waterfiets
07-10-05, 10:32
(Weer actueel vanwege de uitlatingen van minister Bot ...)
Hollandse oorlogslogica (12 juni 2004)
De aanwezigheid van Nederlandse militairen in Irak is gisteren met acht maanden verlengd. Nederland steunde het Amerikaanse besluit om de oorlog tegen Irak (19 maart - 1 mei 2003) zonder VN-mandaat te beginnen. Hoe kwam de regering tot haar besluit? Over twijfelende inlichtingendiensten, kritische ambtenaren, en een gehinderde Tweede Kamer.
I Nederland steunt de oorlog
Begin vorig jaar, als oorlog in Irak onafwendbaar wordt, besluit het demissionaire kabinet-Balkenende I een werkgroep te benoemen die de lopende zaken rond de crisis gaat coördineren. Ambtenaren van bijna alle ministeries vormen `Stuurgroep 1441', naar de resolutie van de Verenigde Naties (VN) waar het die dagen om draait.
Op 12 februari 2003, vijf weken voordat de Amerikanen en Britten Irak binnenvallen, stuurt het ministerie van Algemene Zaken de stuurgroep een vertrouwelijke notitie. Onderwerp: de `communicatielijn met de bevolking'. De notitie constateert dat Nederland ,,in meerderheid kritisch'' staat ten opzichte van actie tegen Irak. Daarbij komt dat het vertrouwen in de overheid ,,historisch laag'' - een ,,complicerende factor''. Het is daarom zaak om ,,met één mond te spreken''. Maar heel belangrijk, zo staat in het document, is dat de bevolking duidelijk wordt gemaakt dat het debat over oorlog niet het zicht vertroebelt op dat waarom alles begonnen is: Saddam Hussein die twaalf jaar de wereld `om de tuin leidde'.
Het is het doorslaggevende argument voor Nederland om de oorlog te steunen. Keer op keer wordt het onderstreept, steeds nadrukkelijker als er onthullingen komen over het verstrekken van onjuiste informatie of het `opleuken' van de gegevens over de Iraakse massavernietingswapens: Nederland stond vooral achter de Amerikanen en Britten omdat Irak jarenlang resoluties schond door niet goed mee te werken aan ontwapening. Dát was, zoals de regering het noemt ,,de kernreden''. In een brief aan de Tweede Kamer op 22 augustus 2003, bijna vier maanden nadat president Bush de oorlog officieel beëindigd verklaarde, staat het in één zin: ,,Niet het bewijs van de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak, maar de wederom gebleken onwil van het regime van Saddam Hussein om de laatste kans aan te grijpen die met Veiligheidsraadresolutie 1441 werd geboden om door actieve medewerking aan de wapeninspecties opheldering te verschaffen aan de wereldgemeenschap met betrekking tot gegronde vragen over de Iraakse massavernietigingswapens, heeft voor de Nederlandse regering de doorslag gegeven.''
Maar toch.
De ontwapening van Saddam ging toch om massavernietigingswapens? Sterker: voor de landen die de oorlog voerden, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, gaf juist de aanwezigheid en acute dreiging van de massavernietigingswapens de doorslag om militair in te grijpen. De strijd begon ,,om Saddam Husseins vermogen tot oorlogvoering te ondermijnen'', zei president Bush op de avond dat de oorlog van start ging.
Bladerend in Kamerstukken en kabinetsbrieven, valt op dat ook de Nederlandse regering soortgelijke uitspraken deed. In een debat op 5 september 2002 zegt toenmalig minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer: ,,De legitimatie voor optreden van de internationale gemeenschap ligt voor mij nagelvast in de kwestie van de massavernietigingswapens.'' Zijn collega Kamp (Defensie), een half jaar later, op 12 februari 2003, over de massavernietigingswapens: ,,Als die verdwijnen, hoeft daar niets te gebeuren. Er wordt dan niets aangevallen. De vlag kan dan in top.''
