Orakel
17-10-05, 23:39
Eerst moest je van alles. toen mocht je van alles, en nu, in de tijd van het goede leven, stapelen de eisen zich weer op. Een mooie baan, een ideale relatie, volmaakte kinderen, lekker wonen: hoe de zelfontplooiing van het ik—tijdperk heeft geresulteerd in de norm van perfectie op alle terreinen des levens tegelijk.
Het was tijdens het hardlopen in het Amsterdamse Bos dat ik kennismaakte met het begrip quality time. Mijn maat maakte zich er, onder het hollen, een beetje zorgen over. Hij had een collega, geslaagder dan hij, al jong hoogleraar, die aan zijn kinderen quality time besteedde.
De professor had evenmin als zijn vrouw, een succesvol advocate, veel tijd voor het gezinsleven, maar de tijd die zij ervoor hadden werd zo goed mogelijk besteed — of ‘ingepland’, zoals dat tegenwoordig heet. Hij werd bovendien nauwkeurig afgebakend, ingepast en bewaakt. ledere werkdag was anderhalfuur ingeruimd voor de ‘omgang’ met hun drie jonge kinderen, alsmede een groot deel van de zaterdagmiddag plus de zondagochtend. Het was verplicht om die tijd zinvol te besteden.
Vader en moeder gingen dan niet de krant zitten lezen en de telefoon werd niet opgenomen, want ze moesten ‘interactief spelen’ en ‘gericht praten’ met de kinderen over hun vorderingen op school, hun ballet- en paardrijlessen en hun vriendjes.
Voor het weekeinde werd altijd een heel programma opgesteld: het gezin ging gezamenlijk naar een kinder-concert of een voorstelling van het kindertheater of naar een museum dat ook voor de jeugd leuk en leerzaam is. Voor de zondagochtenden stond ‘performance’ op het program: ieder gezinslid moest een bijdrage leveren in de vorm van een voorgedragen gedicht, een gezongen liedje, een verteld verhaal of een improvisatie.
De gedachte was, begreep ik, dat aldus de geringe beschikbare tijd optimaal werd benut. Opvoeding is geen sinecure, je moet erin ‘investeren’ en dat kan niet achteloos gebeuren. De gedachte was zelfs dat op deze intensieve wijze de kwaliteit van de opvoeding hoger zou zijn dan in gezinnen waar ouders veel vaker thuis zijn maar meer hapsnap aandacht aan hun kinderen besteden.
Dat laatste was wat mijn maat verontrustte, want zo deed hij het. Bij hem thuis was het een huishouden van Jan Steen, de kinderen liepen in en uit, over gezamenlijke uitjes werd vaker gepraat dan dat ze werden ondernomen en toen hij op een zondag ook eens een ‘performance’ had georganiseerd, was het een zootje geworden van door elkaar schreeuwende gezinsleden.
Een paar dagen later had ik hem kunnen geruststellen, want toen las ik een artikel over de teleurstellingen en frustraties waartoe deze opvoedingsmethode leidt. Niet alleen verplichten de ouders zich gedurende de kwaliteitstijd perfecte ouders te zijn, de kinderen dienen het spel mee te spelen en in die tijdsspanne perfecte kinderen te zijn. ‘Geen zin’ is er niet bij, voor de televisie hangen of een beetje timeren (lummelen) op je kamer evenmin, er moeten gesprekken worden gevoerd en gezamenlijke spelletjes gedaan, er is gezinsmatige gezelligheid georganiseerd en die hoort dan ook gezamenlijk beleefd te worden.
Het kan ouders lelijk teleurstellen als hun kinderen zich in die kostbare tijd niet naar de voorgeschreven rol voegen, het kan kinderen lelijk zenuwachtig maken om aan deze verwachtingen te moeten voldoen. Bovendien: buiten de quality time is er geen aandacht voor een geschaafde knie.
Aldus leidt het streven naar perfect ouderschap in combinatie met een perfecte carriere tot volksziekte no. 1: stress, zowel bij ouders als bij kinderen.
