Marsipulami
18-07-05, 01:57
De Galileo-controverse
Kerk nam destijds niet aan wat de moderne wetenschap nu zou afwijzen
Geplaatst op 17/7 '05 om 23:33u
Door Eric Masseus (Bron: Catholic Answers)
BUSSUM (RKnieuws.net) – In de recente discussie in Nederland over evolutie, intelligent design en de Rooms-katholieke visie hierop, wordt de Rooms-katholieke Kerk menigmaal verweten dat ze zich hiermee niet mag ‘bemoeien’, omdat het hier om een vraagstuk voor de wetenschap gaat. Critici van de Kerk refereren dan gemakkelijk aan de veroordeling in 1633 van Galileo Galilei (1564-1642) en het mea culpa hierover dat enkele jaren geleden dat door Johannes Paulus II werd uitgesproken. Het veroordelingjaar 1633 wordt door menigeen beschouwd als het moment dat geloof en rede van elkaar werden gescheiden. Dit beruchte Galilei-proces heeft eeuwenlang de verhouding tussen kerk en natuurwetenschap vertroebeld en is aanleiding geweest tot talrijke publicaties van beide zijden, meestal niet zonder emotionaliteit geschreven. Maar hoe zat het nu ook al weer?
Algemeen wordt aangenomen dat de Rooms-katholieke Kerk Galileo vervolgden voor het uitdragen van geocentrische visie (aarde in het centrum) op het zonnestelsel ten gunste van de heliocentrische visie (zon in het centrum).
Antiwetenschappelijk?
De Kerk is niet antiwetenschappelijk. Ze heeft eeuwenlang wetenschappelijke inspanningen gesteund. In de tijd van Galileo bevonden zich in Rome onder de Jezuïeten gerespecteerde wetenschappers en astronomen. Hierbij komt dat vele vooraanstaande wetenschappers werden aangemoedigd en financieel ondersteund door de Kerk en individuele kerkelijke functionarissen. Veel wetenschappelijke ontdekkingen werden geboekt door geestelijken of als resultaat van financiering door de Kerk.
Nicolaus Copernicus (1473-1543) droeg zijn beroemdste werk, de revolutionibus orbium coelestium (over de omwenteling van hemellichamen), waarin hij een excellent verslag gaf over de heliocentriciteit, op aan paus Paulus III. Copernicus vertrouwde zijn werk toe aan Andreas Osiander, een Lutherse geestelijke die wist dat de protestantse reactie hierop afwijzend zou zijn, omdat Martin Luther deze nieuwe zienswijze zou hebben veroordeeld en dat, als gevolg hiervan, ook het boek zou worden veroordeeld. Osiander schreef een voorwoord voor het boek, waarin het heliocentrisme werd geëtaleerd als slechts een theorie wat de beweging van de planeten eenvoudiger verklaarde dan het geocentrisme – iets wat Copernicus niet bedoelde.
Tien jaar eerder dan Galileo, publiceerde Johannes Kepler (1561-1630) een heliocentristisch werk dat voortbouwde op het werk van Copernicus. Het gevolg was dat ook Kepler, vanwege zijn heliocentrische visie, tegenstand ondervond van zijn protestantse geloofsgenoten. Daarentegen werden zijn ontdekkingen verwelkomd door de sommige Jezuïeten die bekend waren voor hun wetenschappelijke prestaties.
Vastklampen aan traditie?
Antikatholieken verwijzen vaak naar de Galileo-zaak als een voorbeeld voor de Kerk die weigert om een ouderwetse of onjuiste leer op te geven en zicht vast te klampen aan een “traditie.” Zij realiseren zich niet dat de rechters die oordeelden over de Galileo’s zaak niet enige mensen waren die vasthielden aan de geocentrische visie van het universum. Het was een onder de wetenschappers van die tijd een algemeen aanvaarde zienswijze.
Eeuwen eerder had Aristoteles de heliocentriciteit weerlegd. In Galileo’s tijd onderschreef nagenoeg elke vooraanstaande denker de geocentrische visie. Copernicus zag een zekere tijd af van publicatie van zijn visie, niet uit angst voor de censuur van de Kerk, maar uit angst voor de hoon en spot van zijn collega’s.
