Marsipulami
11-07-05, 05:46
Waarom lieten de VN ons in de steek?
Andre Dekker beleefde als Dutchbatter de val van Srebrenica
Van onze redactrice in Nederland
André Dekker, die het leger inmiddels heeft verlaten en nu als ambulacemedewerker werkt, ziet de wanhopige vluchtelingen nog voor zich. ,,Tienduizenden mensen stonden rond de hekken. Ze gilden en schreeuwden en huilden. De angst, woede en agressie waren va
© Sake Elzinga
BEILEN - ,,Tienduizenden mensen met doodsangst in hun ogen keken ons aan en verwachtten dat wij, blauwhelmen, zouden ingrijpen. Maar waar bleef die luchtsteun toch die beloofd was? Waarom werden we zo in de steek gelaten door de Verenigde Naties? We beseften dat het voorbij was.'' André Dekker was als Duchtbat-soldaat in Srebrenica toen de enclave viel. Hij voelt nog altijd de woede en machteloosheid van toen.
HET was mijn eerste missie. Ik was als dienstplichtige het leger ingegaan. Dat vond ik zo mooi: het avontuur, de kameraadschap, dat je uitgezonden wordt en wat kunt betekenen in de wereld. Nog tijdens mijn diensttijd solliciteerde ik als beroepsmilitair. Ik wilde iets gaan doen, ergens op de wereld waar mensen het slecht hebben. Dat kun je met je blauwe pet op, als VN-soldaat. Dat dacht ik toen.
Rond 20 januari kwamen we aan in Bosniė, in een land dat helemaal kapot was. Geen huis stond nog recht, overal zaten kogelgaten in. Een provisorische wereld was het, waar de elektriciteit werd opgewekt in beekjes. Het maakte indruk op ons, wij waren nuchtere Nederlandse jongens.
We dachten dat we door iedereen verwelkomd zouden worden. Zo zou het moeten zijn, want wij waren VN-soldaten. Maar zo was het niet. Een deel van de moslimbevolking gooide met stenen, schold ons uit. Je dacht: hoe kan dat nou, als wij er niet zijn, zullen jullie hier toch ook niet lang meer zijn?
Pas later zagen we wat er aan de hand was. Wij werkten in observatieposten langs de grens tussen Servisch gebied en de moslimenclave. 's Nachts staken jonge Moslims de grens over, de volgende dag lieten ze wel eens kettingen met oren eraan zien. Dan kun je het wel raden. Wij wisten donders goed dat het geen lieverdjes waren. Ze zagen ons liever oprotten, want wij hielden hen in de gaten.
De eerste 4,5 maand waren rustig. Er heerste relatieve vrede. We voelden ons helemaal niet bedreigd door de Serviėrs. Wekelijks overlegden we met ze. Dan liepen we de enclave uit naar een Servische post en dronken een bakje koffie met ze. 'Goh, hoe gaat het? Wat doen jullie zoal?' Gewoon, het contact onderhouden. Ook de band met de Moslims was goed. Elke dag kwamen er kinderen naar onze observatiepost met warme broden. Die ruilden we voor thee, snoepjes, suiker, koffie. Ik was hospik, verpleger, en smeerde zalfjes tegen het eczeem van de kinderen.
Midden mei werd het spannender. Er werd meer geschoten, we zetten streepjes per gelost schot. We merkten het ook aan de moslimbevolking, ze kwamen minder vaak bij ons aan de post. En de Serviėrs kwamen dichterbij, we roken de geur van hun eten. 's Nachts hoorden we het geluid van kettingzagen, ze bouwden stellingen.
Een keer was er een grote ontploffing, dicht bij onze observatiepost. Die sloeg een krater van een paar meter diep bij tien meter omtrek. We zaten met zijn allen koffie te drinken. Dan plots die enorme ontploffing, een tel later zat je bij je buurman op schoot. Dat zijn van die kleine incidenten waardoor je merkt: er gaat hier iets gebeuren.
