PDA

Bekijk Volledige Versie : De rol van de VN in een gevaarlijke wereld



Juliette
29-06-05, 15:22
In een tijd waarin globale bedreigingen als het grensoverschrijdend terrorisme, de Aids-pandemie en de gevolgen van klimaatsverandering meer dan ooit schreeuwen om verregaande internationale samenwerking, verkeert het multilaterale orgaan bij uitstek, de Verenigde Naties in een zware existentiële crisis. Het hoeft nauwelijks een betoog dat de organisatie de voorbije 2,5 jaar van alle hoeken onder vuur werd genomen en dat Irak de spil vormt van de ellende: de diepe onenigheid over de te varen koers met betrekking tot de wapeninspecties en een mogelijke oorlog tegen het Baath-regime binnen de VN-veiligheidsraad, de aanvallen in Bagdad op VN-gebouwen waarbij speciaal gezant Sergio Vieira de Mello en tientallen medewerkers om het leven kwamen, het als irrelevant bestempelen van de organisatie door figuren binnen de Bush-administratie, het schandaal rond het ‘Olie voor voedsel programma’ van de VN waarbij zelfs de zoon van Secretaris-Generaal Kofi Annan betrokken bij blijkt te zijn,…


De kritiek van voor- én tegenstanders van een sterkere VN die zowel haar principes (delen van het VN-charter) als haar werking (de anachronistische samenstelling van haar hoogste orgaan) in vraag stellen, zet aan tot reflectie. Dienen er nieuwe regels te komen om de nieuwe bedreigingen die uitgaan van schimmige terreurorganisaties te bestrijden? Hoe de proliferatie van massavernietigingswapens verhinderen? Moet het vetorecht worden opgeheven? En wanneer mag er ingrepen worden als er op grote schaal gemoord wordt in een land? Het was dan ook verre van toeval dat Kofi Annan zelf in November 2003 een prestigieus panel in het leven riep om na te denken over de toekomst van de VN en antwoorden te formuleren op de gewijzigde politieke situatie. Het recent gepubliceerde rapport, opgesteld door eminente denkers als Yevgeni Primakov , Brent Scowcroft en Amir Moussa , doet enkele erg interessante suggesties.


Sinds de aanslagen van 11 september nu meer dan drie jaar geleden, heeft het begrip ‘preventieve oorlog’ een ware Renaissance meegemaakt en het stof van zich afgeschud waardoor het lang werd bedekt. Het feit dat groeperingen als Al-Qaeda en haar ‘fellow travellers’ op elk ogenblik dreigen toe te slaan en dat bepaalde staten al dan niet verregaande banden onderhouden met het internationaal terrorisme, gaf aanleiding tot een aanscherping van de veiligheidsdoctrine van de VS waarin de pre-emptive strike een centrale rol kreeg toebedeeld. Dat het de Amerikanen menens was, werd helemaal duidelijk toen men zich eerst expliciet het recht voorbehield in geval van een dreiging met of zonder steun van de VN-veiligheidsraad toe te slaan en dit vervolgens vrij snel in daden omzette in Irak, leidend tot de huidige instabiliteit en polarisatie. Ook het Rusland van president Poetin verklaarde na de gruwel van Beslan dat een oorlog tegen terreur nieuwe spelregels inhield en weinige waarnemers twijfelen eraan dat een dergelijke wijze van redeneren ook op het Indische subcontinent tot waanzin zou kunnen leiden. Het panel onderzocht daarom in welke mate de twee fundamentele eisen, enerzijds die van respect voor het internationaal recht en multilateralisme en anderzijds de nood om moordende aanslagen te vermijden, konden worden verzoend.


Essentieel, dixit het panel, is dat het huidig legaal kader wel degelijk volstaat voor een goede balancering: zowel het VN-charter als het fameuze artikel 51 zijn voldoende uitgerust om het hoofd te bieden aan de nieuwe dreigingen. Zo stelt artikel 51 duidelijk dat een staat het recht heeft zichzelf te verdedigen als het wordt aangevallen en is het steeds algemeen aanvaard geweest dat als een “onmiddellijke” aanval op handen is, een land als eerste mag toeslaan. Dat dit geen vrijbrief is, blijkt uit de bepaling dat een actie tegen een vagere, minder kristalheldere bedreiging wel altijd toestemming moet krijgen van de VN-veiligheidsraad, wat de bewegingsruimte van staten aanzienlijk verkleint. Omdat deze regels echter hun slagkracht riskeren te verliezen in de gewijzigde omstandigheden, dienen ze wel te worden aangevuld met een procédé dat de Veiligheidsraad toelaat een crisis beter te beoordelen. Vijf toetsingslijnen worden getrokken:


