Juliette
04-07-05, 17:54
Ze schrijft al jaren over God en religie. Haar nieuwe boek is een biografie van de Boeddha. Karen Armstrong over de artistieke en therapeutische waarde van elke vorm van spiritualiteit.
Het is maar een van de vele verhalen uit het leven van de Boeddha: 'Hij zei tegen een monnik die hem maar bleef lastig vallen over filosofie, dat hij leek op een gewonde man die weigerde zich te laten behandelen totdat hij wist wie hem had beschoten en uit welk dorp die persoon kwam. Met als gevolg dat hij zou sterven voordat hij de hand had gelegd op die nutteloze informatie.'
'Een prachtig verhaal', vindt Karen Armstrong. 'En het klopt. We kunnen blijven piekeren over de vraag of God bestaat. We kunnen het zelfs proberen te bewijzen. Maar wat voor verschil zou dat maken? De wereld zou nog altijd een verschrikkelijke plek zijn, we zouden nog altijd gebukt gaan onder pijn en verdriet. Volgens de Boeddha was het dan ook beter om die filosofie gewoon te vergeten en in plaats daarvan zijn praktijk - zijn remedie, zeg maar - te gebruiken.'
Zeven jaar lang was Armstrong (52) non, tot ze in 1969 uittrad en uitpakte met een ophefmakende autobiografie over haar leven tussen de kloostermuren. Sinds ze in 1993 Een geschiedenis van God publiceerde, geniet ze wereldfaam als publicist inzake religie. Haar studie over de geschiedenis van religieus fundamentalisme, De Strijd om God, staat evenzeer hoog aangeschreven.
Haar nieuwe boek is een biografie van Siddharta Guatama, die zo'n 2500 jaar geleden in Indië leefde; vrouw, kinderen en villa achterliet, op zoek ging naar verlossing van het lijden om uiteindelijk de staat van verlichting te bereiken. Guatama werd de Boeddha, de Verlichte. 'Het leven van de Boeddha is geen historisch, maar een archetypisch verhaal', zegt Armstrong. 'Boeddhisten zelf koesteren bepaalde momenten uit zijn leven. Niet om zijn biografie te reconstrueren, maar omdat het belangrijke momenten zijn, die aantonen hoe iedereen het pad naar de verlichting kan bewandelen. In die zin is zijn levensverhaal een voorbeeld voor zijn discipelen.'
Waarom noemt u het boeddhisme een 'psychologische' religie?
Karen Armstrong: Omdat het een goed begrip heeft van de menselijke psyche. Lang voor Sigmund Freud en Carl Gustav Jung hadden de Indische wijzen het onderbewustzijn al ontdekt en in hoge mate geleerd hoe ze dankzij yoga hun onbewuste impulsen konden beheersen. Het boeddhisme leert hoe je je geest kunt gebruiken om pijn te accepteren en uiteindelijk los te laten.
Sigmund Freud
Pijn is een centraal begrip: het boeddhistische uitgangspunt is de Waarheid van het Lijden.
Armstrong: In het verhaal over zijn beslissing om thuis weg te gaan, maakt de Boeddha het duidelijk: zolang je niet accepteert dat het hele leven pijnlijk en onbevredigend is, zul je nergens komen in je spirituele leven. Het lijden is inherent aan het leven. Dat moet je aanvaarden.
En zoals u in andere interviews al hebt gezegd: met 'positief denken' zullen we niet ver komen.
Armstrong: Nee. Zelf leefde de Boeddha aanvankelijk in een soort pretpark, als het ware. Dat is geen historisch verhaal, maar wel een sterk beeld van de manier waarop veel mensen in 'ontkenning' leven. Ze sluiten zichzelf op in een pretpark en weigeren het lijden te aanvaarden, weigeren te zien dat het lijden ons van overal bedreigt. Zeker vandaag proberen velen dat besef op een afstand te houden.
