zorro
10-09-05, 15:54
Gerard Bowering
Gerard Bowering, hoogleraar islamstudies aan Yale University, bestudeert de prehistorie van de koran.
Judaeo-christelijke invloeden laten zich in het heilige boek eenvoudig traceren.
DE COLLEGEZAAL van het historische pand Nonnensteeg 1-3, onderkomen van het Leidse Centrum van Niet- Westerse Studies, was op 1 september afgeladen.
Die dag werd de De Josselin de Jonglezing gehouden door professor Gerhard H. Bowering (65), een in Duitsland geboren Amerikaan, globetrotter en polyglot. De jezuïet Bowering is hoogleraar islamstudies aan het Amerikaanse Yale. Hij beheerst behalve Frans, Duits, Engels, Spaans en Grieks ook Arabisch – zowel de klassieke variant als de Egyptische omgangstaal – Turks, Perzisch en Urdu. En hij verdiepte zich in de historie van de koran. Recente publicaties van zijn hand dragen titels als ‘Hoe moslims denken’ en ‘Het tijdsbegrip in de islam’.
Thema van Bowerings voordracht was ‘Recent onderzoek ter reconstructie van de koran’. Op dat terrein is de laatste jaren grensverleggend werk verricht, onder meer door een Libanese taalkundige, die publiceert onder het pseudoniem Christoph Luxenberg. Dat in de koran, het heilige boek van de moslims, personages en verhalen voorkomen die we kennen van het (joodse) Oude en het (christelijke) Nieuwe Testament, is niets nieuws voor islamologen. Maar Luxenberg heeft dit inzicht onderbouwd met filologisch onderzoek van Syrisch-Aramese leenwoorden in de koran. Op verzoek van zijn Leidse gastheren ging Bowering in op Luxenbergs onlangs in het Engels vertaalde werk, maar daar liet hij het niet bij. De Amerikaanse hoogleraar wees nieuwe wegen voor het koranonderzoek.
Hij vroeg aandacht voor de voorgeschiedenis van het boek: de eeuwen voorafgaand aan het optreden van Mohammed en het sectarische, ketterse christendom dat deze moet hebben gekend van mondelinge overlevering. Bowering vond daags na zijn lezing tijd voor een interview in de Faculteitsclub van de Leidse universiteit.
Welk koranbeeld doemt er op uit recent onderzoek?
Bowering: ‘‘De koran is het jongste van de grote heilige boeken. De tekst ontstond in het noordwesten van het Arabische schiereiland uit dictaten van Mohammed bin Abdullah, die leefde van 570 tot 632. Het boek geeft blijk van een sterke band met de joods-christelijke schriftelijke traditie. Als eerste proeve in boekvorm van Arabische literatuur bevindt de koran zich op het kruispunt van de pre-islamitische, mondelinge, verhalend-poëtische traditie van het Arabisch en de geschreven, steeds geleerder prozatraditie van het islamitische beschavingstijdperk. Deze overgang begint in de tijd van Mohammed en wordt weerspiegeld in de typische stijlvorm van de koran: proza-op-rijm, de vorm waarin pre-islamitische Arabische orakels hun voorspellingen deden.
De koran bevat ook sporen van een tribale religie die werd gepraktiseerd in preislamitisch Arabië en van Mekkaanse religieuze gebruiken in het bijzonder.’’
In hoeverre wijkt dit koranbeeld af van de visie der gelovigen? ‘‘Voor godsdiensthistorici is de koran het laatste van de grote heilige boeken en het eerste boek in de Arabische taal.
Maar voor gelovigen overstijgt de tekst alle dimensies van tijd. Ook onder islamitische wetenschappers bestaat belangstelling voor de historische wortels van de tekst, maar een moslim moet heel voorzichtig zijn als hij zich daarin wil verdiepen. Hij heeft te maken met twee hindernissen. Aan de ene kant de vaste overtuiging dat de koran het woord van God is en daarom moet worden nagevolgd en gehoorzaamd als een gids voor het leven. Het is geen boek dat kan worden bestudeerd als ieder willekeurig ander boek, gezien het goddelijke gezag dat eraan ten grondslag ligt. De tweede hindernis is dat moslims hun godsdienst beschouwen als het eindpunt in de ontwikkeling van de wereldgodsdiensten, als de laatste en definitieve religie die door God is geopenbaard. Omdat moslims hun religie als eindvorm zien, menen ze zich niet te hoeven verdiepen in antecedenten en in overeenkomsten met oudere geopenbaarde religies.