Veel mensen geloven ten onrechte dat Galileo het heliocentrisme aantoonde en bewees. Hij kon echter niet het belangrijkste argument tegen het heliocentrisme, dat Aristoteles bijna 2000 jaar eerder had genoemd, weerleggen. Als het heliocentrisme waar zou zijn, dan zou er een waarneembare parallaxverschuiving zichtbaar moeten zijn van de positie van de sterren als de aarde zich om de zon beweegt. Echter gezien de stand der technologie in de tijd van Galileo konden hoe dan ook een parallaxverschuiving worden waargenomen. Vanwege de enorme afstand van de sterren ten opzichte van de aarde was er in Galileo’s tijd veel gevoeliger meetapparatuur nodig om deze verschuivingen aan te tonen. Tot dan wezen de in die tijd beschikbare meetgegevens op een gefixeerde positie van de sterren ten opzichte van de aarde en dat dus de aarde en sterren zich niet in de ruimte bewogen – alleen de zon, maan en andere planeten bewogen.
Dus Galileo was niet in staat om zijn, naar de in die tijd geldende wetenschappelijke maatstaven volgens Aristoteles, theorie te bewijzen. In zijn brief aan de groothertogin Christina en andere documenten, beweerde Galileo dat de theorie volgens Copernicus de “logische bewijzen” bevatte die volgens de aristoteliaanse wetenschap nodig waren, maar velen wisten dat deze bewijzen niet konden worden gegeven. De meeste astronomen in die tijd waren niet overtuigd van de grote afstand van de sterren die nodig is in theorie van Copernicus ter verklaring van de afwezigheid van een waarneembare parallaxverschuiving van de sterren. Dit is een van de belangrijkste redenen waarom de gerespecteerde astronoom Tycho Brahe weigerde om de theorie van Copernicus volledig te accepteren.
Galileo had veiligheidshalve heliocentriciteit als een theorie kunnen voorstellen dat de beweging van de planeten verklaarde. Zijn problemen begonnen pas toen hij deze wetenschappelijke theorie als waarheid verklaarde, ofschoon er in die tijd nog geen sluitend bewijs was verkregen. Galileo zou ook niet in zulke grote problemen zijn gekomen als hij zich beperkt zou hebben tot de wetenschap en zich niet op het terrein van de theologie zou hebben begeven. Maar, ondanks waarschuwingen van zijn vrienden, stond hij erop om het debat met theologische argumenten voort te zetten.
In 1614 voelde Galileo zich geroepen om beschuldigingen te ontkrachten, dat deze ‘nieuwe wetenschap’ tegenstrijdig was ten opzichte van bepaalde passages in de Heilige Schrift. Zijn tegenstanders verwezen bijvoorbeeld naar de bijbelpassages zoals “En de zon stond stil en de maan bleef staan ...” (Jozua 10:13). Dit is niet een alleenstaand voorkomen. In de Psalmen 93 en 104 en in Ecclasiastes 1:5 wordt ook gesproken over de beweging van hemellichamen en aardse stabiliteit. De letterlijke betekenis van deze passages zou moeten worden opgegeven als de heliocentristische visie zou worden geaccepteerd. Nochtans zou dit niet tot een probleem hoeven te leiden. Of zoals Augustinus zei, “Men leest niet in het evangelie dat de Heer heeft gezegd: ‘Ik zal u de Parakleet sturen die u zal onderwijzen over het pad van de maan en de zon.’ Hij wil hen tot christenen maken, geen wiskundigen.” Conform het voorbeeld dat Augustinus gaf, drong Galileo erop aan om de bijbelse teksten niet te letterlijk te interpreteren.
