal omgedraaid. 'In 1998 waren er in Amsterdam 75 instellingen die zich bezighielden met de Marokkaanse probleemjeugd. Er wordt enorm veel beleid geproduceerd. Al twintig jaar lang is de jeugdreclassering ermee bezig, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, de organisatie Halt, wetenschappers, hulpverleners, politieagenten en militaire instructeurs. Je kunt ook zeggen: men weet er eenvoudig geen raad mee. En desondanks blijft men optimistisch, tegen beter weten in.'
Werdmölder pakt het boek. Het motto van hoofdstuk 1 luidt: 'Holland, die luidruchtigste en naïefste van alle democratieën', van de schrijver Benno Barnard. En de voorlaatste zinnen van de epiloog: 'Zijn we dan toch in de loop der jaren wat minder naïef geworden? Is dit de invloed van de Marokkaanse probleemjeugd op de Nederlandse samenleving?' Met twee vraagtekens. Bij de deur herinnert Werdmölder aan de grote André Köbben: in de wetenschap horen ook onaangename boodschappen thuis.
Volkskrant (papieren editie 10-06-05)
Sinds 25 jaar bestudeert Hans Werdmölder jonge Marokkaanse criminelen in Nederland. Zijn conclusies botsten lange tijd met het politiek correcte denken. Ook zelf worstelde hij ermee: 'Je hebt een censor in je hoofd.'
Marokkaanse lieverdjes. Antropoloog Hans Werdmölder koos precies de goede titel voor zijn nieuwe boek over jonge criminelen met een Marokkaanse achtergrond. Ook als je met hem spreekt, is het understatement zijn stijlfiguur, en tegelijk zijn die lieverdjes een knipoog naar progressiefwelwillend Nederland. Werdmölder glimlacht graag, en met zijn zuidelijke tongval lijkt het allemaal wat minder hard aan te komen. Maar wie goed luistert en zorgvuldig leest, weet dat het niet meevalt. Vijfentwintig jaar studie van hinderlijk en crimineel gedrag van jonge Marokkanen leverde vooral ontnuchtering op. Bestuurders hebben na zoveel jaren nog altijd geen greep op het probleem en dus ontkennen ze dat er een probleem is. Wetenschappers hebben uit angst voor racisme veel te lang door een roze bril gekeken en hebben nog steeds last van 'optimisme tegen beter weten in'. Vooral de Marokkaanse jongeren zelf: Werdmölder ziet weinig vooruitgang in het verschiet.
Een eerste cliché kegelt hij in de inleiding al omver. We denken tegenwoordig dat alles over tafel gaat, dat er even openlijk als snoeihard wordt gesproken over Marokkaanse wetsovertreders. Nee hoor, vindt Werdmölder, de politiek-correcte reflex is springlevend. In zijn Utrechtse universiteitskamer legt hij uit: 'Ikzelf heb ook lang het idee gehad: sociaal-economische factoren zijn beslissend voor crimineel gedrag. Noem het de voedingsbodemtheorie. Ze kunnen er niks aan doen. Dat hele discours bestaat nog steeds. Eerst werd de criminaliteit ontkend, toen gezegd dat het maar een klein groepje was, vervolgens dat het wel meevalt, dat het weer overgaat en dat het maar 10 procent is, dat je moet kijken naar de mensen waar het wél goed mee gaat, dat ze in de hoek worden gezet.
'Langzamerhand realiseert men zich wel dat er een reëel probleem is dat al twintig jaar bestaat. Niettemin bestaat het beeld nog steeds dat er sprake is van een negatief stigma. In 2003 werd een onderzoeker van de VU, Jaap Noorda, teruggefloten toen hij een hard rapport publiceerde over Marokkaanse bendes. De politie zei: wij herkennen dit helemaal niet, de problemen zijn allang opgelost. Tegen mij zei Noorda: de waarheid mag niet aan het licht komen. Omdat de overheid vertrouwen moet uitstralen, en dus niet kan erkennen dat ze de zaak niet in de hand heeft. Waarom heeft de Diamantbuurt zoveel publiciteit gekregen? In Amsterdam-West gebeurde dat soort dingen allang. Mensen werden uit hun huizen gepest, er vlogen klinkers door de ruit. In de Diamantbuurt ging het bij mijn weten om een SPgezin, die lieten dat niet over hun kant gaan, die zochten zelf de publiciteit. Alleen daarom kreeg het An k l a n g , toen moest de gemeente wat doen. Maar mensen die niet tot zoiets in staat zijn, krijgen niet die aandacht en hulp van de politie. Dat is naar mijn gevoel wel diep treurig .'