De tijd vóór de komst van de koran geldt immers als een Tijd van Duisternis, waaraan een einde kwam met het licht van de islam. Waarom zou men de duisternis bestuderen als men kan wandelen in het licht?’’
Sinds de negentiende eeuw hebben westerse oriëntalisten zich gebogen over het ontstaan van de koran. Wat heeft die anderhalve eeuw onderzoek opgeleverd? ‘‘Het oriëntalistische onderzoek van de koran komt voort uit het 19de eeuwse bijbelonderzoek, gebruikte dezelfde categorieën en methoden, maar borduurde voort op oudere islamitische geleerdheid.
Het bijbelonderzoek, dat de verschillende historische lagen in Gods woord blootlegde, bevrijdde de wetenschap van kerkelijke controle over de interpretatie van de bijbel. Iets dergelijks gebeurt nu met de islam. Die kent geen kerk, maar een klasse van wetenschappers die in de traditie staan van koranuitleg.
Zij willen deze traditie intact houden, maar worden uitgedaagd door westers koranonderzoek. ‘‘Het historische onderzoek bracht vooral een chronologie aan in Mohammeds proclamaties of soera’s: die van vóór en na 622, het jaar waarin de profeet en zijn getrouwen, belaagd door hun vijanden in Mekka, uitweken naar de stad Jathrib (Medina). De Schotse onderzoeker Richard Bell heeft in de jaren dertig de chronologie van Mohammeds verkondiging verfijnd. Hij zag niet de migratie (hidjra) van 622 als keerpunt, maar de Slag van Badr in 624, toen Mohammed een beslissende militaire overwinning behaalde op zijn Mekkaanse tegenstanders.
Toen brak bij Mohammed het besef door van zijn roeping: het eerste boek van openbaringen samenstellen in het Arabisch, voor zijn eigen Arabieren.
Daarmee begon, stelde Bell vast, Mohammeds loopbaan als politiek leider, eerst van de gemeente in Medina en later, na de verovering van het Arabische schiereiland, van een islamitische staat.
Bell‘s werk geldt nog altijd als uitmuntend.’’
Wat zijn, volgens de nieuwste inzichten, de belangrijkste culturele en religieuze invloeden geweest op de koran? ‘‘Mohammed meende dat de Arabieren waren gepasseerd door de goddelijke openbaring en dat hij, als profeet, was geroepen om deze openbaring aan hen door te geven in hun eigen taal. Denkbeelden als de uniciteit van God, wederopstanding, leven na de dood en profetendom wortelen niet in de pre-islamitische tribale religie van Arabië. Vanuit het gezichtspunt van religiegeschiedenis komen deze ideeën uit de judaeochristelijke traditie. Deze invloeden waren belangrijk voor de koran en laten zich eenvoudig traceren in het vocabulaire en de thema’s van het boek. Veel in de koran weerspiegelt ook de tribale maatschappij waarin Mohammed leefde.
Toch stond hij op tegen tribale politiek en gewoonten, hij predikte een andere orde en putte daarbij inspiratie uit de judaeo-christelijke traditie.’’
Hoe kwam hij aan die kennis? Moslims beweren dat Mohammed ongeletterd was. ‘‘Ik vind deze stelling wat te radicaal.
Die hangt samen met een foutieve interpretatie van het Arabische woord ummi in de koran. Dat betekent niet ‘ongeletterd’, maar ‘niet-geschoold in religie’ of ‘zonder formele opleiding’. Mohammed moet als handelsman bekend zijn geweest met het schrift, ook al was hij er niet diepgaand in geschoold. Het argument dat Mohammed ongeletterd was en dus de bijbel niet kan hebben gelezen, snijdt geen hout. Noch de bijbel als geheel noch afzonderlijke bijbelboeken waren in de tijd van Mohammed in het Arabisch vertaald. Maar Mohammed kon er wel degelijk kennis van hebben genomen via mondelinge overlevering.