In de afgelopen maanden heeft in de media en op symposia (die steevast hun weerklank vinden op de opiniepagina’s der dagbladen) een debat gewoed over de betekenis van de jaren zestig. Dat is geen toeval: de gebeurtenissen van mei ‘68 deden zich 35 jaar geleden voor en de agenda van de lustra dicteert nu eenmaal veel journalistiek. Over vijf en tien jaar krijgen we een reprise. Alleen al de langdurigheid en de heftigheid van de discussies lijken degenen te logenstraffen die menen dat de jaren zestig niet veel om het lijfhadden, dat het een snel opgebrand strovuur was.
In al die woordenwisselingen miste ik het voornaamste aspect: hoe snel de beweging van de jaren zestig omsloeg van een politiek-maatschappelijke in een persoonlijke omwenteling. Wat begon als een mars door de instituties op weg naar de toppen ervan om vandaaraf de maatschappij grondig te hervormen, was binnen tien jaar een mars door je ‘zelf' geworden. De wacht was bij veel instellingen al spoedig afgelost door een jongere generatie van autoriteiten en daar bleef het doorgaans bij wat hervormingen betreft. Maar ondertussen was ‘werken aan jezelf’ een taak die velen zich hadden gesteld.
Tijdens een van die symposia, in de Rode Hoed te Amsterdam, gooide de schrijfster Anja Meulenbelt mij voor de voeten dat ik haar indertijd heb opgevoerd als verpersoonlijking van ‘het ik-tijdperk’. Waarop Hans van Mierlo haar vanuit de zaal vroeg waar ze zich eigenlijk kwaad over maakte: "Er is toch niks mis met het ik-tijdperk?" Inderdaad: zijn partij dankt haar bestaansrecht zo ongeveer aan de individualisering.
Met de term ‘ik-tijdperk’ typeerde de Haagse Post, erflater van het weekblad dat u onder ogen heeft, in de laatste week van 1979 het verstreken decennium. Het gehele Kerstnummer was eraan gewijd en inderdaad werd daarin Meulenbelts bestseller De schaamte voorbij als kenmerkend opgevoerd. Dit boek was het absolute ego-document, één lange worsteling om ‘persoonlijke groei’, de speurtocht van een vrouw naar zichzelf.
‘Vervreemding’ is het sleutelwoord van de beweging van de jaren zestig. Het is een in oorsprong marxistisch begrip: de kapitalistische productiewijze vervreemdt de arbeider van het product zijner handen. Het werd door de ‘zestigers’ gretig overgenomen. De politieke en maatschappelijke ‘structuren’ onderdrukten de mensen en verhinderden dat ze konden worden zoals ze in wezen waren, namelijk goed. Daarom moesten die structuren veroverd en omgewenteld worden om een vrije samenleving mogelijk te maken.
Maar al spoedig werd ontdekt dat het ‘m niet, of niet in de eerste plaats, in de structuren zat. De politieke strijd die ertegen gevoerd werd leverde veel frustratie op. omdat ze vaak niet minder onderdrukkend en vervreemdend bleek dan de cultuur waartegen gestreden werd. Het was niet toevallig dat juist in de vrouwenbeweging — de ‘tweede golf van het feminisme’ — de aanval werd gericht op de vervreemding in onszelf.
Vrouwen hadden zichzelf namelijk altijd meer vervreemd dan mannen. Ze moesten zich opofferen en ‘wegcijferen’ voor hun gezin, achter hun man staan en de tweede viool spelen. In de beweging van de jaren zestig bleek dat niet anders te zijn en de nieuwe feministen stelden al gauw vast dat de vrouw eerst zichzelf moest bevrijden en daardoor de mensheid.
"De scheiding tussen politiek en persoonlijk is een kapitalisties symptoom," schreef Meulenbelt, een van de aanvoerders van die tweede golf, en dit besef werkte ‘helend’ op haar: "Een stukje van onze vervreemding wordt opgeheven."
Zo werd de ‘ontdekking van jezelf’ en vervolgens ‘zelfontplooing’ het parool van de jaren zeventig.
Het was in zekere zin een bevrijding. Vroeger ‘moest’ je van alles en nog wat. Je moest werken, ter kerke gaan en met twee woorden spreken. Nu werd steeds vaker de vraag gesteld: "Van wie moet je dat? Maar wat wil je zelf?"’
Op zoek naar je zelf, je zelf ontdekken, het had iets schizofreens: in wezen zijn wij blijkbaar niet degeen die wij lijken, naast ons staat iemand die ons ‘zelf’ belichaamt, maar wiens lichaam en geest we ons nog moeten eigen maken. Daar diende naar gestreefd, ‘aan gewerkt’ te worden. Het was een hele opgave.
