angkor
25-07-05, 13:58
Nederland zet minderheden buitenspel
Het integratiebeleid is in strijd met het Kaderverdrag inzake de Bescherming van Nationale Minderheden, menen Anna Meijknecht en Rianne Letschert.
Sinds 1 juni kent Nederland nog maar één minderheid.
Niet de Turken of Marokkanen, ook niet de Roma of de Sinti, maar de Friezen. Alleen de Friese minderheid kan zich beroepen op het Kaderverdrag inzake de Bescherming van Nationale Minderheden. Dit verdrag van de Raad van Europa formuleert minimale normen waaraan een land zich moet houden in zijn behandeling van minderheden.
Het Kaderverdrag bevat echter geen definitie van het begrip 'nationale minderheid'. Elke staat die het verdrag bekrachtigt bepaalt zelf wat hij het onder dat begrip verstaat. De Nederlandse regering heeft nu verklaard dat alleen een minderheid die van oudsher op het Nederlandse grondgebied woont in aanmerking komt voor de status van nationale minderheid.
Vervolgens blijken alleen de Friezen dat te zijn. De Nederlandse uitleg is te beperkt. Ook de Roma en Sinti verblijven al honderden jaren in Nederland. Bovendien woont hier inmiddels al de derde generatie 'nieuwe' minderheden.
De Nederlandse verklaring is het magere resultaat van een uitzonderlijk lange goedkeuringsprocedure waarbij drie kabinetten waren betrokken. In 2000 haalde de goedkeuringswet het bijna met een verklaring die zowel de Friezen als de nieuwe migranten tot het verdrag rekende. De goedkeuring van dit verdrag zou volgens de toenmalige paarse regering vooral een signaal zijn aan Midden-en Oost-Europese staten om hun minderheden te beschermen.
Bovendien zou een dergelijke ruime invulling van het verdrag een goede uitwerking kunnen hebben op landen 'die nog niet zover zijn.' Helaas liep de goedkeuringsprocedure toen vast in de Eerste Kamer.
Minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie is het nu wel gelukt om het verdrag door de Eerste Kamer te loodsen. Dat deed ze echter door het verdrag zo uit te hollen, dat de werkelijk kwetsbare minderheden er niets aan hebben. Volgens de minister sluit de Nederlandse verklaring aan 'bij de omslag in het integratiebeleid'.
In het verleden zou te veel de nadruk zijn gelegd op de acceptatie van verschillen tussen minderheden en de autochtone bevolking. Nu wordt er gestreefd naar 'gedeeld burgerschap'.
In een paar jaar tijd veranderde Nederland van een land dat internationaal een lichtend voorbeeld wilde zijn op het gebied van de bescherming van mensenrechten en minderheden in een land dat een achterhoedegevecht voert tegen zijn eigen xenofobie.
De argwanende houding van Nederland is niet alleen onnodig - het kaderverdrag bevat geen via de rechter afdwingbare rechten - maar ook riskant. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de minister met haar sterke nadruk op 'gedeeld burgerschap' in plaats van acceptatie van verschillen zelfs niet aan de minimale normen van het verdrag dreigt te voldoen.
Het Kaderverdrag verbiedt gedwongen assimilatie van minderheden in de nationale cultuur. Een beleid dat meer op assimilatie dan op integratie is gericht, staat op gespannen voet met het verdrag.
Dat de minister het kaderverdrag ueberhaupt ratificeerde, is een puur politieke kwestie. Zij schatte in dat Nederland 'internationaal positiever zal overkomen dan in het geval dat Nederland niet ratificeert'. Dat is maar de vraag, gezien de vele neg atieve reacties naar aanleiding van de Nederlandse verklaring.
Zo meent de Minority Rights Group International, een alom gerespecteerde organisatie die opkomt voor de rechten van minderheden, dat dergelijke verklaringen een slecht voorbeeld geven aan andere staten.
Bovendien versterkt de Nederlandse verklaring het in het buitenland heersende beeld dat de Ne d e r landse samenleving steeds minder tolerant is. Daarnaast ondergraaft Nederland zijn positie om met andere landen in dialoog te treden over de situatie van nationale minderheden en mogelijkheden tot verbetering daarvan.
Nederland kan ook rekenen op een negatieve reactie van het Adviescomite van de Raad van Europa.
Dit Comite ziet erop toe dat staten de bepalingen uit het Kaderverdrag naleven. Het Comite heeft er, ook ten opzichte van andere landen die vergelijkbare verklaringen hadden afgelegd als Nederland,
herhaaldelijk op gewezen dat het verdrag ruimhartig moet worden toegepast.
De Nederlandse regering doet er dan ook goed aan de verklaring te herzien of in te trekken en in dialoog
te treden met de desbetreffende minderhedengroeperingen om te voorkomen dat zij niet alleen een waardevol instrument maar ook zichzelf internationaal buiten spel zet.
Auteurs: Anna Meijknecht en Rianne Letschert
Anna Meijknecht is senior onderzoeker/docent bij de vakgroep Europees en Internationaal Publiekrecht aan de Universiteit van Tilburg. Rianne Letschert is senior onderzoeker en general manager van het International Victimology Institute aan de UvT.