1) Is de dreiging ernstig genoeg om militair optreden te verantwoorden?
2) Is het eerste doel van het preventief ingrijpen wel degelijk de dreiging te verijdelen of te stoppen?
3) Zijn alle niet-militaire opties uitgeput?
4) Is het gebruik van geweld evenredig met de ernst van de crisis?
5) Zullen de gevolgen, voorzover te overzien, erger zijn bij een niet-optreden dan bij een actief ingrijpen?


Het leidt mijns inziens geen twijfel dat deze vragen inderdaad meer dan gelegitimeerd zijn en dat mits een institutionaliseren ervan, de druk op al dan niet oorlogszuchtige staten significant toeneemt, maar toch duidelijk de mogelijkheden openlaat om gevaren af te wenden. Belangrijk is ook dat staten worden aangemoedigd om daadwerkelijk op te treden tegen moeilijk catalogeerbare dreigingen als terroristen die op het punt staan een massavernietigingswapen te verkrijgen of te gebruiken. Nog een essentieel iets, is dat ook een humanitaire interventie, indien nodig met geweld, expliciet in het VN-charter dient te worden opgenomen. Momenteel dient de Veiligheidsraad ‘acties’ te ondernemen als er sprake is van genocide of van een bedreiging van de wereldvrede. Hoe hol die doos kan zijn, wordt actueel bewezen door de dramatische inertie ten opzichte van de moordpartijen in Darfur, Soedan. Het panel verdient dan ook de volle steun als het zegt dat de internationale gemeenschap weliswaar respect dient te betonen voor nationale soevereiniteit, maar een morele verantwoordelijkheid heeft om op te treden als er op grote schaal bevolkingsgroepen worden vermoord. De wereld kan en mag zich niet achter het devies ‘het zijn onze zaken niet’ verschuilen terwijl vele duizenden mensen het slachtoffer worden van gruweldaden als systematische uitroeiingen, plunderingen of verkrachtingen. Het wordt hoog tijd dat er wordt ingegrepen voor de waanzin zich ontvouwt .


Wederom zal worden verwezen naar de al opgesomde toetsingscriteria alvorens zich te wagen aan een interventie (naast uiteraard het nagaan in welke mate er sprake is van volkerenmoord of extreme inbreuken op de fundamenteelste mensenrechten) en bijgevolg ook het zowat onvermijdelijke ‘nation building’ dat op een conflict volgt. Het is dan ook niet toevallig dat in deze context met name de secretaris-generaal zelf een groot voorstander is van de oprichting van een ‘Peacebuilding Commission’, die als hoofdtaak het omgaan met ‘failed states’ heeft en het leveren van de financiële, organisatorische en logistieke ondersteuning bij het heropbouwen van staten die verwoest uit een conflict komen. Deze instantie zou bestaan uit leden van de Veiligheidsraad en de Sociaal-economische Raad van de VN, vertegenwoordigers van het IMF en de Wereldbank, en naargelang de situatie worden bijgestaan door diverse regionale zwaargewichten. Het spreekt voor zich dat het de taak is van de lidstaten dit nieuwe orgaan voldoende middelen en politiek gewicht te geven om ook werkelijk effectieve optredens te kunnen uitvoeren met een duurzaam karakter. De ‘Peacebuilding Commission’ neemt noch de plicht weg van de staat zelf om inspanning te leveren, noch is het een voetnoot in een humanitaire interventie. Integendeel, het is juist het militair optreden dat de eventualiteit is, en dat het echte doel, een rechtvaardige en vrije toekomst voor het land in kwestie, dient te ondersteunen.