De kwestie van de al of niet geletterdheid van Mohammed is niet relevant voor de kwestie van zijn profeetschap.’’
Evolueerde de koran na Mohammed? ‘‘In geschreven vorm was de koran nog niet compleet bij de dood van Mohammed in 632. De romptekst bestond al, deels in schriftelijke vorm, deels als mondelinge overlevering van volgelingen die passages van de koran al tijdens Mohammeds leven uit hun hoofd hadden geleerd en deze teksten gebruikten in hun rituele gebed. Ik houd me, zoals de meeste oriëntalisten, aan de gangbare islamitische interpretatie dat rond 652, twintig jaar na Mohammeds dood, de basistekst van de koran werd vastgesteld door een commissie, geleid door één van Mohammeds belangrijkste schrijvers, op gezag van de derde kalief, Uthman (644-656). Deze tekst in rudimentair Arabisch schrift werd later, onder het kalifaat van Abdel Malik (685-705) geperfectioneerd door toevoeging van diakritische tekens, die onderscheid maakten tussen medeklinkers. Uit die periode dateren ook de koranverzen aan de binnenkant van de Koepel van de Rots, het eerste grote moslimmonument, dat in 691 werd gebouwd in Jeruzalem [daar staat de 112de soera, met een ondubbelzinnig anti-trinitaire strekking: ’God is één. Niet heeft hij verwekt noch is hij verwekt en niet is één aan hem gelijkwaardig’, red.]. In die tijd werd de tekst van de koran, zoals we die nu kennen, afgerond.’’
Wat weten we intussen over de invloed van niet-Arabische talen op de koran? ‘‘In brede kring wordt erkend dat de koran nogal wat niet-Arabische leenwoorden telt. De meeste zijn Syrisch- Aramees, maar er komen ook enkele Ethiopische, Hebreeuwse en Perzische woorden voor in de tekst. Aramees en Arabisch zijn even nauw verwant als Duits en Nederlands, ook wat betreft de structuur van de taal. Het Syrisch was de liturgische taal van Arameessprekende christenen. Zo komt het koranwoord voor ritueel gebed, salat, van een Aramese wortel. Mohammeds gehoor zou deze term nooit hebben begrepen, laat staan geaccepteerd als er geen sprake was van wederzijdse beïnvloeding van het Aramees en Arabisch. Christoph Luxenberg heeft de laatste jaren onderzoek gedaan naar het Syrisch-Aramees in de koran.
Hij heeft met een filologische analyse van deze elementen meer licht geworpen op de judaeo-christelijke wortels van de koran en op de ideeënwereld van vóór het ontstaan van het boek.’’
Dat is nog betrekkelijk onontgonnen terrein. ‘‘Ja, het vraagt om nader onderzoek.
De koran ontstaat binnen een culturele en historische matrix, niet omdat Mohammed die op 40-jarige leeftijd plotseling begint te verkondigen. Vóór die tijd was Mohammed al vertrouwd met bepaalde ideeën. Die kwamen naar buiten toen bij hem het besef doorbrak dat hij was geroepen als profeet en toen hij anderen begon te overtuigen van zijn intussen gevormde wereldbeeld. Dat bestond uit zowel tribale als judaeo-christelijke elementen. Verschillende onderzoekers hebben vastgesteld dat Mohammed via mondelinge overlevering en vrienden in Mekka kennis had gemaakt met een anti-trinitaire christelijke gemeenschap.’’
U pleit voor multidisciplinair koranonderzoek: filologische analyse en historisch-kritisch speurwerk. Wat zijn de bronnen voor dit onderzoek? ‘‘Allereerst Arabische bronnen: de islamitische geschiedschrijving en traditie.
Die literatuur is rijk en voor een deel nooit in druk verschenen. De laatste decennia zijn veel handschriften opgedoken die niet beschikbaar waren voor eerdere generaties onderzoekers. Verder moet onderzoek worden gedaan naar materiaal dat dateert van vóór de islam.