Copyright: De Volkskrant 13 juli 2005
Het integratiebeleid is in strijd met het Kaderverdrag inzake de Bescherming van Nationale Minderheden, menen Anna Meijknecht en Rianne Letschert.
Sinds 1 juni kent Nederland nog maar één minderheid.
Niet de Turken of Marokkanen, ook niet de Roma of de Sinti, maar de Friezen. Alleen de Friese minderheid kan zich beroepen op het Kaderverdrag inzake de Bescherming van Nationale Minderheden. Dit verdrag van de Raad van Europa formuleert minimale normen waaraan een land zich moet houden in zijn behandeling van minderheden.
Het Kaderverdrag bevat echter geen definitie van het begrip 'nationale minderheid'. Elke staat die het verdrag bekrachtigt bepaalt zelf wat hij het onder dat begrip verstaat. De Nederlandse regering heeft nu verklaard dat alleen een minderheid die van oudsher op het Nederlandse grondgebied woont in aanmerking komt voor de status van nationale minderheid.
Vervolgens blijken alleen de Friezen dat te zijn. De Nederlandse uitleg is te beperkt. Ook de Roma en Sinti verblijven al honderden jaren in Nederland. Bovendien woont hier inmiddels al de derde generatie 'nieuwe' minderheden.
De Nederlandse verklaring is het magere resultaat van een uitzonderlijk lange goedkeuringsprocedure waarbij drie kabinetten waren betrokken. In 2000 haalde de goedkeuringswet het bijna met een verklaring die zowel de Friezen als de nieuwe migranten tot het verdrag rekende. De goedkeuring van dit verdrag zou volgens de toenmalige paarse regering vooral een signaal zijn aan Midden-en Oost-Europese staten om hun minderheden te beschermen.
Bovendien zou een dergelijke ruime invulling van het verdrag een goede uitwerking kunnen hebben op landen 'die nog niet zover zijn.' Helaas liep de goedkeuringsprocedure toen vast in de Eerste Kamer.
Minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie is het nu wel gelukt om het verdrag door de Eerste Kamer te loodsen. Dat deed ze echter door het verdrag zo uit te hollen, dat de werkelijk kwetsbare minderheden er niets aan hebben. Volgens de minister sluit de Nederlandse verklaring aan 'bij de omslag in het integratiebeleid'.
In het verleden zou te veel de nadruk zijn gelegd op de acceptatie van verschillen tussen minderheden en de autochtone bevolking. Nu wordt er gestreefd naar 'gedeeld burgerschap'.
In een paar jaar tijd veranderde Nederland van een land dat internationaal een lichtend voorbeeld wilde zijn op het gebied van de bescherming van mensenrechten en minderheden in een land dat een achterhoedegevecht voert tegen zijn eigen xenofobie.
De argwanende houding van Nederland is niet alleen onnodig - het kaderverdrag bevat geen via de rechter afdwingbare rechten - maar ook riskant. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de minister met haar sterke nadruk op 'gedeeld burgerschap' in plaats van acceptatie van verschillen zelfs niet aan de minimale normen van het verdrag dreigt te voldoen.
Het Kaderverdrag verbiedt gedwongen assimilatie van minderheden in de nationale cultuur. Een beleid dat meer op assimilatie dan op integratie is gericht, staat op gespannen voet met het verdrag.
Dat de minister het kaderverdrag ueberhaupt ratificeerde, is een puur politieke kwestie. Zij schatte in dat Nederland 'internationaal positiever zal overkomen dan in het geval dat Nederland niet ratificeert'. Dat is maar de vraag, gezien de vele neg atieve reacties naar aanleiding van de Nederlandse verklaring.
Zo meent de Minority Rights Group International, een alom gerespecteerde organisatie die opkomt voor de rechten van minderheden, dat dergelijke verklaringen een slecht voorbeeld geven aan andere staten.
Bovendien versterkt de Nederlandse verklaring het in het buitenland heersende beeld dat de Ne d e r landse samenleving steeds minder tolerant is. Daarnaast ondergraaft Nederland zijn positie om met andere landen in dialoog te treden over de situatie van nationale minderheden en mogelijkheden tot verbetering daarvan.
Nederland kan ook rekenen op een negatieve reactie van het Adviescomite van de Raad van Europa.
Dit Comite ziet erop toe dat staten de bepalingen uit het Kaderverdrag naleven. Het Comite heeft er, ook ten opzichte van andere landen die vergelijkbare verklaringen hadden afgelegd als Nederland,
herhaaldelijk op gewezen dat het verdrag ruimhartig moet worden toegepast.
De Nederlandse regering doet er dan ook goed aan de verklaring te herzien of in te trekken en in dialoog
te treden met de desbetreffende minderhedengroeperingen om te voorkomen dat zij niet alleen een waardevol instrument maar ook zichzelf internationaal buiten spel zet.
Auteurs: Anna Meijknecht en Rianne Letschert
Anna Meijknecht is senior onderzoeker/docent bij de vakgroep Europees en Internationaal Publiekrecht aan de Universiteit van Tilburg. Rianne Letschert is senior onderzoeker en general manager van het International Victimology Institute aan de UvT.
Copyright: De Volkskrant 13 juli 2005