We worden overspoeld met beelden van rampen, massamoorden, aardbevingen, die we elke avond op tv zien. En we weten niet wat we daarmee aan moeten. Terwijl het ons net de kans biedt om aandacht te besteden aan ons spiritueel leven. Als je ontkent dat je eigen leven gevuld is met pijn, is het heel makkelijk om als volgende stap ook te ontkennen dat anderen lijden.
Positief denken is prima hoor, wat mij betreft. Zolang je het lijden van anderen maar niet ontkent, zolang je mensen met kanker maar niet vertelt dat ze positief moet blijven denken. Het is belangrijk om zo positief mogelijk te kunnen zijn, maar ook om te kunnen rouwen, soms.
De Boeddha leefde in de tijd van Socrates, Confucius en de profeten van Israël. U noemt dat, zoals sommige andere historici, de Spilperiode, van 800 tot 200 voor onze jaartelling. Is die groepering niet arbitrair? Of hadden die figuren echt iets gemeen?
Armstrong: Mijn volgende boek zal gaan over die axial period en waarom die figuren en ideeën opdoken in Indië, China en ten oosten van de Middellandse Zee - en bijvoorbeeld niet in Egypte of Mesopotamië. Maar ik ben pas bezig met de research, dus veel kan ik er nog niet over zeggen. Wat bij elk van hen zeker centraal staat, is het feit dat je de waarheid altijd in jezelf moet zoeken en niet zomaar een of andere autoriteit mag aanvaarden. Oude tradities werden ter discussie gesteld, je mocht niets voor vanzelfsprekend aannemen.
De profeten van Israël gingen regelrecht in tegen het oude Hebreeuwse geloof: dat God altijd aan de kant van Israël stond, bijvoorbeeld, was voor hen niet langer vanzelfsprekend. Ook de Grieken stelden de oude goden ter discussie. Mede door het feit dat ze veel koloniseerden, begonnen ze de zaken universeler te zien. In de ethiek van die spilperiode waren ook rechtvaardigheid en zorg voor de zwakkeren essentieel. Het had geen zin om religieus of filosofisch te leven als je geen mededogen had met je medemens. Het lijden van anderen onder ogen zien en proberen er iets aan te doen, was de centrale boodschap.
Natuurlijk zeiden Socrates, Confucius en de Boeddha niet hetzelfde, maar de boodschappen leken op mekaar, zoals leden van dezelfde familie. Al was de Boeddha de meest gesofisticeerde.
Wat had hij dat de anderen niet hadden?
Armstrong: Zijn onafhankelijkheid was absoluut. Net als zijn complete weigering om door wie dan ook als een afgod te worden beschouwd. Hij wilde niet dat iemand naar hem opkeek.
©Belga
Toch is dat precies wat talloos veel miljoenen al ruim tweeduizend jaar doen.
Armstrong: Dat geldt ook voor Confucius en Socrates. En later voor Jezus, die ook al geen enkele intentie had om vergoddelijkt te worden. Dat komt natuurlijk omdat hun prestaties zo buitengewoon leken, dat ze niet pasten in gewone menselijke en wereldse patronen. Weinig mensen zijn rijp voor de bijzonder strenge en sobere boodschap van de Boeddha. Neem bijvoorbeeld wat hij zei over mededogen. Hoe je mededogen moet voelen met alles en iedereen, zelfs met je vijanden, zelfs met mensen die je veracht omdat ze er een foute ideologie op nahouden... Iedereen moet het voorwerp zijn van onze welwillendheid, zonder onderscheid en zonder de ene of de andere de voorkeur te geven. Dat niveau van mededogen bereiken is een levenswerk.
Zouden alle neo-boeddhisten in het westen zich daarvan al bewust zijn?