Helaas zijn er gedurende de gehele geschiedenis van het christendom mensen die er op staan dat, in tegenstelling van wat de bedoeling is, de bijbel letterlijk moet worden gelezen. Zij weigeren te aanvaarden dat er in de Heilige Schrift voorbeelden staan die als ‘fenomenologische taal’ worden aangeduid – de taal van de verschijnselen. Net zoals we in het dagelijkse spraakgebruik, net zoals onze voorouders in de oudheid, spreken over een rijzende zon en een zonsondergang die het begin en einde van de dag markeren, in plaats een om z’n as draaiende aarde. Vanuit het aardse perspectief lijkt het erop dat de zon opgaat en het er evenzo op lijkt dat de zon ondergaat en de aarde onbeweeglijk lijkt. Als we de dingen beschrijven zoals het zich voordoet, gebruiken we fenomenologische taal.
Het gebruik van fenomenologische taal met betrekking tot de beweging van de hemellichamen en de immobiliteit van de aarde is voor in deze tijd begrijpelijk, zoals dat vele eeuwen geleden niet zo vanzelfsprekend was. Bijbelwetenschappers waren in het verleden genegen om een letterlijke of een fenomenologische interpretatie van bijbelteksten in overweging te nemen. Zij waren echter niet genegen om de aanwijzingen van een niet-bijbelwetenschapper, zoals Galileo, over de wijze van interpreteren van de heilige teksten te aanvaarden.
In die periode was de eigen interpretatie van de Schrift een gevoelig onderwerp. Aan het begin van de 17de eeuw had de Kerk net de Reformatie meegemaakt en een van de belangrijkste geschilpunten met de protestanten ging over de individuele interpretatie van de Bijbel.
De theologen waren niet bereid om de heliocentrische theorie, gebaseerd op de interpretatie van een leek, te accepteren. Nochtans stond Galileo erop om het debat op theologisch terrein te voeren. Er bestaat nauwelijks twijfel over de vraag of deze zaak zo zou zijn geëscaleerd, als Galileo binnen de grenzen van de astronomie (bijvoorbeeld het voorspelen van de baan van hemellichamen) zou zijn gebleven en niet de natuurkundige waarheid zou hebben geclaimd voor de heliocentrische theorie. Per slot van rekening had hij de zijn theorie nog niet sluitend kunnen bewijzen.
Kerk nam destijds niet aan wat de moderne wetenschap nu zou afwijzen
Geplaatst op 17/7 '05 om 23:33u
Door Eric Masseus (Bron: Catholic Answers)
BUSSUM (RKnieuws.net) – In de recente discussie in Nederland over evolutie, intelligent design en de Rooms-katholieke visie hierop, wordt de Rooms-katholieke Kerk menigmaal verweten dat ze zich hiermee niet mag ‘bemoeien’, omdat het hier om een vraagstuk voor de wetenschap gaat. Critici van de Kerk refereren dan gemakkelijk aan de veroordeling in 1633 van Galileo Galilei (1564-1642) en het mea culpa hierover dat enkele jaren geleden dat door Johannes Paulus II werd uitgesproken. Het veroordelingjaar 1633 wordt door menigeen beschouwd als het moment dat geloof en rede van elkaar werden gescheiden. Dit beruchte Galilei-proces heeft eeuwenlang de verhouding tussen kerk en natuurwetenschap vertroebeld en is aanleiding geweest tot talrijke publicaties van beide zijden, meestal niet zonder emotionaliteit geschreven. Maar hoe zat het nu ook al weer?
Algemeen wordt aangenomen dat de Rooms-katholieke Kerk Galileo vervolgden voor het uitdragen van geocentrische visie (aarde in het centrum) op het zonnestelsel ten gunste van de heliocentrische visie (zon in het centrum).
Antiwetenschappelijk?
De Kerk is niet antiwetenschappelijk. Ze heeft eeuwenlang wetenschappelijke inspanningen gesteund. In de tijd van Galileo bevonden zich in Rome onder de Jezuïeten gerespecteerde wetenschappers en astronomen. Hierbij komt dat vele vooraanstaande wetenschappers werden aangemoedigd en financieel ondersteund door de Kerk en individuele kerkelijke functionarissen. Veel wetenschappelijke ontdekkingen werden geboekt door geestelijken of als resultaat van financiering door de Kerk.