Men moet naar de wortels graven en niet beginnen waar de boom de grond uit komt. Dit onderzoek kent forse taalbarrières: de bronnen zijn Syrisch-Aramees, Hebreeuws, Ethiopisch, Koptisch en Grieks. Vóór het optreden van Mohammed deden zich tal van ontwikkelingen voor binnen het christendom, waarbij één bepaalde interpretatie - Drieëenheid, christologie - door de meerderheid, vergaderd in concilies, werd verheven tot canonieke norm en alle andere werden weggezet als ketters: de gnostische beweging, de arianen, de nestorianen en een groot aantal andere. Arabië, waar de koran ontstond, behoorde tot een schemergebied waar het canonieke christendom niet bij machte was zijn meerderheidsvisie op te leggen. Er ligt een heel terrein braak aan sectarische geschriften waar het ortodoxe christendom geen belangstelling voor had.’’
Kunnen we uit dergelijk onderzoek ook leren waarom de islam in de eerste eeuw van zijn verbreiding zulke formidabele successen boekte? ‘‘De islam verbreidde zich onder de eerste vier kaliefen in een gebied dat eerder had behoord tot het Griekse en Oosterse christendom en, in Noord-Afrika, ook tot het Latijnse christendom. Deze streken werden niet allemaal met het zwaard tot de islam gebracht. Velen omhelsden dé nieuwe orde omdat dit eenvoudiger was dan belasting betalen aan het verre Byzantium. In veel gevallen had het christendom zichzelf verzwakt door interne twisten en de islam oogstte de vruchten van die onenigheid. In de tijd van Tertullianus (160-220) en Augustinus (354-430) bloeide het Latijnse christendom in Noord-Afrika. Toen de islam hier oprukte, was het binnen enkele decennia verdwenen. Waarom?
Omdat het zichzelf had uitgeput door interne godsdiensttwisten. Die ruzies liepen zo hoog op dat de moslims door sommigen werden gezien als bevrijders.
Deze voedingsbodem voor de nieuwe religie vraagt om nader onderzoek. De bronnen zijn verspreid en niet zo goed bewaard als die van het canonieke christendom, maar ze zijn er wel.’’
Gerard Bowering ‘Door de christelijke twisten werden moslims bijna gezien als bevrijders’
digitale versie van het NRC
Gerard Bowering, hoogleraar islamstudies aan Yale University, bestudeert de prehistorie van de koran.
Judaeo-christelijke invloeden laten zich in het heilige boek eenvoudig traceren.
DE COLLEGEZAAL van het historische pand Nonnensteeg 1-3, onderkomen van het Leidse Centrum van Niet- Westerse Studies, was op 1 september afgeladen.
Die dag werd de De Josselin de Jonglezing gehouden door professor Gerhard H. Bowering (65), een in Duitsland geboren Amerikaan, globetrotter en polyglot. De jezuïet Bowering is hoogleraar islamstudies aan het Amerikaanse Yale. Hij beheerst behalve Frans, Duits, Engels, Spaans en Grieks ook Arabisch – zowel de klassieke variant als de Egyptische omgangstaal – Turks, Perzisch en Urdu. En hij verdiepte zich in de historie van de koran. Recente publicaties van zijn hand dragen titels als ‘Hoe moslims denken’ en ‘Het tijdsbegrip in de islam’.
Thema van Bowerings voordracht was ‘Recent onderzoek ter reconstructie van de koran’. Op dat terrein is de laatste jaren grensverleggend werk verricht, onder meer door een Libanese taalkundige, die publiceert onder het pseudoniem Christoph Luxenberg. Dat in de koran, het heilige boek van de moslims, personages en verhalen voorkomen die we kennen van het (joodse) Oude en het (christelijke) Nieuwe Testament, is niets nieuws voor islamologen. Maar Luxenberg heeft dit inzicht onderbouwd met filologisch onderzoek van Syrisch-Aramese leenwoorden in de koran. Op verzoek van zijn Leidse gastheren ging Bowering in op Luxenbergs onlangs in het Engels vertaalde werk, maar daar liet hij het niet bij. De Amerikaanse hoogleraar wees nieuwe wegen voor het koranonderzoek.
Hij vroeg aandacht voor de voorgeschiedenis van het boek: de eeuwen voorafgaand aan het optreden van Mohammed en het sectarische, ketterse christendom dat deze moet hebben gekend van mondelinge overlevering. Bowering vond daags na zijn lezing tijd voor een interview in de Faculteitsclub van de Leidse universiteit.