Er is nog een reden waarom de kwestie van de massavernietigingswapens niet makkelijk naar de achtergrond kán worden geschoven. Weliswaar is steeds het schenden van resoluties beklemtoond, maar óók dat het kabinet dat zelfstandig, via de eigen inlichtingendiensten, heeft beoordeeld. Dat was ,,een eigen verantwoordelijkheid'' (premier Balkenende), ,,een volstrekt soevereine afweging'' (voormalig minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer), ,,onze eigen afweging'' (minister Kamp van Defensie).
Hoe werd die afweging gemaakt? En wat waren de bevindingen? Bij het beantwoorden van deze vragen kan je alleen maar tot een conclusie komen als je de gegevens over de Iraakse massavernietigingswapens beoordeelt. En juist daarover is de afgelopen tijd veel onrust ontstaan. In de VS en Groot-Brittannië lopen inmiddels parlementaire onderzoeken. In Nederland wil het kabinet daar niet aan en is de Kamer in algemene bewoordingen geïnformeerd. Zo vertelde Minister Bot (Buitenlandse Zaken) op 19 februari dat het ging om ,,het dreigingsbeeld zoals dat toen ervaren is'', een dreiging die ,,in gemoede zo overtuigend was dat de regering die stap (steun geven aan de oorlog, red.) redelijkerwijze kon zetten''. Hij zei er ook bij dat het ,,geen zin'' had om ,,weer eens in dat potje te gaan roeren''.
Maar strookten de Nederlandse conclusies over de massavernietigingswapens met de inmiddels gebleken onjuistheden en onzorgvuldigheden uit de VS en Groot-Brittannië? Of waren de Nederlandse diensten genuanceerder? En hoe gedetailleerd werd de Nederlandse Tweede Kamer daar dan over ingelicht?
Het zijn niet de enige vragen die er nog leven over de Nederlandse steun aan de oorlog in Irak. Er is een tweede elementair aspect: de juridische grondslag voor het Nederlandse besluit achter de Amerikanen en de Britten te staan. Ook daarover schreef het ministerie van Algemene Zaken een vertrouwelijke notitie, op 3 april 2003, precies twee weken na het begin van de oorlog. De notitie was opgesteld door de Rijksvoorlichtingsdienst en beschreef voor alle bewindslieden de `woordvoeringslijn' over het regeringsstandpunt. Met name de juridische dimensie komt aan bod. Nederland steunde immers een oorlog waarvoor geen nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad was aangenomen, waar drie permanente leden van die Veiligheidsraad tegen waren en waar secretaris-generaal Kofi Annan zich scherp tegen had gekeerd: ,,Er bestaat geen substituut voor de unieke legitimiteit die de Veiligheidsraad van de VN kan verschaffen'', aldus Annan. Het kabinet was zich ervan bewust dat het met zijn standpunt het verwijt kon krijgen zich buiten de internationale rechtsorde te plaatsen. Ook een groot aantal volkenrechtdeskundigen, zo was gebleken uit publicaties in binnen- en buitenland, had een gewapend optreden zonder expliciete resolutie van de Veiligheidsraad onrechtmatig genoemd.
De RVD-notitie raadt bewindslieden aan om journalisten te vertellen dat ook Nederland zo'n resolutie ,,wenselijk'' had gevonden. Maar ,,noodzakelijk'' was het volgens de regering niet, omdat eerdere resoluties over Irak ,,voldoende basis'' voor een oorlog boden.
Maar was dat wel zo vanzelfsprekend? Op welke manier kwam die redenering eigenlijk tot stand? En dacht men binnen de betrokken departementen hetzelfde over wat premier Balkenende in een Kamerdebat op 18 maart van dat jaar omschreef als ,,een sluitende juridische redenering''?
II Massavernietigingswapens
Om oorlog tegen Irak te beginnen benadrukte de Nederlandse regering altijd dat het spoor, in de woorden van toenmalig minister De Hoop Scheffer ,,heel uitdrukkelijk langs de Veiligheidsraad'' moest lopen. Maar toen die Veiligheidsraad het in maart 2003 niet eens werd over gebruik van geweld, maakte het kabinet zijn `eigenstandige afweging'. Nederland steunde de oorlog. Het gaat niet aan ,,of militair optreden mag, maar of het moet'', zei de regering.