Nicolaus Copernicus (1473-1543) droeg zijn beroemdste werk, de revolutionibus orbium coelestium (over de omwenteling van hemellichamen), waarin hij een excellent verslag gaf over de heliocentriciteit, op aan paus Paulus III. Copernicus vertrouwde zijn werk toe aan Andreas Osiander, een Lutherse geestelijke die wist dat de protestantse reactie hierop afwijzend zou zijn, omdat Martin Luther deze nieuwe zienswijze zou hebben veroordeeld en dat, als gevolg hiervan, ook het boek zou worden veroordeeld. Osiander schreef een voorwoord voor het boek, waarin het heliocentrisme werd geëtaleerd als slechts een theorie wat de beweging van de planeten eenvoudiger verklaarde dan het geocentrisme – iets wat Copernicus niet bedoelde.
Tien jaar eerder dan Galileo, publiceerde Johannes Kepler (1561-1630) een heliocentristisch werk dat voortbouwde op het werk van Copernicus. Het gevolg was dat ook Kepler, vanwege zijn heliocentrische visie, tegenstand ondervond van zijn protestantse geloofsgenoten. Daarentegen werden zijn ontdekkingen verwelkomd door de sommige Jezuïeten die bekend waren voor hun wetenschappelijke prestaties.
Vastklampen aan traditie?
Antikatholieken verwijzen vaak naar de Galileo-zaak als een voorbeeld voor de Kerk die weigert om een ouderwetse of onjuiste leer op te geven en zicht vast te klampen aan een “traditie.” Zij realiseren zich niet dat de rechters die oordeelden over de Galileo’s zaak niet enige mensen waren die vasthielden aan de geocentrische visie van het universum. Het was een onder de wetenschappers van die tijd een algemeen aanvaarde zienswijze.
Eeuwen eerder had Aristoteles de heliocentriciteit weerlegd. In Galileo’s tijd onderschreef nagenoeg elke vooraanstaande denker de geocentrische visie. Copernicus zag een zekere tijd af van publicatie van zijn visie, niet uit angst voor de censuur van de Kerk, maar uit angst voor de hoon en spot van zijn collega’s.
Veel mensen geloven ten onrechte dat Galileo het heliocentrisme aantoonde en bewees. Hij kon echter niet het belangrijkste argument tegen het heliocentrisme, dat Aristoteles bijna 2000 jaar eerder had genoemd, weerleggen. Als het heliocentrisme waar zou zijn, dan zou er een waarneembare parallaxverschuiving zichtbaar moeten zijn van de positie van de sterren als de aarde zich om de zon beweegt. Echter gezien de stand der technologie in de tijd van Galileo konden hoe dan ook een parallaxverschuiving worden waargenomen. Vanwege de enorme afstand van de sterren ten opzichte van de aarde was er in Galileo’s tijd veel gevoeliger meetapparatuur nodig om deze verschuivingen aan te tonen. Tot dan wezen de in die tijd beschikbare meetgegevens op een gefixeerde positie van de sterren ten opzichte van de aarde en dat dus de aarde en sterren zich niet in de ruimte bewogen – alleen de zon, maan en andere planeten bewogen.
Dus Galileo was niet in staat om zijn, naar de in die tijd geldende wetenschappelijke maatstaven volgens Aristoteles, theorie te bewijzen. In zijn brief aan de groothertogin Christina en andere documenten, beweerde Galileo dat de theorie volgens Copernicus de “logische bewijzen” bevatte die volgens de aristoteliaanse wetenschap nodig waren, maar velen wisten dat deze bewijzen niet konden worden gegeven. De meeste astronomen in die tijd waren niet overtuigd van de grote afstand van de sterren die nodig is in theorie van Copernicus ter verklaring van de afwezigheid van een waarneembare parallaxverschuiving van de sterren. Dit is een van de belangrijkste redenen waarom de gerespecteerde astronoom Tycho Brahe weigerde om de theorie van Copernicus volledig te accepteren.