We praatten erover. Zouden we dit wel overleven? Van onze commandant moesten we pakketjes maken met alles wat je echt mee wou nemen: de belangrijke brieven, foto's, dat soort dingen. Daar kreeg je toch een naar gevoel van. We mochten ook niet meer slapen zonder onze kleding aan, alleen de schoenen mochten uit. En toen, op die bewuste morgen, begin juni, ging het goed mis.
IK zat op de eerste observatiepost die werd ingenomen door de Serviėrs, Echo, op het zuidelijkste puntje van de enclave. We zaten op een belangrijke doorgangsweg die de Serviėrs graag wilden, voor hun bevoorrading. 's Ochtends vroeg werden we gewekt door een man op de heuvel met een megafoon. 'Jullie hebben tien minuten om weg te komen', zei hij. Overal om ons heen werd geschoten, ik zag de gaatjes in het plafond komen. 'We komen hier niet meer levend weg', schreeuwde een collega.
We vroegen ons af of we ons moesten verdedigen. Maar met zijn negenen tegen honderden militairen, dat is zelfmoord, dat kan niet. Zij waren ook zo goed bewapend, kogelwerende spullen van kop tot teen. Zoiets hadden wij nog nooit gezien. Wij hadden wapens die tientallen jaren oud waren en te weinig munitie, die soms zelfs al over datum was. We werden beschoten vanuit de heuvels, wisten niet waar ze zaten. We waren een sitting duck voor ze, we konden geen kant meer op. We besloten te vertrekken.
We reden weg in ons rupsvoertuig. De klep ging niet meer dicht, er zat een brandhandgranaat tussen. Als die was afgegaan, waren we binnen geroosterd geweest. Ontzettend veel geluk hebben we daar gehad. Na een paar honderd meter stopten we. We gingen op een rijtje in het gras liggen, om de Serviėrs het signaal te geven: jongens, hier stopt het, jullie komen geen meter meer verder. De Moslims moesten de kans krijgen om zich uit de voeten te maken. We voelden doodsangst, maar tegelijk ook een berusting: als het daar dan moest gebeuren, dan gebeurde het maar. Jemig, waar waren we met zijn allen in beland?
Vanop de compound was een quick reaction force opgestart, een pantservoertuig vol infanteristen dat ons ondersteuning kwam bieden. We keerden met de hele ploeg heelhuids naar de compound terug. De opmars van de Serviėrs was tijdelijk een halt toegeroepen. Maar bij de grens van de enclave werd steeds meer gevochten tussen de Moslims en Servische eenheden.
Begin juli viel een volgende observatiepost Foxtrot. Dagenlang waren die jongens beschoten door een tank, uiteindelijk trokken ze zich terug richting compound. Maar ze botsten op een moslimstelling. Die hadden zoiets van: jullie zitten hier voor onze bescherming, jullie gaan hier niet weg. Ze gooiden een handgranaat, een van onze collega's kwam om. Toen we dat hoorden, hadden we nog maar weinig sympathie voor de Moslims. Een enorme woede en machteloosheid kwamen over ons. Want we waren wel altijd blijven wachten op de moslimbevolking, we hadden ze altijd de kans gegeven om landinwaarts te trekken, heelhuids bij de Serviėrs vandaan.
De Serviėrs gingen almaar meer geweld gebruiken, de Moslims vluchtten naar onze compound in Srebrenica, centraal in de enclave. Die was zo groot als een voetbalveld ongeveer. Tienduizenden mensen stonden rond de hekken. Ze gilden en schreeuwden en huilden. De angst, woede en agressie waren van hun gezichten af te lezen.
We verzoenden ons met onze taak, ondanks de dood van onze collega. We voelden ons krachtig genoeg, want als VN-soldaat met je blauwe helmpje op, heb je toch de hele wereld achter je, al zit je daar maar met een paar honderd man? De Amerikanen, de Britten, iedereen stond toch achter ons? Die ruggensteun hadden de Serviėrs niet.