Armstrong: Nee. Boeddhisme lijkt a soft option: geen God, geen zonde, je hoeft alleen maar aan yoga te doen en af en toe te mediteren. Veel zelfgenoegzame westerlingen noemen zich nogal snel boeddhist: elke week een uurtje yoga kan al volstaan. Maar dat is het natuurlijk niet. Yoga is voor weinigen weggelegd, het is echt een fulltime job. Ook in de tijd van de Boeddha kon je het niet combineren met een gezinsleven. Voor je zelfs maar aan yoga kon beginnen, moest je al een streng moreel regime in acht nemen: leren leven in sereniteit, niet liegen, altijd vreedzaam en mededogend zijn, nooit een ander wezen pijn doen... Dat moest je tweede natuur zijn voor je begon aan yoga. Het was geen kwestie van even naar de gymzaal om een paar kilootjes af te vallen.
Waarom kennen boeddhisten het begrip 'zonde' niet?
Armstrong: Omdat je er niets mee opschiet. Wie zich zondig voelt, wentelt zich net in het egoïsme dat hij moet proberen te overstijgen. Je kunt je zoveel zorgen maken over je eigen fouten en tekortkomingen - O, wat ben ik toch een zondaar! - dat je in dat egoïsme blijft steken, in plaats van vreedzaam verder te gaan. De Boeddha zou zeggen: prima, kijk naar je eigen tekortkomingen, maar laat ze los. Geef je zeker niet over aan een orgie van schuldgevoelens.
In het boeddhisme gaat het niet om de metafysica, maar om de methode.
Armstrong: Ja. Als het werkt, is het oké.
Als het werkt voor wie?
Armstrong: Voor jezelf. En je moet ook echt zelf proberen. De Boeddha zei altijd: als het niet werkt voor jou, laat het dan. Je hoefde niet alles wat hij vertelde, te aanvaarden.
Dat is tegelijk makkelijk en veeleisend.
Armstrong: Bijzonder veeleisend, omdat de taak volledig op je eigen schouders rust. Het is geen kwestie van naar de kerk gaan en de pastoor het werk in jouw plaats laten opknappen. Wat de Boeddha onderwees, moet je zélf realiseren, in je eigen leven. Het moet gedáán worden. Wat hij vertelde, ging niet over metafysische, filosofische of psychologische waarheden - bijvoorbeeld als hij zei dat het 'ik' of het 'zelf' niet bestaat. Wat hij bedoelde, was: als je leeft alsóf het 'zelf' niet bestaat, zul je gelukkiger en beter leven. Omdat je niet meer jaloers zult zijn op anderen, niemand meer zult haten, niet meer alles in het teken van 'jezelf' zult zien: waarom heb ik niet wat X of Y wel heeft? Het is precies dat soort vragen waardoor we onszelf ongelukkig maken.
In yoga gaat het erom het denken stop te zetten. Om zo rechtstreeks kennis te kunnen ervaren. Klinkt vreemd in westerse oren: 'kennis ervaren'.
Armstrong: Wij kunnen ons daar niets bij voorstellen. Het gaat erom dat er niets meer zit tussen jezelf en het object van je contemplatie. In yoga neem je het 'ik' uit het denken. Zodat je dingen en mensen niet meer ziet door de filter van je subjectieve verlangens, maar zoals ze écht zijn.
Dat klinkt bijna griezelig.
Armstrong: Precies. Maar daarover gaat het eigenlijk in alle religies: over de uitschakeling van het ego. En toch hebben de meeste zogenaamd religieuze mensen niet de intentie om dat te doen. Integendeel, ze gebruiken religie om hun ego op te pompen, om hun ego te masseren en een goed gevoel te krijgen over zichzelf. Terwijl een vereiste in alle religies is dat je het ego loslaat om het nirvana of God te bereiken.
God en het nirvana zijn op de keper beschouwd zo ongeveer hetzelfde.