Welk koranbeeld doemt er op uit recent onderzoek?
Bowering: ‘‘De koran is het jongste van de grote heilige boeken. De tekst ontstond in het noordwesten van het Arabische schiereiland uit dictaten van Mohammed bin Abdullah, die leefde van 570 tot 632. Het boek geeft blijk van een sterke band met de joods-christelijke schriftelijke traditie. Als eerste proeve in boekvorm van Arabische literatuur bevindt de koran zich op het kruispunt van de pre-islamitische, mondelinge, verhalend-poëtische traditie van het Arabisch en de geschreven, steeds geleerder prozatraditie van het islamitische beschavingstijdperk. Deze overgang begint in de tijd van Mohammed en wordt weerspiegeld in de typische stijlvorm van de koran: proza-op-rijm, de vorm waarin pre-islamitische Arabische orakels hun voorspellingen deden.
De koran bevat ook sporen van een tribale religie die werd gepraktiseerd in preislamitisch Arabië en van Mekkaanse religieuze gebruiken in het bijzonder.’’
In hoeverre wijkt dit koranbeeld af van de visie der gelovigen? ‘‘Voor godsdiensthistorici is de koran het laatste van de grote heilige boeken en het eerste boek in de Arabische taal.
Maar voor gelovigen overstijgt de tekst alle dimensies van tijd. Ook onder islamitische wetenschappers bestaat belangstelling voor de historische wortels van de tekst, maar een moslim moet heel voorzichtig zijn als hij zich daarin wil verdiepen. Hij heeft te maken met twee hindernissen. Aan de ene kant de vaste overtuiging dat de koran het woord van God is en daarom moet worden nagevolgd en gehoorzaamd als een gids voor het leven. Het is geen boek dat kan worden bestudeerd als ieder willekeurig ander boek, gezien het goddelijke gezag dat eraan ten grondslag ligt. De tweede hindernis is dat moslims hun godsdienst beschouwen als het eindpunt in de ontwikkeling van de wereldgodsdiensten, als de laatste en definitieve religie die door God is geopenbaard. Omdat moslims hun religie als eindvorm zien, menen ze zich niet te hoeven verdiepen in antecedenten en in overeenkomsten met oudere geopenbaarde religies.
De tijd vóór de komst van de koran geldt immers als een Tijd van Duisternis, waaraan een einde kwam met het licht van de islam. Waarom zou men de duisternis bestuderen als men kan wandelen in het licht?’’
Sinds de negentiende eeuw hebben westerse oriëntalisten zich gebogen over het ontstaan van de koran. Wat heeft die anderhalve eeuw onderzoek opgeleverd? ‘‘Het oriëntalistische onderzoek van de koran komt voort uit het 19de eeuwse bijbelonderzoek, gebruikte dezelfde categorieën en methoden, maar borduurde voort op oudere islamitische geleerdheid.
Het bijbelonderzoek, dat de verschillende historische lagen in Gods woord blootlegde, bevrijdde de wetenschap van kerkelijke controle over de interpretatie van de bijbel. Iets dergelijks gebeurt nu met de islam. Die kent geen kerk, maar een klasse van wetenschappers die in de traditie staan van koranuitleg.
Zij willen deze traditie intact houden, maar worden uitgedaagd door westers koranonderzoek. ‘‘Het historische onderzoek bracht vooral een chronologie aan in Mohammeds proclamaties of soera’s: die van vóór en na 622, het jaar waarin de profeet en zijn getrouwen, belaagd door hun vijanden in Mekka, uitweken naar de stad Jathrib (Medina). De Schotse onderzoeker Richard Bell heeft in de jaren dertig de chronologie van Mohammeds verkondiging verfijnd. Hij zag niet de migratie (hidjra) van 622 als keerpunt, maar de Slag van Badr in 624, toen Mohammed een beslissende militaire overwinning behaalde op zijn Mekkaanse tegenstanders.
Toen brak bij Mohammed het besef door van zijn roeping: het eerste boek van openbaringen samenstellen in het Arabisch, voor zijn eigen Arabieren.