Op 10 juli begonnen de Serviėrs de compound te beschieten. Ik pakte mijn gewondentasje en liep de bunker uit. Er vielen mortiergranaten in de menigte, mensen zakten neer voor mijn ogen. Jongens met afgerukte armen en opengereten bovenlijven, jonge meisjes en oude vrouwtjes stortten neer. Je probeert je werk te doen, terwijl duizenden mensen aan je trekken. Je stabiliseert mensen, legt ze op brancards, draagt ze de bunker in.
Waar bleef die luchtsteun toch, die door de VN was toegezegd? Je weet dat er 150 vliegtuigen boven de Adriatische Zee hangen, maar ze komen niet. Tienduizenden mensen met doodsangst in hun ogen kijken je aan en verwachten dat jij als VN-militair ingrijpt. Wat je op zo'n moment voelt, is niet te beschrijven. Machteloosheid en een grote woede naar de VN toe. Wat stelt het eigenlijk allemaal nog voor, vraag je je af? Die blauwe vlag, dat hele blauwe gebeuren waarvoor jij daar bent Je kunt het niet uitleggen aan die duizenden radeloze mensen, dat een wereldmacht belooft om te helpen en dan zijn belofte niet nakomt. Je beseft dat het voorbij is.
WE kregen de opdracht de vluchtelingen mee te nemen naar de VN-basis in Potocari, die vele malen groter was dan de onze. We vormden een hele lange stoet, om de zoveel meter liep een blauwhelm, om mensen het gevoel te geven dat ze niet in de steek werden gelaten. We hadden niet de illusie dat we veel konden beginnen tegen de Serviėrs, met de weinige middelen die we hadden. Op de berghellingen zagen we complete raketinstellingen, er stonden tanks op de rand van de enclave. Geweld mochten we alleen gebruiken als er direct geweld tegen ons werd gebruikt. Ons mandaat was beperkt, dat was frustrerend. Even hadden we ons misschien recht kunnen houden, maar dan was het ook gebeurd. Het was beter dat we ons gedoseerd terugtrokken.
De weerloze mensen haalden we eruit en zetten we op vrachtwagens. Hele vreemde taferelen zag je toen. Mannen die hun vrouwen van de vrachtwagen aftrokken om zelf een plaatsje te veroveren. Vrouwen duwden je hun pasgeboren kind in de armen, dan was het tenminste veilig. Mensen sloegen hun armen ten hemel: 'schiet me maar neer, laat me maar sterven.' Jonge mannen waren er eigenlijk niet meer. Die hadden we de dagen ervoor, in splinternieuwe legeruniformen met nieuwe wapens - je kan het je eigenlijk niet voorstellen - de bergen in zien trekken. We dachten dat ze naar het front gingen.
Op 11 juli viel de enclave. Tijd om stil te staan bij wat gebeurde, hadden we niet. Toen we na een aantal dagen hoorden dat er een transport geregeld werd om de burgers weg te halen van de basis in Potocari, dachten we: prima, super toch, laat ze alsjeblieft vertrekken, uit al die narigheid, naar veilig gebied. Want wat er zat, was een samengepakte bende van angst en wanhoop. Mensen hingen zich op, pleegden zelfmoord tussen al die kinderen en vrouwen. Ze moesten hun behoeftes doen waar ze zaten. Vrouwen bevielen spontaan van dode baby's. Een grote chaos was het.
We begeleidden de Moslims naar buiten en daar scheidden Servische militairen de vrouwen en kinderen van de mannen. Ja, dat kwam wat vreemd over, maar wij hadden niets meer te vertellen. Onze wapens hadden we al dagen geleden ingeleverd, buiten de compound mochten we niet meer komen. Toen we vroegen waarom mannen en vrouwen werden gescheiden, kregen we te horen dat de mannen werden meegenomen voor ondervraging. We konden ons niet voorstellen dat ze afgeslacht zouden worden. Gelukkig maar, daar ben je een normaal mens voor. Ik kan het me eigenlijk nog altijd niet voorstellen, al weet ik dat het is gebeurd. Haat en doodsangst veranderen mensen in beesten, dat heb ik daar gezien.