De eerlijkheid dient elke oprechte voorstander van humanitair interventionisme te bekennen dat het om een fragiel concept gaat met een hoge kans op politiek of economisch misbruik: het lijdt geen twijfel dat neoconservatieve denktanks als het ‘Project for a New American Century’ of het American Enterprise Institute nu reeds trachten dit soort denken voor hun toch wel erg ideologische kar te spannen en daarbij wellicht dromen van een ‘coalition of the willing’ met the powers that be op het economische mondiale toneel. Ook in Centraal- en Zuid-Azië is voorzichtigheid geboden tegen een bewust vervormde interpretatie van een filosofie die internationale samenwerking, respect voor de het VN-charter en bovenal een verregaande lotsverbetering voor de lokale bevolking behelst. Het kan niet genoeg herhaald worden dat ‘interventionisme’ vele vormen kent en vrede als einddoel heeft. Het ‘humanitaire’ voorvoegsel is lang geen bijkomstigheid maar de ware kern.


Het risico op misbruik van deze visie vormt in die optiek bovendien nog een belangrijk extra argument om eindelijk tot een hervorming van de VN-veiligheidsraad te komen zoals we die nu kennen. De feiten zijn alom bekend: op dit ogenblik telt de Veiligheidsraad 15 leden, waarvan er 5 een vetorecht hebben. De overige 10 landen worden gekozen voor een termijn van 2 jaar door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en om een resolutie te laten goedkeuren dienen minstens 9 van de 15 lidstaten zich achter de tekst te scharen zonder dat er een veto wordt gesteld. De 5 staten met vetorecht zijn nog steeds de 5 overwinnaars van WO II , hoewel de geopolitieke context volledig gewijzigd is en de machtsverhoudingen op politiek, economisch en demografisch vlak totaal veranderd zijn. Het is sedert jaren een terechte eis van nieuwe economische grootmachten, snel opkomende Derde Wereld landen en ‘uitgesloten continenten’ dat de Veiligheidsraad echt representatief wordt en echt het geweten van de wereld kan zijn. Pas als alle werelddelen en grote cultuurtradities zijn vertegenwoordigd, kan de zo begeerde legitimiteit van VN-resoluties in de ogen van de globale publieke opinie ernstig worden opgekrikt. Bovendien is een ‘seat on the table’ een zeer goede garantie om directe conflicten tussen landen zelf te vermijden.


Voorstellen om de samenstelling van de Veiligheidsraad te wijzigen zijn er genoeg, maar een van de grote knelpunten blijft dat én tweederde van de lidstaten in de Algemene Vergadering moet akkoord gaan én de vijf grootmachten met het vetorecht. Een mogelijke aanvaardbare formule werd door het door Kofi Annan samengestelde panel naar voren geschoven. Zo voorzien Scowcroft en Co in een uitbreiding tot 24 leden in drie lagen: een eerste groep die de huidige Grote 5 omvat, een tweede categorie met 7 of 8 semi-permanente leden gekozen voor een hernieuwbaar mandaat van 4 jaar op regionale basis en een derde verzameling van 11 of 12 leden die 2 jaar zetelen . Dat is ongetwijfeld een goed en gebalanceerd idee maar stoot nu al op Amerikaans verzet wegens een te groot aantal leden, wat ‘de bureaucratie en besluiteloosheid’ in de hand zou werken.


Om toch te pogen een balans te vinden tussen het VS-standpunt en dat van zij die nu aan de zijlijn toekijken, lijkt een formule met 20-koppige VN-veiligheidsraad me geen slecht idee, met behoud van de notie van de drie cirkels:


1)De eerste cirkel blijft bestaan uit de huidige vijf permanente leden. In alle waarschijnlijkheid zal geen van hen het vetorecht wensen op te geven en is elke hervorming die in een opheffing ervan voorziet, zo goed als gedoemd. Ook in de nieuwe formule behouden zij hun blokkeringsmogelijkheid.


2)De tweede cirkel wordt gevormd door zes landen die als essentiële spelers in onze moderne wereld kunnen worden beschouwd. Wie dat zou kunnen zijn, leg ik dadelijk uit. Zij zetelen permanent in de VN-veiligheidsraad maar beschikken niet over een veto.


3)De derde cirkel van leden worden gevormd door 92-jaarlijks verkozen VN-lidstaten op regionale basis. Ook zij hebben uiteraard geen vetorecht, maar gewoon stemrecht. Hier verandert er dus niets aan het huidige systeem.


De benodigde meerderheid in dit systeem om een resolutie aan te nemen zou 12-8 zijn en uiteraard het niet gebruiken van het veto door een van de leden van de eerste laag. Ook blijft het alfabetisch roterend voorzitterschap van 1 maand behouden.