Het beeld over het gevaar en de acute dreiging van de Iraakse massavernietigingswapens was destijds door de VS en Groot-Brittannië stevig aangezet. Premier Blair had in september 2002 een rapport gepresenteerd waaruit moest blijken dat Irak chemische en biologische wapens in 45 minuten kon activeren. De Amerikaanse president Bush zei een maand later dat het gevaar van Saddam ,,nu al duidelijk aanwezig is en alleen maar groter wordt''. Minister Powell van Buitenlandse Zaken hield op 5 februari 2003 een powerpoint-presentatie in de Veiligheidsraad over de Iraakse massavernietigingswapens. Hij zei: ,,Wat we u geven zijn feiten en conclusies, gebaseerd op gedegen inlichtingenwerk.''
De Nederlandse regering was onder de indruk. ,,Dit is bewijsmateriaal'', zei premier Balkenende, ,,dat valt niet te ontkennen.'' Ook minister De Hoop Scheffer noemde de gegevens ,,overtuigend''. Hij schreef de Kamer: ,,Veel van wat door Powell naar buiten wordt gebracht is reeds langer in inlichtingenkringen bekend en is in lijn met hetgeen uit Nederlandse inlichtingenbronnen is gebleken.''
Drie weken geleden zei Powell over de bronnen voor zijn verhaal in de Veiligheidsraad dat die ,,onnauwkeurig en verkeerd en in sommige gevallen willens en wetens misleidend'' waren. De zwartepiet ging naar de inlichtingendiensten. Dat maakt de vraag des te prangender hoe de Nederlandse veiligheidsdiensten, die immers hun eigen afweging maakten, hebben geopereerd. Tot nu toe is daarover geen gedetailleerde informatie naar buiten gekomen. Wel heeft de Tweede Kamer meermalen gedebatteerd over de informatievoorziening en de eigen beoordeling van de regering over de massavernietigingswapens. Op 28 augustus 2003 bijvoorbeeld, toen minister Kamp zei dat de Kamer alle informatie heeft gekregen ,,die van belang en relevant is''. Details kon de bewindsman niet geven, omdat die het werk van de inlichtingendiensten in gevaar zouden kunnen brengen. Uitgaande van het vertrouwen ,,dat het parlement in de regering mag hebben'', was het volgens Kamp ,,verantwoord'' dat de Kamer ,,genoegen neemt met de informatie die namens de regering is verschaft''.
Maar over welke informatie beschikte de regering eigenlijk?
Vaststaat dat de premier en de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie elke week, soms elke dag, analyses kregen van de inlichtingendiensten. Die waren gebaseerd op gegevens van de VN-wapeninspecteurs, van het Internationaal Atoomagentschap, beperkte eigen informatie en vooral van gegevens van Amerikaanse en Britse zusterdiensten. De informatie werd getoetst door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Vooral de laatste speelt in de Irak-crisis een belangrijke rol. De MIVD heeft Irak al langer in het vizier, zo blijkt uit zijn jaarverslagen. Daarin wordt een, in vergelijking met de Amerikaanse en Britse informatie, voorzichtig beeld geschetst. Zo noemt de Dienst het in 2002 ,,mogelijk'' dat Irak nog over chemische wapens beschikt die men ,,mogelijk'' heeft verborgen. Dat het land een acute dreiging voor de buitenwereld is, staat voor de MIVD niet vast: ,,Alleen met omvangrijke buitenlandse hulp zou Irak in staat zijn geweest een ballistische raket met een bereik van 1000 km of meer te ontwikkelen.''
Had de inlichtingendienst reden om, vóórdat de oorlog begon, die voorzichtige houding aan te passen?