TWEE weken later in Zagreb, werd er een feestje georganiseerd voor onze behouden terugkeer uit Srebrenica. De koninklijke muziekkapel was er en prins Willem-Alexander kwam langs. Toen wisten we nog niet wat er met die moslimmannen was gebeurd. Dat je op zo'n moment blij bent dat je het er heelhuids vanaf hebt gebracht en de kans grijpt om de frustratie en de spanning van je af te dansen, dat is toch niet zo raar? Zelf heb ik niet meegedanst, daarvoor waren er te erge dingen gebeurd. Maar ik kan zo donders goed begrijpen waarom andere jongens het wel deden. Iedereen verwerkt zijn spanning op een andere manier.
De wereld herinnert zich alleen de beelden van hossende en swingende militairen, terwijl elders burgers werden afgeslacht. Dan denkt iedereen: moet je ze nou zien, de Nederlanders hebben daar niets gedaan. Dat je achteraf het verwijt krijgt dat je hebt staan dansen en zingen op de een na grootste menselijke tragedie uit de geschiedenis, dat geeft een wrange nasmaak. Wij hebben gedaan wat we konden. Zelfs toen er mensen van ons werden neergeschoten, hebben we onze taak volbracht, hebben we burgers gered en geholpen.
Waar zeurt iedereen toch over, wat moesten we nog meer doen? Waarom werden we zo in de steek gelaten door de VN? Waarom stuurden ze geen vluchten met bommenwerpers, om al die Servische tanks en artillerie-eenheden uit te schakelen? Dan pas hadden we iets kunnen doen. Niet met het mandaat dat we hadden, niet met die vierhonderd militairen tegenover duizenden Serviėrs, niet met die verouderde wapens. Het falen van de VN wordt heel snel vertaald in het falen van Dutchbat. Dat is het wrangste.
11/07/2005 Ilse Degryse
©Copyright De Standaard
Andre Dekker beleefde als Dutchbatter de val van Srebrenica
Van onze redactrice in Nederland
André Dekker, die het leger inmiddels heeft verlaten en nu als ambulacemedewerker werkt, ziet de wanhopige vluchtelingen nog voor zich. ,,Tienduizenden mensen stonden rond de hekken. Ze gilden en schreeuwden en huilden. De angst, woede en agressie waren va
© Sake Elzinga
BEILEN - ,,Tienduizenden mensen met doodsangst in hun ogen keken ons aan en verwachtten dat wij, blauwhelmen, zouden ingrijpen. Maar waar bleef die luchtsteun toch die beloofd was? Waarom werden we zo in de steek gelaten door de Verenigde Naties? We beseften dat het voorbij was.'' André Dekker was als Duchtbat-soldaat in Srebrenica toen de enclave viel. Hij voelt nog altijd de woede en machteloosheid van toen.
HET was mijn eerste missie. Ik was als dienstplichtige het leger ingegaan. Dat vond ik zo mooi: het avontuur, de kameraadschap, dat je uitgezonden wordt en wat kunt betekenen in de wereld. Nog tijdens mijn diensttijd solliciteerde ik als beroepsmilitair. Ik wilde iets gaan doen, ergens op de wereld waar mensen het slecht hebben. Dat kun je met je blauwe pet op, als VN-soldaat. Dat dacht ik toen.
Rond 20 januari kwamen we aan in Bosniė, in een land dat helemaal kapot was. Geen huis stond nog recht, overal zaten kogelgaten in. Een provisorische wereld was het, waar de elektriciteit werd opgewekt in beekjes. Het maakte indruk op ons, wij waren nuchtere Nederlandse jongens.
We dachten dat we door iedereen verwelkomd zouden worden. Zo zou het moeten zijn, want wij waren VN-soldaten. Maar zo was het niet. Een deel van de moslimbevolking gooide met stenen, schold ons uit. Je dacht: hoe kan dat nou, als wij er niet zijn, zullen jullie hier toch ook niet lang meer zijn?