Daarmee begon, stelde Bell vast, Mohammeds loopbaan als politiek leider, eerst van de gemeente in Medina en later, na de verovering van het Arabische schiereiland, van een islamitische staat.
Bell‘s werk geldt nog altijd als uitmuntend.’’
Wat zijn, volgens de nieuwste inzichten, de belangrijkste culturele en religieuze invloeden geweest op de koran? ‘‘Mohammed meende dat de Arabieren waren gepasseerd door de goddelijke openbaring en dat hij, als profeet, was geroepen om deze openbaring aan hen door te geven in hun eigen taal. Denkbeelden als de uniciteit van God, wederopstanding, leven na de dood en profetendom wortelen niet in de pre-islamitische tribale religie van Arabië. Vanuit het gezichtspunt van religiegeschiedenis komen deze ideeën uit de judaeochristelijke traditie. Deze invloeden waren belangrijk voor de koran en laten zich eenvoudig traceren in het vocabulaire en de thema’s van het boek. Veel in de koran weerspiegelt ook de tribale maatschappij waarin Mohammed leefde.
Toch stond hij op tegen tribale politiek en gewoonten, hij predikte een andere orde en putte daarbij inspiratie uit de judaeo-christelijke traditie.’’
Hoe kwam hij aan die kennis? Moslims beweren dat Mohammed ongeletterd was. ‘‘Ik vind deze stelling wat te radicaal.
Die hangt samen met een foutieve interpretatie van het Arabische woord ummi in de koran. Dat betekent niet ‘ongeletterd’, maar ‘niet-geschoold in religie’ of ‘zonder formele opleiding’. Mohammed moet als handelsman bekend zijn geweest met het schrift, ook al was hij er niet diepgaand in geschoold. Het argument dat Mohammed ongeletterd was en dus de bijbel niet kan hebben gelezen, snijdt geen hout. Noch de bijbel als geheel noch afzonderlijke bijbelboeken waren in de tijd van Mohammed in het Arabisch vertaald. Maar Mohammed kon er wel degelijk kennis van hebben genomen via mondelinge overlevering.
De kwestie van de al of niet geletterdheid van Mohammed is niet relevant voor de kwestie van zijn profeetschap.’’
Evolueerde de koran na Mohammed? ‘‘In geschreven vorm was de koran nog niet compleet bij de dood van Mohammed in 632. De romptekst bestond al, deels in schriftelijke vorm, deels als mondelinge overlevering van volgelingen die passages van de koran al tijdens Mohammeds leven uit hun hoofd hadden geleerd en deze teksten gebruikten in hun rituele gebed. Ik houd me, zoals de meeste oriëntalisten, aan de gangbare islamitische interpretatie dat rond 652, twintig jaar na Mohammeds dood, de basistekst van de koran werd vastgesteld door een commissie, geleid door één van Mohammeds belangrijkste schrijvers, op gezag van de derde kalief, Uthman (644-656). Deze tekst in rudimentair Arabisch schrift werd later, onder het kalifaat van Abdel Malik (685-705) geperfectioneerd door toevoeging van diakritische tekens, die onderscheid maakten tussen medeklinkers. Uit die periode dateren ook de koranverzen aan de binnenkant van de Koepel van de Rots, het eerste grote moslimmonument, dat in 691 werd gebouwd in Jeruzalem [daar staat de 112de soera, met een ondubbelzinnig anti-trinitaire strekking: ’God is één. Niet heeft hij verwekt noch is hij verwekt en niet is één aan hem gelijkwaardig’, red.]. In die tijd werd de tekst van de koran, zoals we die nu kennen, afgerond.’’
Wat weten we intussen over de invloed van niet-Arabische talen op de koran? ‘‘In brede kring wordt erkend dat de koran nogal wat niet-Arabische leenwoorden telt. De meeste zijn Syrisch- Aramees, maar er komen ook enkele Ethiopische, Hebreeuwse en Perzische woorden voor in de tekst. Aramees en Arabisch zijn even nauw verwant als Duits en Nederlands, ook wat betreft de structuur van de taal. Het Syrisch was de liturgische taal van Arameessprekende christenen. Zo komt het koranwoord voor ritueel gebed, salat, van een Aramese wortel. Mohammeds gehoor zou deze term nooit hebben begrepen, laat staan geaccepteerd als er geen sprake was van wederzijdse beïnvloeding van het Aramees en Arabisch. Christoph Luxenberg heeft de laatste jaren onderzoek gedaan naar het Syrisch-Aramees in de koran.