NRC Handelsblad heeft, op basis van strikte anonimiteit, de afgelopen maanden met bronnen kunnen praten binnen het ministerie van Defensie en de MIVD. Ook heeft de krant inzage gehad in een aantal geheime documenten, afkomstig van het departement en de dienst zelf. Ze zijn opgemaakt in de zomer van 2003, toen steeds meer vragen ontstonden over de aanwezigheid van massavernietigingswapens, zoals die vóór de oorlog door met name de Amerikanen en Britten naar buiten is gebracht. Naar aanleiding daarvan analyseerde de MIVD zijn bronnen, de beoordelingen die daarbij gegeven zijn, hoe deze informatie is doorgegeven aan het ministerie en hoe de ministers op hun beurt de Kamer hebben ingelicht.
Verschillende bronnen benadrukken dat er, in de aanloop naar de oorlog, maar weinig informatie is binnengekomen die nieuw was voor de MIVD. De presentatie van Powell in de Veiligheidsraad bijvoorbeeld, gaf ,,geen enkele reden om af te wijken'' van wat in vaktermen het `normbeleid Irak' heet. Daarbij moet, zo benadrukt een betrokken bron, de werkwijze van een inlichtingendienst niet uit het oog worden verloren: de vergaarde informatie is belangrijk, maar waar het uiteindelijk om gaat is wat voor conclúsies de Dienst trekt uit die informatie. En vervolgens wat de politiek daar weer mee doet. In een analyse die deel uitmaakt van een vertrouwelijke Defensie-nota van 23 juli 2003 zegt de MIVD daarover: ,,Dezelfde informatie van onze Amerikaanse zusterdienst kan binnen de Amerikaanse en Nederlandse politiek tot verschillende conclusies leiden. Andere belangen spelen hierbij een rol.''
In de analyse wijst de MIVD erop dat hij als inlichtingendienst lang niet altijd achter de bevindingen van de Amerikanen en Britten is aangelopen: ,,Naar de mening van de MIVD is de informatie die is verkregen van de Amerikaanse en Britse zusterdiensten over het algemeen correct geweest. Wel bestonden er verschillen van mening over de conclusies die aan de gegevens verbonden konden worden. (...) De MIVD is, ondanks het feit dat er beperkt andere bronnen voorhanden waren, regelmatig tot andere conclusies gekomen dan de Amerikaanse en Britse politieke leiders presenteerden.''
Op welke concrete punten de Nederlanders andere afwegingen maakten dan de Amerikanen en Britten is slechts aan te geven als alle MIVD-rapportages zouden worden vergeleken met de uitlatingen van de Amerikanen en de Britten én met de manier waarop de Nederlandse ministers die weer doorgaven aan de Kamer. Die informatie is niet publiekelijk beschikbaar. Maar hoe nauwgezet het kabinet het parlement informeerde, is wel af te leiden uit een vertrouwelijke notitie (1 augustus 2003) van de Directie Algemene Beleidszaken (DAB) van het ministerie van Defensie aan minister Kamp. Voor de notitie leverde de MIVD informatie over bronnen, werkwijze en kennisniveau van de dienst. Onder het kopje `informatievoorziening Tweede Kamer' gaat het stuk in op mededelingen die aan het parlement zijn gedaan en op de vraag of die overeenkomen met de zienswijze van de MIVD. Ook wordt een aantal voorbeelden genoemd. Zo wordt verwezen naar een brief van 4 september 2002, waarin De Hoop Scheffer schrijft: ,,Er bestaat naar mijn mening geen twijfel dat Irak na het vertrek van de VN wapeninspecteurs (UNSCOM) (..) is doorgegaan met ontwikkeling van met name biologische en chemische wapens. De dreiging die daarvan uitgaat is reëel en wordt, naarmate de tijd verstrijkt, steeds ernstiger.''
De MIVD plaatst daar een kanttekening bij. De Defensie-notitie constateert dat er bij de zinsnede van de minister ,,een kritische noot op zijn plaats is.(..) De MIVD heeft steeds gesteld dat Irak over de mogelijkheid beschikte om de productie op korte termijn te hervatten en dat moest worden aangenomen dat Irak sinds het vertrek van de wapeninspecteurs een grotere vrijheid van handelen heeft gekregen, maar er is niet in concrete bewoordingen gesteld dat Irak de productie van chemische en biologische middelen na het vertrek van UNSCOM in 1998 zou hebben hervat.'' (...)