Pas later zagen we wat er aan de hand was. Wij werkten in observatieposten langs de grens tussen Servisch gebied en de moslimenclave. 's Nachts staken jonge Moslims de grens over, de volgende dag lieten ze wel eens kettingen met oren eraan zien. Dan kun je het wel raden. Wij wisten donders goed dat het geen lieverdjes waren. Ze zagen ons liever oprotten, want wij hielden hen in de gaten.
De eerste 4,5 maand waren rustig. Er heerste relatieve vrede. We voelden ons helemaal niet bedreigd door de Serviėrs. Wekelijks overlegden we met ze. Dan liepen we de enclave uit naar een Servische post en dronken een bakje koffie met ze. 'Goh, hoe gaat het? Wat doen jullie zoal?' Gewoon, het contact onderhouden. Ook de band met de Moslims was goed. Elke dag kwamen er kinderen naar onze observatiepost met warme broden. Die ruilden we voor thee, snoepjes, suiker, koffie. Ik was hospik, verpleger, en smeerde zalfjes tegen het eczeem van de kinderen.
Midden mei werd het spannender. Er werd meer geschoten, we zetten streepjes per gelost schot. We merkten het ook aan de moslimbevolking, ze kwamen minder vaak bij ons aan de post. En de Serviėrs kwamen dichterbij, we roken de geur van hun eten. 's Nachts hoorden we het geluid van kettingzagen, ze bouwden stellingen.
Een keer was er een grote ontploffing, dicht bij onze observatiepost. Die sloeg een krater van een paar meter diep bij tien meter omtrek. We zaten met zijn allen koffie te drinken. Dan plots die enorme ontploffing, een tel later zat je bij je buurman op schoot. Dat zijn van die kleine incidenten waardoor je merkt: er gaat hier iets gebeuren.
We praatten erover. Zouden we dit wel overleven? Van onze commandant moesten we pakketjes maken met alles wat je echt mee wou nemen: de belangrijke brieven, foto's, dat soort dingen. Daar kreeg je toch een naar gevoel van. We mochten ook niet meer slapen zonder onze kleding aan, alleen de schoenen mochten uit. En toen, op die bewuste morgen, begin juni, ging het goed mis.
IK zat op de eerste observatiepost die werd ingenomen door de Serviėrs, Echo, op het zuidelijkste puntje van de enclave. We zaten op een belangrijke doorgangsweg die de Serviėrs graag wilden, voor hun bevoorrading. 's Ochtends vroeg werden we gewekt door een man op de heuvel met een megafoon. 'Jullie hebben tien minuten om weg te komen', zei hij. Overal om ons heen werd geschoten, ik zag de gaatjes in het plafond komen. 'We komen hier niet meer levend weg', schreeuwde een collega.
We vroegen ons af of we ons moesten verdedigen. Maar met zijn negenen tegen honderden militairen, dat is zelfmoord, dat kan niet. Zij waren ook zo goed bewapend, kogelwerende spullen van kop tot teen. Zoiets hadden wij nog nooit gezien. Wij hadden wapens die tientallen jaren oud waren en te weinig munitie, die soms zelfs al over datum was. We werden beschoten vanuit de heuvels, wisten niet waar ze zaten. We waren een sitting duck voor ze, we konden geen kant meer op. We besloten te vertrekken.
We reden weg in ons rupsvoertuig. De klep ging niet meer dicht, er zat een brandhandgranaat tussen. Als die was afgegaan, waren we binnen geroosterd geweest. Ontzettend veel geluk hebben we daar gehad. Na een paar honderd meter stopten we. We gingen op een rijtje in het gras liggen, om de Serviėrs het signaal te geven: jongens, hier stopt het, jullie komen geen meter meer verder. De Moslims moesten de kans krijgen om zich uit de voeten te maken. We voelden doodsangst, maar tegelijk ook een berusting: als het daar dan moest gebeuren, dan gebeurde het maar. Jemig, waar waren we met zijn allen in beland?