Hans Werdmölder (1951) studeerde culturele antropologie bij de legendarische André Köbben. 'Het is de doem van de wetenschapper en tegelijk ook zijn glorie onprettige boodschappen te brengen', haalt hij zijn leermeester aan. Na zijn studie ging hij in 1982 werken bij de Universiteit van Utrecht. Hij woonde in die tijd in de Amsterdamse Kinkerbuurt, die hij om zich heen zag veranderen. 'Ik had mijn scriptie geschreven over Mexicaanse keuterboertjes, en dacht: de Marokkanen hier zijn net zulke mensen. Daar wilde ik als antropoloog over schrijven. Ik begon een studie naar Marokkaanse jongeren, ging in een buurthuis werken. Al snel was er een probleemgroep in Amsterdam-Oost. Ik kreeg subsidie voor een onderzoek, daaruit kwam mijn eerste boek voort, Van vriendenkring tot randgroep. Ja, toen spraken we nog van randgroepjongeren.'
Sinds zijn studietijd heeft Werdmölder er nu met onderbrekingen bijna een kwarteeuw onderzoek op zitten. 'Toen ik begon, had ook ik het idee: dit is een voorbijgaand verschijnsel. Vier jaar na mijn eerste boek pakte ik het onderwerp weer op. Ik was benieuwd: zijn ze nog crimineel of zijn ze op het rechte pad? Dat werd het onderwerp van mijn proefschrift, Generatie op drift (1990). Ik had 34 jongens gevolgd. Tien zijn met veel vallen en opstaan goed terechtgekomen, twintig waren crimineel en zijn het gebleven. Het verschil was dat ze niet meer elke dag auto's kraakten. Hun criminaliteit was minder zichtbaar, ze zaten in de drugs of hingen rond op de pillenbrug .'
Na zijn dissertatie was Werdmölder een tijdje 'Marokkanenmoe'. Hij wilde wat anders doen, vertrok naar Zuid-Afrika waar begin jaren negentig de Waarheids-en Verzoeningscommissie werkte aan een toekomst gebaseerd op mensenrechten, democratie en gelijkheid. 'Er was een prachtige nieuwe grondwet, en mooie diversiteit na de apartheid. Maar de persoonlijke veiligheid was tegelijk een enorm probleem.' Hij ging een nacht met de politie in Johannesburg op stap, een nacht die hem de ogen opende. In Zuid-Afrika worden per jaar 25 duizend moorden gepleegd. De daders worden afgeschilderd als 'slachtoffers van de apartheid', maar Werdmölder realiseerde zich voor het eerst dat dat niks afdeed aan het veiligheidsprobleem.
'Vergeleken met Zuid-Afrika valt het bij ons natuurlijk reuze mee. Toch worden mensen wel degelijk met criminaliteit geconfronteerd.' Werdmölder keerde naar zijn oude stiel terug. En schreef dit boek waarin op die bijna opgewekte toon het ene aan het andere verontrustende cijfer wordt geregen.
In 1991 kwam een kwart van de Marokkaanse jongens met de Utrechtse justitie in aanraking, in Den Haag was driekwart 'dossierhouder'. In 1997 verscheen een nota waaruit bleek dat de criminaliteit onder Marokkaanse jongens vijf à zes keer zo hoog was als die onder autochtonen. Op het Amsterdamse gemeentehuis fluisterde een deep throat hem in dat 60 tot 70 procent van de Marokkaanse jongens bekend was bij de politie - politiek correct cijfer: 10 procent.
Werdmölder wil 'niet generaliseren op cijfers'. Laten we zeggen dat optimisme niet gerechtvaardigd is. 'De schooluitval is veel te hoog, en schooluitval is een voorspeller van crimineel gedrag. Sinds 1993 zijn de schotels opgekomen, en daarmee hangt ook de religieuze re vival samen. De werkloosheid werd in de jaren negentig wat minder, en toen kwamen ook de juichverhalen over geslaagde integratie.