Hollandse oorlogslogica (12 juni 2004)
De aanwezigheid van Nederlandse militairen in Irak is gisteren met acht maanden verlengd. Nederland steunde het Amerikaanse besluit om de oorlog tegen Irak (19 maart - 1 mei 2003) zonder VN-mandaat te beginnen. Hoe kwam de regering tot haar besluit? Over twijfelende inlichtingendiensten, kritische ambtenaren, en een gehinderde Tweede Kamer.
I Nederland steunt de oorlog
Begin vorig jaar, als oorlog in Irak onafwendbaar wordt, besluit het demissionaire kabinet-Balkenende I een werkgroep te benoemen die de lopende zaken rond de crisis gaat coördineren. Ambtenaren van bijna alle ministeries vormen `Stuurgroep 1441', naar de resolutie van de Verenigde Naties (VN) waar het die dagen om draait.
Op 12 februari 2003, vijf weken voordat de Amerikanen en Britten Irak binnenvallen, stuurt het ministerie van Algemene Zaken de stuurgroep een vertrouwelijke notitie. Onderwerp: de `communicatielijn met de bevolking'. De notitie constateert dat Nederland ,,in meerderheid kritisch'' staat ten opzichte van actie tegen Irak. Daarbij komt dat het vertrouwen in de overheid ,,historisch laag'' - een ,,complicerende factor''. Het is daarom zaak om ,,met één mond te spreken''. Maar heel belangrijk, zo staat in het document, is dat de bevolking duidelijk wordt gemaakt dat het debat over oorlog niet het zicht vertroebelt op dat waarom alles begonnen is: Saddam Hussein die twaalf jaar de wereld `om de tuin leidde'.
Het is het doorslaggevende argument voor Nederland om de oorlog te steunen. Keer op keer wordt het onderstreept, steeds nadrukkelijker als er onthullingen komen over het verstrekken van onjuiste informatie of het `opleuken' van de gegevens over de Iraakse massavernietingswapens: Nederland stond vooral achter de Amerikanen en Britten omdat Irak jarenlang resoluties schond door niet goed mee te werken aan ontwapening. Dát was, zoals de regering het noemt ,,de kernreden''. In een brief aan de Tweede Kamer op 22 augustus 2003, bijna vier maanden nadat president Bush de oorlog officieel beëindigd verklaarde, staat het in één zin: ,,Niet het bewijs van de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak, maar de wederom gebleken onwil van het regime van Saddam Hussein om de laatste kans aan te grijpen die met Veiligheidsraadresolutie 1441 werd geboden om door actieve medewerking aan de wapeninspecties opheldering te verschaffen aan de wereldgemeenschap met betrekking tot gegronde vragen over de Iraakse massavernietigingswapens, heeft voor de Nederlandse regering de doorslag gegeven.''
Maar toch.
De ontwapening van Saddam ging toch om massavernietigingswapens? Sterker: voor de landen die de oorlog voerden, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, gaf juist de aanwezigheid en acute dreiging van de massavernietigingswapens de doorslag om militair in te grijpen. De strijd begon ,,om Saddam Husseins vermogen tot oorlogvoering te ondermijnen'', zei president Bush op de avond dat de oorlog van start ging.
Bladerend in Kamerstukken en kabinetsbrieven, valt op dat ook de Nederlandse regering soortgelijke uitspraken deed. In een debat op 5 september 2002 zegt toenmalig minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer: ,,De legitimatie voor optreden van de internationale gemeenschap ligt voor mij nagelvast in de kwestie van de massavernietigingswapens.'' Zijn collega Kamp (Defensie), een half jaar later, op 12 februari 2003, over de massavernietigingswapens: ,,Als die verdwijnen, hoeft daar niets te gebeuren. Er wordt dan niets aangevallen. De vlag kan dan in top.''