Armstrong: Er is een zeer diepe gelijkenis. Monotheïsten kunnen heel wat leren van de Boeddha inzake terughoudendheid: dat je niet te gauw en te makkelijk iets moet zeggen over God of het goddelijke. Dat zoiets in feite onmogelijk is. Wij hebben God bijna tot menselijke proporties herleid. Voor boeddhisten is dat blasfemie. God is onbegrensd. Zoals het nirvana. Zinvolle uitspraken kun je daar niet over doen. Je moet het ervaren. Het is ook niet het doel of de aankomst die telt, maar het feit dat je onderweg bent. Iemand die denkt dat hij de verlichting heeft bereikt, is de essentie uit het oog verloren. Niemand heeft ooit alle antwoorden. En iedereen moet zijn eigen weg volgen.
Bekeringsijver is het boeddhisme geheel vreemd.
Armstrong: Ja. Daar was de Boeddha ook helemaal niet mee bezig. Hij trok rond en praatte met de mensen, om hen te helpen met hun pijn om te gaan.
In feite was de Boeddha een therapeut.
Armstrong: Zeker. Elke religie heeft met therapie te maken.
Behalve met een therapie en de psychoanalyse vergelijkt u religie ook met kunst.
Armstrong: Religie is een kunstvorm, met een morele esthetiek. Religie gebruikt ook de andere kunstvormen: muziek, schilderkunst, architectuur... Het gaat in essentie niet om filosofische uitspraken. In het Westen zijn we een rare weg ingeslagen sinds de wetenschappelijke revolutie: we begonnen de bijbel te lezen als een soort van encyclopedie waarin je feiten kunt opzoeken. De wetenschappelijke revolutie heeft bij ons een stempel gedrukt op religie en dat is volgens mij net de reden waarom religie het zo moeilijk heeft tegenwoordig, in het Westen: omdat we ons blindstaren op dingen die je moet geloven.
Geloven is toch essentieel in elke godsdienst?
Armstrong: Helemaal niet. Godsdienst en religie hebben niets met geloven te maken. Het Latijnse woord voor geloven, credere, komt van cor-dare, wat betekent: je hart geven. Zeggen dat je in God gelooft, betekent dus dat je jezelf overgeeft. Toen de heilige Anselmus zei credo ut intelligam - ik geloof opdat ik zou begrijpen - bedoelde hij niet dat hij zijn intellect ondergeschikt wilde maken, maar wel: ik geef mezelf over opdat ik zou begrijpen.
Het is maar een van de vele verhalen uit het leven van de Boeddha: 'Hij zei tegen een monnik die hem maar bleef lastig vallen over filosofie, dat hij leek op een gewonde man die weigerde zich te laten behandelen totdat hij wist wie hem had beschoten en uit welk dorp die persoon kwam. Met als gevolg dat hij zou sterven voordat hij de hand had gelegd op die nutteloze informatie.'
'Een prachtig verhaal', vindt Karen Armstrong. 'En het klopt. We kunnen blijven piekeren over de vraag of God bestaat. We kunnen het zelfs proberen te bewijzen. Maar wat voor verschil zou dat maken? De wereld zou nog altijd een verschrikkelijke plek zijn, we zouden nog altijd gebukt gaan onder pijn en verdriet. Volgens de Boeddha was het dan ook beter om die filosofie gewoon te vergeten en in plaats daarvan zijn praktijk - zijn remedie, zeg maar - te gebruiken.'
Zeven jaar lang was Armstrong (52) non, tot ze in 1969 uittrad en uitpakte met een ophefmakende autobiografie over haar leven tussen de kloostermuren. Sinds ze in 1993 Een geschiedenis van God publiceerde, geniet ze wereldfaam als publicist inzake religie. Haar studie over de geschiedenis van religieus fundamentalisme, De Strijd om God, staat evenzeer hoog aangeschreven.
Haar nieuwe boek is een biografie van Siddharta Guatama, die zo'n 2500 jaar geleden in Indië leefde; vrouw, kinderen en villa achterliet, op zoek ging naar verlossing van het lijden om uiteindelijk de staat van verlichting te bereiken. Guatama werd de Boeddha, de Verlichte. 'Het leven van de Boeddha is geen historisch, maar een archetypisch verhaal', zegt Armstrong. 'Boeddhisten zelf koesteren bepaalde momenten uit zijn leven. Niet om zijn biografie te reconstrueren, maar omdat het belangrijke momenten zijn, die aantonen hoe iedereen het pad naar de verlichting kan bewandelen. In die zin is zijn levensverhaal een voorbeeld voor zijn discipelen.'