Galileo had veiligheidshalve heliocentriciteit als een theorie kunnen voorstellen dat de beweging van de planeten verklaarde. Zijn problemen begonnen pas toen hij deze wetenschappelijke theorie als waarheid verklaarde, ofschoon er in die tijd nog geen sluitend bewijs was verkregen. Galileo zou ook niet in zulke grote problemen zijn gekomen als hij zich beperkt zou hebben tot de wetenschap en zich niet op het terrein van de theologie zou hebben begeven. Maar, ondanks waarschuwingen van zijn vrienden, stond hij erop om het debat met theologische argumenten voort te zetten.
In 1614 voelde Galileo zich geroepen om beschuldigingen te ontkrachten, dat deze ‘nieuwe wetenschap’ tegenstrijdig was ten opzichte van bepaalde passages in de Heilige Schrift. Zijn tegenstanders verwezen bijvoorbeeld naar de bijbelpassages zoals “En de zon stond stil en de maan bleef staan ...” (Jozua 10:13). Dit is niet een alleenstaand voorkomen. In de Psalmen 93 en 104 en in Ecclasiastes 1:5 wordt ook gesproken over de beweging van hemellichamen en aardse stabiliteit. De letterlijke betekenis van deze passages zou moeten worden opgegeven als de heliocentristische visie zou worden geaccepteerd. Nochtans zou dit niet tot een probleem hoeven te leiden. Of zoals Augustinus zei, “Men leest niet in het evangelie dat de Heer heeft gezegd: ‘Ik zal u de Parakleet sturen die u zal onderwijzen over het pad van de maan en de zon.’ Hij wil hen tot christenen maken, geen wiskundigen.” Conform het voorbeeld dat Augustinus gaf, drong Galileo erop aan om de bijbelse teksten niet te letterlijk te interpreteren.
Helaas zijn er gedurende de gehele geschiedenis van het christendom mensen die er op staan dat, in tegenstelling van wat de bedoeling is, de bijbel letterlijk moet worden gelezen. Zij weigeren te aanvaarden dat er in de Heilige Schrift voorbeelden staan die als ‘fenomenologische taal’ worden aangeduid – de taal van de verschijnselen. Net zoals we in het dagelijkse spraakgebruik, net zoals onze voorouders in de oudheid, spreken over een rijzende zon en een zonsondergang die het begin en einde van de dag markeren, in plaats een om z’n as draaiende aarde. Vanuit het aardse perspectief lijkt het erop dat de zon opgaat en het er evenzo op lijkt dat de zon ondergaat en de aarde onbeweeglijk lijkt. Als we de dingen beschrijven zoals het zich voordoet, gebruiken we fenomenologische taal.
Het gebruik van fenomenologische taal met betrekking tot de beweging van de hemellichamen en de immobiliteit van de aarde is voor in deze tijd begrijpelijk, zoals dat vele eeuwen geleden niet zo vanzelfsprekend was. Bijbelwetenschappers waren in het verleden genegen om een letterlijke of een fenomenologische interpretatie van bijbelteksten in overweging te nemen. Zij waren echter niet genegen om de aanwijzingen van een niet-bijbelwetenschapper, zoals Galileo, over de wijze van interpreteren van de heilige teksten te aanvaarden.
In die periode was de eigen interpretatie van de Schrift een gevoelig onderwerp. Aan het begin van de 17de eeuw had de Kerk net de Reformatie meegemaakt en een van de belangrijkste geschilpunten met de protestanten ging over de individuele interpretatie van de Bijbel.
De theologen waren niet bereid om de heliocentrische theorie, gebaseerd op de interpretatie van een leek, te accepteren. Nochtans stond Galileo erop om het debat op theologisch terrein te voeren. Er bestaat nauwelijks twijfel over de vraag of deze zaak zo zou zijn geëscaleerd, als Galileo binnen de grenzen van de astronomie (bijvoorbeeld het voorspelen van de baan van hemellichamen) zou zijn gebleven en niet de natuurkundige waarheid zou hebben geclaimd voor de heliocentrische theorie. Per slot van rekening had hij de zijn theorie nog niet sluitend kunnen bewijzen.