Er is nog een reden waarom de kwestie van de massavernietigingswapens niet makkelijk naar de achtergrond kán worden geschoven. Weliswaar is steeds het schenden van resoluties beklemtoond, maar óók dat het kabinet dat zelfstandig, via de eigen inlichtingendiensten, heeft beoordeeld. Dat was ,,een eigen verantwoordelijkheid'' (premier Balkenende), ,,een volstrekt soevereine afweging'' (voormalig minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer), ,,onze eigen afweging'' (minister Kamp van Defensie).
Hoe werd die afweging gemaakt? En wat waren de bevindingen? Bij het beantwoorden van deze vragen kan je alleen maar tot een conclusie komen als je de gegevens over de Iraakse massavernietigingswapens beoordeelt. En juist daarover is de afgelopen tijd veel onrust ontstaan. In de VS en Groot-Brittannië lopen inmiddels parlementaire onderzoeken. In Nederland wil het kabinet daar niet aan en is de Kamer in algemene bewoordingen geïnformeerd. Zo vertelde Minister Bot (Buitenlandse Zaken) op 19 februari dat het ging om ,,het dreigingsbeeld zoals dat toen ervaren is'', een dreiging die ,,in gemoede zo overtuigend was dat de regering die stap (steun geven aan de oorlog, red.) redelijkerwijze kon zetten''. Hij zei er ook bij dat het ,,geen zin'' had om ,,weer eens in dat potje te gaan roeren''.
Maar strookten de Nederlandse conclusies over de massavernietigingswapens met de inmiddels gebleken onjuistheden en onzorgvuldigheden uit de VS en Groot-Brittannië? Of waren de Nederlandse diensten genuanceerder? En hoe gedetailleerd werd de Nederlandse Tweede Kamer daar dan over ingelicht?
Het zijn niet de enige vragen die er nog leven over de Nederlandse steun aan de oorlog in Irak. Er is een tweede elementair aspect: de juridische grondslag voor het Nederlandse besluit achter de Amerikanen en de Britten te staan. Ook daarover schreef het ministerie van Algemene Zaken een vertrouwelijke notitie, op 3 april 2003, precies twee weken na het begin van de oorlog. De notitie was opgesteld door de Rijksvoorlichtingsdienst en beschreef voor alle bewindslieden de `woordvoeringslijn' over het regeringsstandpunt. Met name de juridische dimensie komt aan bod. Nederland steunde immers een oorlog waarvoor geen nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad was aangenomen, waar drie permanente leden van die Veiligheidsraad tegen waren en waar secretaris-generaal Kofi Annan zich scherp tegen had gekeerd: ,,Er bestaat geen substituut voor de unieke legitimiteit die de Veiligheidsraad van de VN kan verschaffen'', aldus Annan. Het kabinet was zich ervan bewust dat het met zijn standpunt het verwijt kon krijgen zich buiten de internationale rechtsorde te plaatsen. Ook een groot aantal volkenrechtdeskundigen, zo was gebleken uit publicaties in binnen- en buitenland, had een gewapend optreden zonder expliciete resolutie van de Veiligheidsraad onrechtmatig genoemd.
De RVD-notitie raadt bewindslieden aan om journalisten te vertellen dat ook Nederland zo'n resolutie ,,wenselijk'' had gevonden. Maar ,,noodzakelijk'' was het volgens de regering niet, omdat eerdere resoluties over Irak ,,voldoende basis'' voor een oorlog boden.
Maar was dat wel zo vanzelfsprekend? Op welke manier kwam die redenering eigenlijk tot stand? En dacht men binnen de betrokken departementen hetzelfde over wat premier Balkenende in een Kamerdebat op 18 maart van dat jaar omschreef als ,,een sluitende juridische redenering''?
II Massavernietigingswapens
Om oorlog tegen Irak te beginnen benadrukte de Nederlandse regering altijd dat het spoor, in de woorden van toenmalig minister De Hoop Scheffer ,,heel uitdrukkelijk langs de Veiligheidsraad'' moest lopen. Maar toen die Veiligheidsraad het in maart 2003 niet eens werd over gebruik van geweld, maakte het kabinet zijn `eigenstandige afweging'. Nederland steunde de oorlog. Het gaat niet aan ,,of militair optreden mag, maar of het moet'', zei de regering.