Waarom noemt u het boeddhisme een 'psychologische' religie?
Karen Armstrong: Omdat het een goed begrip heeft van de menselijke psyche. Lang voor Sigmund Freud en Carl Gustav Jung hadden de Indische wijzen het onderbewustzijn al ontdekt en in hoge mate geleerd hoe ze dankzij yoga hun onbewuste impulsen konden beheersen. Het boeddhisme leert hoe je je geest kunt gebruiken om pijn te accepteren en uiteindelijk los te laten.
Sigmund Freud
Pijn is een centraal begrip: het boeddhistische uitgangspunt is de Waarheid van het Lijden.
Armstrong: In het verhaal over zijn beslissing om thuis weg te gaan, maakt de Boeddha het duidelijk: zolang je niet accepteert dat het hele leven pijnlijk en onbevredigend is, zul je nergens komen in je spirituele leven. Het lijden is inherent aan het leven. Dat moet je aanvaarden.
En zoals u in andere interviews al hebt gezegd: met 'positief denken' zullen we niet ver komen.
Armstrong: Nee. Zelf leefde de Boeddha aanvankelijk in een soort pretpark, als het ware. Dat is geen historisch verhaal, maar wel een sterk beeld van de manier waarop veel mensen in 'ontkenning' leven. Ze sluiten zichzelf op in een pretpark en weigeren het lijden te aanvaarden, weigeren te zien dat het lijden ons van overal bedreigt. Zeker vandaag proberen velen dat besef op een afstand te houden.
We worden overspoeld met beelden van rampen, massamoorden, aardbevingen, die we elke avond op tv zien. En we weten niet wat we daarmee aan moeten. Terwijl het ons net de kans biedt om aandacht te besteden aan ons spiritueel leven. Als je ontkent dat je eigen leven gevuld is met pijn, is het heel makkelijk om als volgende stap ook te ontkennen dat anderen lijden.
Positief denken is prima hoor, wat mij betreft. Zolang je het lijden van anderen maar niet ontkent, zolang je mensen met kanker maar niet vertelt dat ze positief moet blijven denken. Het is belangrijk om zo positief mogelijk te kunnen zijn, maar ook om te kunnen rouwen, soms.
De Boeddha leefde in de tijd van Socrates, Confucius en de profeten van Israël. U noemt dat, zoals sommige andere historici, de Spilperiode, van 800 tot 200 voor onze jaartelling. Is die groepering niet arbitrair? Of hadden die figuren echt iets gemeen?
Armstrong: Mijn volgende boek zal gaan over die axial period en waarom die figuren en ideeën opdoken in Indië, China en ten oosten van de Middellandse Zee - en bijvoorbeeld niet in Egypte of Mesopotamië. Maar ik ben pas bezig met de research, dus veel kan ik er nog niet over zeggen. Wat bij elk van hen zeker centraal staat, is het feit dat je de waarheid altijd in jezelf moet zoeken en niet zomaar een of andere autoriteit mag aanvaarden. Oude tradities werden ter discussie gesteld, je mocht niets voor vanzelfsprekend aannemen.
De profeten van Israël gingen regelrecht in tegen het oude Hebreeuwse geloof: dat God altijd aan de kant van Israël stond, bijvoorbeeld, was voor hen niet langer vanzelfsprekend. Ook de Grieken stelden de oude goden ter discussie. Mede door het feit dat ze veel koloniseerden, begonnen ze de zaken universeler te zien. In de ethiek van die spilperiode waren ook rechtvaardigheid en zorg voor de zwakkeren essentieel. Het had geen zin om religieus of filosofisch te leven als je geen mededogen had met je medemens. Het lijden van anderen onder ogen zien en proberen er iets aan te doen, was de centrale boodschap.