In Naar een vrije samenleving schetste de latere VVD-minister (en bedenker van de partijleuze ‘Gewoon jezelf zijn’) Rudolf de Korte een, aan de psycholoog Maslow ontleende. ‘vaste hierarchie’ van menselijke behoeftebevredigingen. Het begint met voedsel, dan volgt veiligheid, daarna saamhorigheid en sociale geborgenheid, vervolgens erkenning en zelfrespect en ‘ten slotte persoonlijke groei, creatieve zelfontplooiing en zelfverwerkelijking’. "Karakteristiek voor iedere mens is daarbij zijn uiteindelijke motivatie tot groei," voegde hij eraan toe.
De bejaarde hoogleraar in de psychologie Duijker wees erop dat zodoende ‘een hierarchie van persoonlijkheden’ ontstaat waarin de een ‘verder’ is en al ‘meer mens’dan de ander: "De theorie gaat in wezen uit van de ongelijkwaardigheid van mensen." En: "Aan de ontplooiingsideologie ligt de pretentie ten grondslag de kwaliteit van een menselijk leven te kunnen beoordelen." Die pretentie kon volgens Duijker alleen berusten op een ‘heilsleer’.
Hoe diep dit denken is doorgedrongen zien we bij Oprah Winfrey, de hogepriesteres van de moderne samenleving, die meer applaus en bijval van haar publiek vraagt naarmate haar gasten langer en intensiever aan zichzelf en/of aan hun relatie hebben ‘gewerkt’. Maar ook in populaire soapseries als The Bold & The Beautiful of Goede Tijden, Slechte Tijden zijn de good guys onveranderlijk degenen die de meeste aandacht besteden aan hun innerlijke roerselen. Erop los leven is er niet meer bij.
Zo is in het nieuwe rijk der vrijheid een element van dwang geslopen. Het is voornamelijk zelfdwang, maar daarom niet minder verplichtend: wij moeten ons zelf zo goed mogelijk ontplooien, als partners, ouders en niet te vergeten ook in ons werk. Dat dit niet allemaal tegelijk en met dezelfde intensiteit kan, en dat het een onvermijdelijk ten koste van het ander gaat, wordt daarbij licht over het hoofd gezien; en dat geeft stress.
---->
Het was tijdens het hardlopen in het Amsterdamse Bos dat ik kennismaakte met het begrip quality time. Mijn maat maakte zich er, onder het hollen, een beetje zorgen over. Hij had een collega, geslaagder dan hij, al jong hoogleraar, die aan zijn kinderen quality time besteedde.
De professor had evenmin als zijn vrouw, een succesvol advocate, veel tijd voor het gezinsleven, maar de tijd die zij ervoor hadden werd zo goed mogelijk besteed — of ‘ingepland’, zoals dat tegenwoordig heet. Hij werd bovendien nauwkeurig afgebakend, ingepast en bewaakt. ledere werkdag was anderhalfuur ingeruimd voor de ‘omgang’ met hun drie jonge kinderen, alsmede een groot deel van de zaterdagmiddag plus de zondagochtend. Het was verplicht om die tijd zinvol te besteden.
Vader en moeder gingen dan niet de krant zitten lezen en de telefoon werd niet opgenomen, want ze moesten ‘interactief spelen’ en ‘gericht praten’ met de kinderen over hun vorderingen op school, hun ballet- en paardrijlessen en hun vriendjes.
Voor het weekeinde werd altijd een heel programma opgesteld: het gezin ging gezamenlijk naar een kinder-concert of een voorstelling van het kindertheater of naar een museum dat ook voor de jeugd leuk en leerzaam is. Voor de zondagochtenden stond ‘performance’ op het program: ieder gezinslid moest een bijdrage leveren in de vorm van een voorgedragen gedicht, een gezongen liedje, een verteld verhaal of een improvisatie.
De gedachte was, begreep ik, dat aldus de geringe beschikbare tijd optimaal werd benut. Opvoeding is geen sinecure, je moet erin ‘investeren’ en dat kan niet achteloos gebeuren. De gedachte was zelfs dat op deze intensieve wijze de kwaliteit van de opvoeding hoger zou zijn dan in gezinnen waar ouders veel vaker thuis zijn maar meer hapsnap aandacht aan hun kinderen besteden.