Het beeld over het gevaar en de acute dreiging van de Iraakse massavernietigingswapens was destijds door de VS en Groot-Brittannië stevig aangezet. Premier Blair had in september 2002 een rapport gepresenteerd waaruit moest blijken dat Irak chemische en biologische wapens in 45 minuten kon activeren. De Amerikaanse president Bush zei een maand later dat het gevaar van Saddam ,,nu al duidelijk aanwezig is en alleen maar groter wordt''. Minister Powell van Buitenlandse Zaken hield op 5 februari 2003 een powerpoint-presentatie in de Veiligheidsraad over de Iraakse massavernietigingswapens. Hij zei: ,,Wat we u geven zijn feiten en conclusies, gebaseerd op gedegen inlichtingenwerk.''
De Nederlandse regering was onder de indruk. ,,Dit is bewijsmateriaal'', zei premier Balkenende, ,,dat valt niet te ontkennen.'' Ook minister De Hoop Scheffer noemde de gegevens ,,overtuigend''. Hij schreef de Kamer: ,,Veel van wat door Powell naar buiten wordt gebracht is reeds langer in inlichtingenkringen bekend en is in lijn met hetgeen uit Nederlandse inlichtingenbronnen is gebleken.''
Drie weken geleden zei Powell over de bronnen voor zijn verhaal in de Veiligheidsraad dat die ,,onnauwkeurig en verkeerd en in sommige gevallen willens en wetens misleidend'' waren. De zwartepiet ging naar de inlichtingendiensten. Dat maakt de vraag des te prangender hoe de Nederlandse veiligheidsdiensten, die immers hun eigen afweging maakten, hebben geopereerd. Tot nu toe is daarover geen gedetailleerde informatie naar buiten gekomen. Wel heeft de Tweede Kamer meermalen gedebatteerd over de informatievoorziening en de eigen beoordeling van de regering over de massavernietigingswapens. Op 28 augustus 2003 bijvoorbeeld, toen minister Kamp zei dat de Kamer alle informatie heeft gekregen ,,die van belang en relevant is''. Details kon de bewindsman niet geven, omdat die het werk van de inlichtingendiensten in gevaar zouden kunnen brengen. Uitgaande van het vertrouwen ,,dat het parlement in de regering mag hebben'', was het volgens Kamp ,,verantwoord'' dat de Kamer ,,genoegen neemt met de informatie die namens de regering is verschaft''.
Maar over welke informatie beschikte de regering eigenlijk?
Vaststaat dat de premier en de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie elke week, soms elke dag, analyses kregen van de inlichtingendiensten. Die waren gebaseerd op gegevens van de VN-wapeninspecteurs, van het Internationaal Atoomagentschap, beperkte eigen informatie en vooral van gegevens van Amerikaanse en Britse zusterdiensten. De informatie werd getoetst door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Vooral de laatste speelt in de Irak-crisis een belangrijke rol. De MIVD heeft Irak al langer in het vizier, zo blijkt uit zijn jaarverslagen. Daarin wordt een, in vergelijking met de Amerikaanse en Britse informatie, voorzichtig beeld geschetst. Zo noemt de Dienst het in 2002 ,,mogelijk'' dat Irak nog over chemische wapens beschikt die men ,,mogelijk'' heeft verborgen. Dat het land een acute dreiging voor de buitenwereld is, staat voor de MIVD niet vast: ,,Alleen met omvangrijke buitenlandse hulp zou Irak in staat zijn geweest een ballistische raket met een bereik van 1000 km of meer te ontwikkelen.''
Had de inlichtingendienst reden om, vóórdat de oorlog begon, die voorzichtige houding aan te passen?