Wie zouden nu de staten zijn die aanspraak kunnen maken op permanent lidmaatschap van de tweede laag? Om tot zo een ingrijpende beslissing te komen lijkt representativiteit het hoofdcriterium te moeten zijn, en dat op politiek, demografisch, geografisch, cultureel en economisch vlak. Over enkele kandidaten bestaat weinig discussie: Japan, Duitsland, India en Brazilië lijken op beide oren te mogen slapen én terecht. Japan is niet alleen de tweede grootste economie ter wereld en een vertegenwoordiger van Azië, maar haar 127 miljoen inwoners participeren ook in een duidelijk democratisch bestel. Bovendien is het land de tweede grootste donor van de Verenigde Naties. Wat Duitsland betreft, is het verhaal erg gelijklopend met haar derde plaats in de wereldeconomie en het leveren van de derde grootste bijdrage aan de VN. De keuze voor India is onvermijdelijk door haar 1 miljard inwoners en haar dominante rol in Zuid-Azië. Het is tevens een seculiere democratie met een gigantisch economisch potentieel en de vertegenwoordiger bij uitstek van de Hindoes . Tot slot is Brazilië de sterkhouder op het Zuid-Amerikaanse continent en het economische samenwerkingsverband Mercosur. Het zorgt geregeld voor VN-troepen, is met voorsprong de industriële motor van Latijns-Amerika en er zijn ongeveer 178 miljoen Brazilianen. De laatste jaren heeft het tevens onder leiding van president Lula een voortrekkersrol gespeeld als woordvoerder van de Derde Wereld landen binnen met name de WTO.


Voor de twee resterende zetels missen we nog enerzijds een Afrikaans land en anderzijds een natie die voor de moslimwereld kan spreken. Het reëel en symbolisch belang van een goede keuze voor beiden mag gezien de dramatische situatie in Afrika en de grote turbulentie binnen de islamitische wereld niet onderschat worden. Wat betreft Afrika, zijn er twee “natuurlijke” kandidaten, Nigeria en Zuid-Afrika. Nigeria heeft het voordeel demografisch sterk door te wegen (125 miljoen inwoners) en zowel christenen als moslims in haar midden te tellen. Dit laatste aspect echter leidt ons ook meteen naar het voornaamste nadeel van het land: de instabiliteit. Hoewel het democratisch is sinds 1999, zijn er bijna maandelijks ernstige etnisch-religieuze rellen en is het zowat het corruptste land ter wereld. Nigeria’s sterke leger is een troef binnen de Afrikaanse Unie maar nog steeds een risico op het thuisfront. Zuid-Afrika daarentegen is juist het land waar – met veel moeilijkheden maar desalniettemin – twee bevolkingsgroepen zich met elkaar verzoend hebben en samenleven in een regenboogdemocratie. Het is qua economische kracht in Afrika onovertroffen en is nu al de facto leider van zowel de Afrikaanse Unie als Nepad getuige haar diplomatieke inspanningen en militaire aanwezigheid in bijvoorbeeld Congo en Burundi. Een eventueel compromis zou erin kunnen bestaan deze zetel aan de Afrikaanse Unie toe te wijzen.

Juliette
29-06-05, 15:23
Voor de laatste zetel zijn er wellicht drie landen die in aanmerking komen in de vorm van Indonesië, Pakistan en Egypte. Indonesië is het grootste moslimland ter wereld en het meest democratische van de drie naties maar het probleem ligt bij het gebrek aan vooral economische stabiliteit – zie ook de enorme corruptie –, haar onervarenheid in de internationale gemeenschap (geen interventie-ervaring) en haar beperkte gewicht binnen de moslimwereld zelf. Ook Pakistan is een groot en sterk land (153 miljoen mensen en kernmogendheid) en zal het niet waarderen als aartsvijand India wel een plaatsje krijgt rond de tafel. Het levert – toegegeven, niet meteen uit idealisme – veel VN-soldaten en is een islamitische republiek, waar het democratisch gehalte niet spectaculair hoog is, maar wel beter dan in Egypte. Het land lijkt tot slot stabieler dan drie jaar geleden, maar zit al jaren in een economische crisis. Toch schijnt de voorkeur van velen naar Egypte uit te gaan en daar is inderdaad iets voor te zeggen: het is op cultureel vlak samen met Saoedi-Arabië wellicht de belangrijkste staat, is al jaren rustig en speelt een essentiële diplomatieke rol in het Midden-Oosten. Het telt ‘slechts’ 72 miljoen inwoners maar ligt wel in Afrika, wat qua erkenning een tweede vitaal signaal zou zijn. De officiële taal van deze historische leider is tot slot Arabisch wat misschien wel doorslaggevend is.