Natuurlijk zeiden Socrates, Confucius en de Boeddha niet hetzelfde, maar de boodschappen leken op mekaar, zoals leden van dezelfde familie. Al was de Boeddha de meest gesofisticeerde.
Wat had hij dat de anderen niet hadden?
Armstrong: Zijn onafhankelijkheid was absoluut. Net als zijn complete weigering om door wie dan ook als een afgod te worden beschouwd. Hij wilde niet dat iemand naar hem opkeek.
©Belga
Toch is dat precies wat talloos veel miljoenen al ruim tweeduizend jaar doen.
Armstrong: Dat geldt ook voor Confucius en Socrates. En later voor Jezus, die ook al geen enkele intentie had om vergoddelijkt te worden. Dat komt natuurlijk omdat hun prestaties zo buitengewoon leken, dat ze niet pasten in gewone menselijke en wereldse patronen. Weinig mensen zijn rijp voor de bijzonder strenge en sobere boodschap van de Boeddha. Neem bijvoorbeeld wat hij zei over mededogen. Hoe je mededogen moet voelen met alles en iedereen, zelfs met je vijanden, zelfs met mensen die je veracht omdat ze er een foute ideologie op nahouden... Iedereen moet het voorwerp zijn van onze welwillendheid, zonder onderscheid en zonder de ene of de andere de voorkeur te geven. Dat niveau van mededogen bereiken is een levenswerk.
Zouden alle neo-boeddhisten in het westen zich daarvan al bewust zijn?
Armstrong: Nee. Boeddhisme lijkt a soft option: geen God, geen zonde, je hoeft alleen maar aan yoga te doen en af en toe te mediteren. Veel zelfgenoegzame westerlingen noemen zich nogal snel boeddhist: elke week een uurtje yoga kan al volstaan. Maar dat is het natuurlijk niet. Yoga is voor weinigen weggelegd, het is echt een fulltime job. Ook in de tijd van de Boeddha kon je het niet combineren met een gezinsleven. Voor je zelfs maar aan yoga kon beginnen, moest je al een streng moreel regime in acht nemen: leren leven in sereniteit, niet liegen, altijd vreedzaam en mededogend zijn, nooit een ander wezen pijn doen... Dat moest je tweede natuur zijn voor je begon aan yoga. Het was geen kwestie van even naar de gymzaal om een paar kilootjes af te vallen.
Waarom kennen boeddhisten het begrip 'zonde' niet?
Armstrong: Omdat je er niets mee opschiet. Wie zich zondig voelt, wentelt zich net in het egoïsme dat hij moet proberen te overstijgen. Je kunt je zoveel zorgen maken over je eigen fouten en tekortkomingen - O, wat ben ik toch een zondaar! - dat je in dat egoïsme blijft steken, in plaats van vreedzaam verder te gaan. De Boeddha zou zeggen: prima, kijk naar je eigen tekortkomingen, maar laat ze los. Geef je zeker niet over aan een orgie van schuldgevoelens.
In het boeddhisme gaat het niet om de metafysica, maar om de methode.
Armstrong: Ja. Als het werkt, is het oké.
Als het werkt voor wie?
Armstrong: Voor jezelf. En je moet ook echt zelf proberen. De Boeddha zei altijd: als het niet werkt voor jou, laat het dan. Je hoefde niet alles wat hij vertelde, te aanvaarden.
Dat is tegelijk makkelijk en veeleisend.
Armstrong: Bijzonder veeleisend, omdat de taak volledig op je eigen schouders rust. Het is geen kwestie van naar de kerk gaan en de pastoor het werk in jouw plaats laten opknappen. Wat de Boeddha onderwees, moet je zélf realiseren, in je eigen leven. Het moet gedáán worden. Wat hij vertelde, ging niet over metafysische, filosofische of psychologische waarheden - bijvoorbeeld als hij zei dat het 'ik' of het 'zelf' niet bestaat. Wat hij bedoelde, was: als je leeft alsóf het 'zelf' niet bestaat, zul je gelukkiger en beter leven. Omdat je niet meer jaloers zult zijn op anderen, niemand meer zult haten, niet meer alles in het teken van 'jezelf' zult zien: waarom heb ik niet wat X of Y wel heeft? Het is precies dat soort vragen waardoor we onszelf ongelukkig maken.