NRC Handelsblad heeft, op basis van strikte anonimiteit, de afgelopen maanden met bronnen kunnen praten binnen het ministerie van Defensie en de MIVD. Ook heeft de krant inzage gehad in een aantal geheime documenten, afkomstig van het departement en de dienst zelf. Ze zijn opgemaakt in de zomer van 2003, toen steeds meer vragen ontstonden over de aanwezigheid van massavernietigingswapens, zoals die vóór de oorlog door met name de Amerikanen en Britten naar buiten is gebracht. Naar aanleiding daarvan analyseerde de MIVD zijn bronnen, de beoordelingen die daarbij gegeven zijn, hoe deze informatie is doorgegeven aan het ministerie en hoe de ministers op hun beurt de Kamer hebben ingelicht.
Verschillende bronnen benadrukken dat er, in de aanloop naar de oorlog, maar weinig informatie is binnengekomen die nieuw was voor de MIVD. De presentatie van Powell in de Veiligheidsraad bijvoorbeeld, gaf ,,geen enkele reden om af te wijken'' van wat in vaktermen het `normbeleid Irak' heet. Daarbij moet, zo benadrukt een betrokken bron, de werkwijze van een inlichtingendienst niet uit het oog worden verloren: de vergaarde informatie is belangrijk, maar waar het uiteindelijk om gaat is wat voor conclúsies de Dienst trekt uit die informatie. En vervolgens wat de politiek daar weer mee doet. In een analyse die deel uitmaakt van een vertrouwelijke Defensie-nota van 23 juli 2003 zegt de MIVD daarover: ,,Dezelfde informatie van onze Amerikaanse zusterdienst kan binnen de Amerikaanse en Nederlandse politiek tot verschillende conclusies leiden. Andere belangen spelen hierbij een rol.''
In de analyse wijst de MIVD erop dat hij als inlichtingendienst lang niet altijd achter de bevindingen van de Amerikanen en Britten is aangelopen: ,,Naar de mening van de MIVD is de informatie die is verkregen van de Amerikaanse en Britse zusterdiensten over het algemeen correct geweest. Wel bestonden er verschillen van mening over de conclusies die aan de gegevens verbonden konden worden. (...) De MIVD is, ondanks het feit dat er beperkt andere bronnen voorhanden waren, regelmatig tot andere conclusies gekomen dan de Amerikaanse en Britse politieke leiders presenteerden.''
Op welke concrete punten de Nederlanders andere afwegingen maakten dan de Amerikanen en Britten is slechts aan te geven als alle MIVD-rapportages zouden worden vergeleken met de uitlatingen van de Amerikanen en de Britten én met de manier waarop de Nederlandse ministers die weer doorgaven aan de Kamer. Die informatie is niet publiekelijk beschikbaar. Maar hoe nauwgezet het kabinet het parlement informeerde, is wel af te leiden uit een vertrouwelijke notitie (1 augustus 2003) van de Directie Algemene Beleidszaken (DAB) van het ministerie van Defensie aan minister Kamp. Voor de notitie leverde de MIVD informatie over bronnen, werkwijze en kennisniveau van de dienst. Onder het kopje `informatievoorziening Tweede Kamer' gaat het stuk in op mededelingen die aan het parlement zijn gedaan en op de vraag of die overeenkomen met de zienswijze van de MIVD. Ook wordt een aantal voorbeelden genoemd. Zo wordt verwezen naar een brief van 4 september 2002, waarin De Hoop Scheffer schrijft: ,,Er bestaat naar mijn mening geen twijfel dat Irak na het vertrek van de VN wapeninspecteurs (UNSCOM) (..) is doorgegaan met ontwikkeling van met name biologische en chemische wapens. De dreiging die daarvan uitgaat is reëel en wordt, naarmate de tijd verstrijkt, steeds ernstiger.''
De MIVD plaatst daar een kanttekening bij. De Defensie-notitie constateert dat er bij de zinsnede van de minister ,,een kritische noot op zijn plaats is.(..) De MIVD heeft steeds gesteld dat Irak over de mogelijkheid beschikte om de productie op korte termijn te hervatten en dat moest worden aangenomen dat Irak sinds het vertrek van de wapeninspecteurs een grotere vrijheid van handelen heeft gekregen, maar er is niet in concrete bewoordingen gesteld dat Irak de productie van chemische en biologische middelen na het vertrek van UNSCOM in 1998 zou hebben hervat.'' (...)