Indien we inderdaad van deze formule uitgaan, mét Japan, Duitsland, India, Brazilië, Zuid-Afrika en Egypte, zal de Veiligheidsraad onder haar permanente leden eindelijk vertegenwoordigers van alle continenten en grote religies tellen. De zware economische blokken zullen indirect aanwezig zijn, de Derde Wereld krijgt veel meer inspraak en de heel wat nieuwe visies en invalshoeken op wereldproblemen zullen aan bod komen. Het is juist dat dit geen absolute trendbreuk is, er wordt bijvoorbeeld niet gewerkt met vertegenwoordigers van de grote samenwerkingsverbanden (EU, Asean, AU,…), noch wordt het vetorecht opgeheven- maar het is mijns inziens wel een werkbare en meer democratische oplossing voor de nieuwe realiteiten.


De taak van de Verenigde Naties is niet om een paradijs op aarde te scheppen, maar wel de hel te vermijden, om oud-secretaris-generaal Dag Hammarskjold te citeren. Het is de ontmoetingsplaats bij uitstek waar volkeren mekaar kunnen ontmoeten en kunnen samenwerken om gepaste reacties te zoeken op steeds weer andere problemen. Terwijl gedurende de Koude Oorlog Sovjets en Amerikanen via hun veto de VN veel slagkracht ontnamen, doet zich nu de kans voor om de zestigjarige organisatie eindelijk te hervormen en van een echt humanitair interventionisme, gestuwd door de verontwaardiging en rechtvaardigheidszin van de internationale gemeenschap, in de praktijk te brengen. Het daadwerkelijk vooropstellen van multilateralisme en representativiteit zou een schitterende bijdrage vormen tot het realiseren van de Millenniumdoelstellingen. Het is nu aan de lidstaten om die kans en verantwoordelijkheid met beide handen te grijpen. Of om een voormalig Amerikaans president te parafraseren: This world will not be a good place for any of us to live in, unless it is a reasonably good place for all of us to live in.


Harry Verhoeven




Deze tekst verscheen in Neo-Humanisme, nr. 3, 2005

1. Oud-premier van de Russische Federatie
2. ex-National Security Adviser van George Bush Senior en mentor van Condoleezza Rice
3. Secretaris-Generaal van de Arabische Liga
4. De Secretaris-Generaal zelf formuleerde het in December 2004 als volgt: “The panel members, whose background and experience vary widely, have agreed that the principle of non-intervention in internal affairs cannot be used to protect those who commit genocide, large-scale ethnic cleansing, or other comparable atrocities. I hope UN-members will share that view- and that the Security Council will act on it.”
5. De Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië, China en Rusland dat de zetel van de Sovjetunie heeft overgenomen
6. Ook zij worden op regionale basis gekozen maar de zetel is niet hernieuwbaar
7. Nu reeds vervult India via haar hoogopgeleide diaspora in het Westen een essentiële (onrechtstreekse) rol in de wereldeconomie. Bovendien wonen er ook tientallen miljoenen moslims wat verre van onbelangrijk is
8. Dit staat voor “New Partnership for African Development”, een zeer interessant plan om het continent uit het diepe moeras te halen
9. De 11 permanente leden representeren dan 3,45 miljard mensen in plaats van 1,85 miljard zoals nu

mark61
29-06-05, 15:32
Geplaatst door Juliette
1) Is de dreiging ernstig genoeg om militair optreden te verantwoorden?
2) Is het eerste doel van het preventief ingrijpen wel degelijk de dreiging te verijdelen of te stoppen?
3) Zijn alle niet-militaire opties uitgeput?
4) Is het gebruik van geweld evenredig met de ernst van de crisis?
5) Zullen de gevolgen, voorzover te overzien, erger zijn bij een niet-optreden dan bij een actief ingrijpen?

Ze vergeten de belangrijkste: heeft het beoogde doelwit ook maar iets te maken met de waargenomen dreiging?

In het geval van Irak, en eigenlijk ook Afghanistan nou net het grote probleem.