In yoga gaat het erom het denken stop te zetten. Om zo rechtstreeks kennis te kunnen ervaren. Klinkt vreemd in westerse oren: 'kennis ervaren'.
Armstrong: Wij kunnen ons daar niets bij voorstellen. Het gaat erom dat er niets meer zit tussen jezelf en het object van je contemplatie. In yoga neem je het 'ik' uit het denken. Zodat je dingen en mensen niet meer ziet door de filter van je subjectieve verlangens, maar zoals ze écht zijn.
Dat klinkt bijna griezelig.
Armstrong: Precies. Maar daarover gaat het eigenlijk in alle religies: over de uitschakeling van het ego. En toch hebben de meeste zogenaamd religieuze mensen niet de intentie om dat te doen. Integendeel, ze gebruiken religie om hun ego op te pompen, om hun ego te masseren en een goed gevoel te krijgen over zichzelf. Terwijl een vereiste in alle religies is dat je het ego loslaat om het nirvana of God te bereiken.
God en het nirvana zijn op de keper beschouwd zo ongeveer hetzelfde.
Armstrong: Er is een zeer diepe gelijkenis. Monotheïsten kunnen heel wat leren van de Boeddha inzake terughoudendheid: dat je niet te gauw en te makkelijk iets moet zeggen over God of het goddelijke. Dat zoiets in feite onmogelijk is. Wij hebben God bijna tot menselijke proporties herleid. Voor boeddhisten is dat blasfemie. God is onbegrensd. Zoals het nirvana. Zinvolle uitspraken kun je daar niet over doen. Je moet het ervaren. Het is ook niet het doel of de aankomst die telt, maar het feit dat je onderweg bent. Iemand die denkt dat hij de verlichting heeft bereikt, is de essentie uit het oog verloren. Niemand heeft ooit alle antwoorden. En iedereen moet zijn eigen weg volgen.
Bekeringsijver is het boeddhisme geheel vreemd.
Armstrong: Ja. Daar was de Boeddha ook helemaal niet mee bezig. Hij trok rond en praatte met de mensen, om hen te helpen met hun pijn om te gaan.
In feite was de Boeddha een therapeut.
Armstrong: Zeker. Elke religie heeft met therapie te maken.
Behalve met een therapie en de psychoanalyse vergelijkt u religie ook met kunst.
Armstrong: Religie is een kunstvorm, met een morele esthetiek. Religie gebruikt ook de andere kunstvormen: muziek, schilderkunst, architectuur... Het gaat in essentie niet om filosofische uitspraken. In het Westen zijn we een rare weg ingeslagen sinds de wetenschappelijke revolutie: we begonnen de bijbel te lezen als een soort van encyclopedie waarin je feiten kunt opzoeken. De wetenschappelijke revolutie heeft bij ons een stempel gedrukt op religie en dat is volgens mij net de reden waarom religie het zo moeilijk heeft tegenwoordig, in het Westen: omdat we ons blindstaren op dingen die je moet geloven.
Geloven is toch essentieel in elke godsdienst?
Armstrong: Helemaal niet. Godsdienst en religie hebben niets met geloven te maken. Het Latijnse woord voor geloven, credere, komt van cor-dare, wat betekent: je hart geven. Zeggen dat je in God gelooft, betekent dus dat je jezelf overgeeft. Toen de heilige Anselmus zei credo ut intelligam - ik geloof opdat ik zou begrijpen - bedoelde hij niet dat hij zijn intellect ondergeschikt wilde maken, maar wel: ik geef mezelf over opdat ik zou begrijpen.