'Maar vervolgens is de werkloosheid weer opgelopen. Marokkaanse gezinnen zijn wel kleiner geworden, maar nog altijd twee keer zo groot als autochtone gezinnen. En de tweede generatie waarvan men dacht dat die met Nederlanders zou gaan trouwen, haalt nog meer dan de eerste generatie zijn bruiden en bruidegommen uit Marokko. De meisjes, die zouden het fantastisch doen op school. Niet overschatten, dat succes, zeg ik. Als ze met een conservatieve man trouwen, dan wordt dat succes niet omgezet in participatie in de samenleving.'
In zijn boek legt Werdmölder ook persoonlijk rekenschap af. Al die tijd worstelde hij met de manier waarop hij over Marokkanen en criminaliteit moest berichten. 'Een groot taboe.' En nog altijd vindt hij dat in de wetenschap de blik vertroebeld is, als het gaat om verklaringen van crimineel gedrag. Jarenlang had de sector het niet over misdaad, maar over 'marginale levensstijlen', over 'grijze en zwarte hossels'.
Werdmölder belandde van de antropologie in de criminologie, een tak van kennis die door Paul Cliteur als de 'wetenschap van de verhulling' werd getypeerd. Dat ligt genuanceerder, zegt Werdmölder: 'Ik zou zeggen dat men in de criminologie gevoelig is voor de publieke opinie.' Hij herinnert wel aan de Buikhuisen-affaire: criminaliteit mocht heel lang uitsluitend aan de sociale omstandigheden worden geweten, en nergens anders aan.
De gedachte dat de criminaliteit van de Marokkaanse jeugdboefjes iets met de wantrouwige traditie uit het Rifgebergte van doen heeft, is dan ook nog altijd een taboe, vindt Werdmölder. 'Men is gevoelig voor het feit dat de wetenschap kan bijdragen aan racisme. De reden ligt voor de hand, criminologen houden zich bezig met criminele feiten, en als die gepleegd worden door minderheden, dan is dat geen prettige boodschap. Je voelt die druk wel. Dat geldt toch ook voor journalisten? Je hebt een censor in je hoofd, en in mijn eerste boek heb ik niet in detail over criminele handelingen gesproken. Ik heb het geprobeerd te weerstaan, ik heb een worsteling doorgemaakt.
'Dat heeft in het verleden wel geleid tot wat we noemen defining deviancy down. Afwijkend gedrag wegredeneren, wegmasseren. Altijd is de nadruk gelegd op de sociale positie. Dat moet je niet wegpoetsen, maar de vraag dringt zich toch op: waarom zijn Turken dan zoveel minder crimineel dan Marokkanen? In die Riffijnse cultuur is verdeeldheid troef, dat zie je in Nederland terugkomen. Er is een hoog eergevoel, veel schaamte en een dubbele moraal. Met als gevolg: de ontkenning van criminaliteit. Voor alles moet de vrede in de eigen kring worden bewaard. En als die ontkenning niet langer valt vol te houden, dan worden de problemen gebag atelliseerd, in de sfeer van: waar heb je het eigenlijk over.'
Nog altijd glimlachend en met die fluweelzachte g kraakt hij een laatste noot: de aanhoudende roep om nóg meer onderzoek en nóg meer beleid. Onzin. Alles is onderzocht, elke gemeente heeft eigen onderzoek gedaan, van Ede tot Leeuwarden. Elke Marokkaanse jongen is vijf keer tegen het licht gehouden en driemaal omgedraaid. 'In 1998 waren er in Amsterdam 75 instellingen die zich bezighielden met de Marokkaanse probleemjeugd. Er wordt enorm veel beleid geproduceerd. Al twintig jaar lang is de jeugdreclassering ermee bezig, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, de organisatie Halt, wetenschappers, hulpverleners, politieagenten en militaire instructeurs. Je kunt ook zeggen: men weet er eenvoudig geen raad mee. En desondanks blijft men optimistisch, tegen beter weten in.'
Werdmölder pakt het boek. Het motto van hoofdstuk 1 luidt: 'Holland, die luidruchtigste en naïefste van alle democratieën', van de schrijver Benno Barnard. En de voorlaatste zinnen van de epiloog: 'Zijn we dan toch in de loop der jaren wat minder naïef geworden? Is dit de invloed van de Marokkaanse probleemjeugd op de Nederlandse samenleving?' Met twee vraagtekens. Bij de deur herinnert Werdmölder aan de grote André Köbben: in de wetenschap horen ook onaangename boodschappen thuis.
Volkskrant (papieren editie 10-06-05)