Vanop de compound was een quick reaction force opgestart, een pantservoertuig vol infanteristen dat ons ondersteuning kwam bieden. We keerden met de hele ploeg heelhuids naar de compound terug. De opmars van de Serviėrs was tijdelijk een halt toegeroepen. Maar bij de grens van de enclave werd steeds meer gevochten tussen de Moslims en Servische eenheden.
Begin juli viel een volgende observatiepost Foxtrot. Dagenlang waren die jongens beschoten door een tank, uiteindelijk trokken ze zich terug richting compound. Maar ze botsten op een moslimstelling. Die hadden zoiets van: jullie zitten hier voor onze bescherming, jullie gaan hier niet weg. Ze gooiden een handgranaat, een van onze collega's kwam om. Toen we dat hoorden, hadden we nog maar weinig sympathie voor de Moslims. Een enorme woede en machteloosheid kwamen over ons. Want we waren wel altijd blijven wachten op de moslimbevolking, we hadden ze altijd de kans gegeven om landinwaarts te trekken, heelhuids bij de Serviėrs vandaan.
De Serviėrs gingen almaar meer geweld gebruiken, de Moslims vluchtten naar onze compound in Srebrenica, centraal in de enclave. Die was zo groot als een voetbalveld ongeveer. Tienduizenden mensen stonden rond de hekken. Ze gilden en schreeuwden en huilden. De angst, woede en agressie waren van hun gezichten af te lezen.
We verzoenden ons met onze taak, ondanks de dood van onze collega. We voelden ons krachtig genoeg, want als VN-soldaat met je blauwe helmpje op, heb je toch de hele wereld achter je, al zit je daar maar met een paar honderd man? De Amerikanen, de Britten, iedereen stond toch achter ons? Die ruggensteun hadden de Serviėrs niet.
Op 10 juli begonnen de Serviėrs de compound te beschieten. Ik pakte mijn gewondentasje en liep de bunker uit. Er vielen mortiergranaten in de menigte, mensen zakten neer voor mijn ogen. Jongens met afgerukte armen en opengereten bovenlijven, jonge meisjes en oude vrouwtjes stortten neer. Je probeert je werk te doen, terwijl duizenden mensen aan je trekken. Je stabiliseert mensen, legt ze op brancards, draagt ze de bunker in.
Waar bleef die luchtsteun toch, die door de VN was toegezegd? Je weet dat er 150 vliegtuigen boven de Adriatische Zee hangen, maar ze komen niet. Tienduizenden mensen met doodsangst in hun ogen kijken je aan en verwachten dat jij als VN-militair ingrijpt. Wat je op zo'n moment voelt, is niet te beschrijven. Machteloosheid en een grote woede naar de VN toe. Wat stelt het eigenlijk allemaal nog voor, vraag je je af? Die blauwe vlag, dat hele blauwe gebeuren waarvoor jij daar bent Je kunt het niet uitleggen aan die duizenden radeloze mensen, dat een wereldmacht belooft om te helpen en dan zijn belofte niet nakomt. Je beseft dat het voorbij is.
WE kregen de opdracht de vluchtelingen mee te nemen naar de VN-basis in Potocari, die vele malen groter was dan de onze. We vormden een hele lange stoet, om de zoveel meter liep een blauwhelm, om mensen het gevoel te geven dat ze niet in de steek werden gelaten. We hadden niet de illusie dat we veel konden beginnen tegen de Serviėrs, met de weinige middelen die we hadden. Op de berghellingen zagen we complete raketinstellingen, er stonden tanks op de rand van de enclave. Geweld mochten we alleen gebruiken als er direct geweld tegen ons werd gebruikt. Ons mandaat was beperkt, dat was frustrerend. Even hadden we ons misschien recht kunnen houden, maar dan was het ook gebeurd. Het was beter dat we ons gedoseerd terugtrokken.