Hij heeft met een filologische analyse van deze elementen meer licht geworpen op de judaeo-christelijke wortels van de koran en op de ideeënwereld van vóór het ontstaan van het boek.’’
Dat is nog betrekkelijk onontgonnen terrein. ‘‘Ja, het vraagt om nader onderzoek.
De koran ontstaat binnen een culturele en historische matrix, niet omdat Mohammed die op 40-jarige leeftijd plotseling begint te verkondigen. Vóór die tijd was Mohammed al vertrouwd met bepaalde ideeën. Die kwamen naar buiten toen bij hem het besef doorbrak dat hij was geroepen als profeet en toen hij anderen begon te overtuigen van zijn intussen gevormde wereldbeeld. Dat bestond uit zowel tribale als judaeo-christelijke elementen. Verschillende onderzoekers hebben vastgesteld dat Mohammed via mondelinge overlevering en vrienden in Mekka kennis had gemaakt met een anti-trinitaire christelijke gemeenschap.’’
U pleit voor multidisciplinair koranonderzoek: filologische analyse en historisch-kritisch speurwerk. Wat zijn de bronnen voor dit onderzoek? ‘‘Allereerst Arabische bronnen: de islamitische geschiedschrijving en traditie.
Die literatuur is rijk en voor een deel nooit in druk verschenen. De laatste decennia zijn veel handschriften opgedoken die niet beschikbaar waren voor eerdere generaties onderzoekers. Verder moet onderzoek worden gedaan naar materiaal dat dateert van vóór de islam.
Men moet naar de wortels graven en niet beginnen waar de boom de grond uit komt. Dit onderzoek kent forse taalbarrières: de bronnen zijn Syrisch-Aramees, Hebreeuws, Ethiopisch, Koptisch en Grieks. Vóór het optreden van Mohammed deden zich tal van ontwikkelingen voor binnen het christendom, waarbij één bepaalde interpretatie - Drieëenheid, christologie - door de meerderheid, vergaderd in concilies, werd verheven tot canonieke norm en alle andere werden weggezet als ketters: de gnostische beweging, de arianen, de nestorianen en een groot aantal andere. Arabië, waar de koran ontstond, behoorde tot een schemergebied waar het canonieke christendom niet bij machte was zijn meerderheidsvisie op te leggen. Er ligt een heel terrein braak aan sectarische geschriften waar het ortodoxe christendom geen belangstelling voor had.’’
Kunnen we uit dergelijk onderzoek ook leren waarom de islam in de eerste eeuw van zijn verbreiding zulke formidabele successen boekte? ‘‘De islam verbreidde zich onder de eerste vier kaliefen in een gebied dat eerder had behoord tot het Griekse en Oosterse christendom en, in Noord-Afrika, ook tot het Latijnse christendom. Deze streken werden niet allemaal met het zwaard tot de islam gebracht. Velen omhelsden dé nieuwe orde omdat dit eenvoudiger was dan belasting betalen aan het verre Byzantium. In veel gevallen had het christendom zichzelf verzwakt door interne twisten en de islam oogstte de vruchten van die onenigheid. In de tijd van Tertullianus (160-220) en Augustinus (354-430) bloeide het Latijnse christendom in Noord-Afrika. Toen de islam hier oprukte, was het binnen enkele decennia verdwenen. Waarom?
Omdat het zichzelf had uitgeput door interne godsdiensttwisten. Die ruzies liepen zo hoog op dat de moslims door sommigen werden gezien als bevrijders.
Deze voedingsbodem voor de nieuwe religie vraagt om nader onderzoek. De bronnen zijn verspreid en niet zo goed bewaard als die van het canonieke christendom, maar ze zijn er wel.’’
Gerard Bowering ‘Door de christelijke twisten werden moslims bijna gezien als bevrijders’
digitale versie van het NRC