Dat laatste was wat mijn maat verontrustte, want zo deed hij het. Bij hem thuis was het een huishouden van Jan Steen, de kinderen liepen in en uit, over gezamenlijke uitjes werd vaker gepraat dan dat ze werden ondernomen en toen hij op een zondag ook eens een ‘performance’ had georganiseerd, was het een zootje geworden van door elkaar schreeuwende gezinsleden.
Een paar dagen later had ik hem kunnen geruststellen, want toen las ik een artikel over de teleurstellingen en frustraties waartoe deze opvoedingsmethode leidt. Niet alleen verplichten de ouders zich gedurende de kwaliteitstijd perfecte ouders te zijn, de kinderen dienen het spel mee te spelen en in die tijdsspanne perfecte kinderen te zijn. ‘Geen zin’ is er niet bij, voor de televisie hangen of een beetje timeren (lummelen) op je kamer evenmin, er moeten gesprekken worden gevoerd en gezamenlijke spelletjes gedaan, er is gezinsmatige gezelligheid georganiseerd en die hoort dan ook gezamenlijk beleefd te worden.
Het kan ouders lelijk teleurstellen als hun kinderen zich in die kostbare tijd niet naar de voorgeschreven rol voegen, het kan kinderen lelijk zenuwachtig maken om aan deze verwachtingen te moeten voldoen. Bovendien: buiten de quality time is er geen aandacht voor een geschaafde knie.
Aldus leidt het streven naar perfect ouderschap in combinatie met een perfecte carriere tot volksziekte no. 1: stress, zowel bij ouders als bij kinderen.
In de afgelopen maanden heeft in de media en op symposia (die steevast hun weerklank vinden op de opiniepagina’s der dagbladen) een debat gewoed over de betekenis van de jaren zestig. Dat is geen toeval: de gebeurtenissen van mei ‘68 deden zich 35 jaar geleden voor en de agenda van de lustra dicteert nu eenmaal veel journalistiek. Over vijf en tien jaar krijgen we een reprise. Alleen al de langdurigheid en de heftigheid van de discussies lijken degenen te logenstraffen die menen dat de jaren zestig niet veel om het lijfhadden, dat het een snel opgebrand strovuur was.
In al die woordenwisselingen miste ik het voornaamste aspect: hoe snel de beweging van de jaren zestig omsloeg van een politiek-maatschappelijke in een persoonlijke omwenteling. Wat begon als een mars door de instituties op weg naar de toppen ervan om vandaaraf de maatschappij grondig te hervormen, was binnen tien jaar een mars door je ‘zelf' geworden. De wacht was bij veel instellingen al spoedig afgelost door een jongere generatie van autoriteiten en daar bleef het doorgaans bij wat hervormingen betreft. Maar ondertussen was ‘werken aan jezelf’ een taak die velen zich hadden gesteld.
Tijdens een van die symposia, in de Rode Hoed te Amsterdam, gooide de schrijfster Anja Meulenbelt mij voor de voeten dat ik haar indertijd heb opgevoerd als verpersoonlijking van ‘het ik-tijdperk’. Waarop Hans van Mierlo haar vanuit de zaal vroeg waar ze zich eigenlijk kwaad over maakte: "Er is toch niks mis met het ik-tijdperk?" Inderdaad: zijn partij dankt haar bestaansrecht zo ongeveer aan de individualisering.
Met de term ‘ik-tijdperk’ typeerde de Haagse Post, erflater van het weekblad dat u onder ogen heeft, in de laatste week van 1979 het verstreken decennium. Het gehele Kerstnummer was eraan gewijd en inderdaad werd daarin Meulenbelts bestseller De schaamte voorbij als kenmerkend opgevoerd. Dit boek was het absolute ego-document, één lange worsteling om ‘persoonlijke groei’, de speurtocht van een vrouw naar zichzelf.
‘Vervreemding’ is het sleutelwoord van de beweging van de jaren zestig. Het is een in oorsprong marxistisch begrip: de kapitalistische productiewijze vervreemdt de arbeider van het product zijner handen. Het werd door de ‘zestigers’ gretig overgenomen. De politieke en maatschappelijke ‘structuren’ onderdrukten de mensen en verhinderden dat ze konden worden zoals ze in wezen waren, namelijk goed. Daarom moesten die structuren veroverd en omgewenteld worden om een vrije samenleving mogelijk te maken.