De weerloze mensen haalden we eruit en zetten we op vrachtwagens. Hele vreemde taferelen zag je toen. Mannen die hun vrouwen van de vrachtwagen aftrokken om zelf een plaatsje te veroveren. Vrouwen duwden je hun pasgeboren kind in de armen, dan was het tenminste veilig. Mensen sloegen hun armen ten hemel: 'schiet me maar neer, laat me maar sterven.' Jonge mannen waren er eigenlijk niet meer. Die hadden we de dagen ervoor, in splinternieuwe legeruniformen met nieuwe wapens - je kan het je eigenlijk niet voorstellen - de bergen in zien trekken. We dachten dat ze naar het front gingen.
Op 11 juli viel de enclave. Tijd om stil te staan bij wat gebeurde, hadden we niet. Toen we na een aantal dagen hoorden dat er een transport geregeld werd om de burgers weg te halen van de basis in Potocari, dachten we: prima, super toch, laat ze alsjeblieft vertrekken, uit al die narigheid, naar veilig gebied. Want wat er zat, was een samengepakte bende van angst en wanhoop. Mensen hingen zich op, pleegden zelfmoord tussen al die kinderen en vrouwen. Ze moesten hun behoeftes doen waar ze zaten. Vrouwen bevielen spontaan van dode baby's. Een grote chaos was het.
We begeleidden de Moslims naar buiten en daar scheidden Servische militairen de vrouwen en kinderen van de mannen. Ja, dat kwam wat vreemd over, maar wij hadden niets meer te vertellen. Onze wapens hadden we al dagen geleden ingeleverd, buiten de compound mochten we niet meer komen. Toen we vroegen waarom mannen en vrouwen werden gescheiden, kregen we te horen dat de mannen werden meegenomen voor ondervraging. We konden ons niet voorstellen dat ze afgeslacht zouden worden. Gelukkig maar, daar ben je een normaal mens voor. Ik kan het me eigenlijk nog altijd niet voorstellen, al weet ik dat het is gebeurd. Haat en doodsangst veranderen mensen in beesten, dat heb ik daar gezien.
TWEE weken later in Zagreb, werd er een feestje georganiseerd voor onze behouden terugkeer uit Srebrenica. De koninklijke muziekkapel was er en prins Willem-Alexander kwam langs. Toen wisten we nog niet wat er met die moslimmannen was gebeurd. Dat je op zo'n moment blij bent dat je het er heelhuids vanaf hebt gebracht en de kans grijpt om de frustratie en de spanning van je af te dansen, dat is toch niet zo raar? Zelf heb ik niet meegedanst, daarvoor waren er te erge dingen gebeurd. Maar ik kan zo donders goed begrijpen waarom andere jongens het wel deden. Iedereen verwerkt zijn spanning op een andere manier.
De wereld herinnert zich alleen de beelden van hossende en swingende militairen, terwijl elders burgers werden afgeslacht. Dan denkt iedereen: moet je ze nou zien, de Nederlanders hebben daar niets gedaan. Dat je achteraf het verwijt krijgt dat je hebt staan dansen en zingen op de een na grootste menselijke tragedie uit de geschiedenis, dat geeft een wrange nasmaak. Wij hebben gedaan wat we konden. Zelfs toen er mensen van ons werden neergeschoten, hebben we onze taak volbracht, hebben we burgers gered en geholpen.
Waar zeurt iedereen toch over, wat moesten we nog meer doen? Waarom werden we zo in de steek gelaten door de VN? Waarom stuurden ze geen vluchten met bommenwerpers, om al die Servische tanks en artillerie-eenheden uit te schakelen? Dan pas hadden we iets kunnen doen. Niet met het mandaat dat we hadden, niet met die vierhonderd militairen tegenover duizenden Serviėrs, niet met die verouderde wapens. Het falen van de VN wordt heel snel vertaald in het falen van Dutchbat. Dat is het wrangste.
11/07/2005 Ilse Degryse
©Copyright De Standaard