Maar al spoedig werd ontdekt dat het ‘m niet, of niet in de eerste plaats, in de structuren zat. De politieke strijd die ertegen gevoerd werd leverde veel frustratie op. omdat ze vaak niet minder onderdrukkend en vervreemdend bleek dan de cultuur waartegen gestreden werd. Het was niet toevallig dat juist in de vrouwenbeweging — de ‘tweede golf van het feminisme’ — de aanval werd gericht op de vervreemding in onszelf.
Vrouwen hadden zichzelf namelijk altijd meer vervreemd dan mannen. Ze moesten zich opofferen en ‘wegcijferen’ voor hun gezin, achter hun man staan en de tweede viool spelen. In de beweging van de jaren zestig bleek dat niet anders te zijn en de nieuwe feministen stelden al gauw vast dat de vrouw eerst zichzelf moest bevrijden en daardoor de mensheid.
"De scheiding tussen politiek en persoonlijk is een kapitalisties symptoom," schreef Meulenbelt, een van de aanvoerders van die tweede golf, en dit besef werkte ‘helend’ op haar: "Een stukje van onze vervreemding wordt opgeheven."
Zo werd de ‘ontdekking van jezelf’ en vervolgens ‘zelfontplooing’ het parool van de jaren zeventig.
Het was in zekere zin een bevrijding. Vroeger ‘moest’ je van alles en nog wat. Je moest werken, ter kerke gaan en met twee woorden spreken. Nu werd steeds vaker de vraag gesteld: "Van wie moet je dat? Maar wat wil je zelf?"’
Op zoek naar je zelf, je zelf ontdekken, het had iets schizofreens: in wezen zijn wij blijkbaar niet degeen die wij lijken, naast ons staat iemand die ons ‘zelf’ belichaamt, maar wiens lichaam en geest we ons nog moeten eigen maken. Daar diende naar gestreefd, ‘aan gewerkt’ te worden. Het was een hele opgave.
In Naar een vrije samenleving schetste de latere VVD-minister (en bedenker van de partijleuze ‘Gewoon jezelf zijn’) Rudolf de Korte een, aan de psycholoog Maslow ontleende. ‘vaste hierarchie’ van menselijke behoeftebevredigingen. Het begint met voedsel, dan volgt veiligheid, daarna saamhorigheid en sociale geborgenheid, vervolgens erkenning en zelfrespect en ‘ten slotte persoonlijke groei, creatieve zelfontplooiing en zelfverwerkelijking’. "Karakteristiek voor iedere mens is daarbij zijn uiteindelijke motivatie tot groei," voegde hij eraan toe.
De bejaarde hoogleraar in de psychologie Duijker wees erop dat zodoende ‘een hierarchie van persoonlijkheden’ ontstaat waarin de een ‘verder’ is en al ‘meer mens’dan de ander: "De theorie gaat in wezen uit van de ongelijkwaardigheid van mensen." En: "Aan de ontplooiingsideologie ligt de pretentie ten grondslag de kwaliteit van een menselijk leven te kunnen beoordelen." Die pretentie kon volgens Duijker alleen berusten op een ‘heilsleer’.
Hoe diep dit denken is doorgedrongen zien we bij Oprah Winfrey, de hogepriesteres van de moderne samenleving, die meer applaus en bijval van haar publiek vraagt naarmate haar gasten langer en intensiever aan zichzelf en/of aan hun relatie hebben ‘gewerkt’. Maar ook in populaire soapseries als The Bold & The Beautiful of Goede Tijden, Slechte Tijden zijn de good guys onveranderlijk degenen die de meeste aandacht besteden aan hun innerlijke roerselen. Erop los leven is er niet meer bij.
Zo is in het nieuwe rijk der vrijheid een element van dwang geslopen. Het is voornamelijk zelfdwang, maar daarom niet minder verplichtend: wij moeten ons zelf zo goed mogelijk ontplooien, als partners, ouders en niet te vergeten ook in ons werk. Dat dit niet allemaal tegelijk en met dezelfde intensiteit kan, en dat het een onvermijdelijk ten koste van het ander gaat, wordt daarbij licht over het hoofd gezien; en dat geeft stress.
---->