Ron Haleber
17-11-05, 09:49
Benzakour over de heldhaftige geschiedenis van de tot nu eeuwenlang gemarginaliseerde Imazighen.
Mohammed Benzakour zond mij zijn laatste essay op: Hier voor jouw site en Maroc.nl mijn laatste essay nav. de rel Berbers-Arabieren. De titel is: "Daar staat de Minnaret"
Het essay heeft gestaan in de Groene Amsterdammer nummer 44 (4 november 2005)
"Daar staat de Minnaret" essay nav. de rel Berbers-Arabieren
Als ik schrijf dat Marokkanen in de mode zijn, is dat geen nieuws. Maar als het al zover is dat de nieuwste Van Dale het woordje ‘kut-Marokkaan’ opneemt, omdat het ‘veelvuldig terugkeert in het alledaags taalgebruik’ (wat een zonderling argument is voor een lexicon van dit statuur en een bedenkelijke eer voor een junkiekutjesverslaafde ex-wethouder) is het misschien tijd om de laatste marokaan-consternatie nader onder de loep te nemen.
U heeft vast vernomen van een jonge Marokkaans-Arabische columniste (deze etnische toevoeging ben ik niet dol op, maar vereist voor dit betoog) die in de NRC-spotlights belandde nadat ze de dapperheid opbracht Marokkaanse Berbers[1] te betitelen als ‘stinkberbers’, ‘berggeiten’ en nog zo wat fraais. Vervolgens werd ze alom bekend toen Berbers boos werden en haar begonnen te treiteren. Tot slot verwierf ze wereldfaam toen ze te kennen gaf die treiterijen niet meer leuk te vinden en dientengevolge te stoppen met haar column. Toen voltrok zich de voorspelbare klucht met zijn bekende narren: Verdonk op de proppen, Hirsi Ali die moord en brand kakelt, een foeterende Herman Philipse, een schuimbekkende Elsbeth Etty: islamitische vrouwentirannie!
Tja. Godlof bestaan er in dit land ook nog mensen met gezond verstand. Mensen die (nog) geen last hebben van het syndroom dat ik noem: ‘de muezzin horen oproepen, maar niet weten waar de minaret staat.’ Mensen die direct inzagen dat dit relletje evenveel van doen had met vrouwenonderdrukking als een koe met een waterpijp. En dat inderdaad (zoals ik eerder in NRC opmerkte) wanneer Hasna (voornaam van de columniste) geen Hasna maar Hasni (de mannelijke variant) had geheten, exact dezelfde trammelant was ontstaan. Want wat kwam hier precies aan het licht? Niets anders dan een puberale uitwas van de eeuwenlange vete tussen twee Marokkaanse subvolkeren: Berbers versus Arabieren.
Het is waar dat dit relletje (die gek genoeg niet oversloeg naar andere kranten) wat losse opiniestukjes uitlokte, maar substantiële aandacht voor dit etnisch antagonisme (middels bijv. een groot tv-debat of doorwrocht politiek-historische overzichtsessays) ontbreekt vooralsnog. En dat is toch opvallend voor een land dat dol is op alles wat riekt naar Marokkaans.
Niettemin had men, wie zijn smaakpapillen wilde gebruiken, al eerder iets van deze interetnische vijandschap kunnen proeven. Herinnert u zich nog Dyab Abou Jahjah - de Belgische Libanees die in korte tijd het multicultureel landschap op z’n kop zette? Toen hij met zijn AEL (Arabisch-Europese Liga) eind 2002 een sensationele opgang maakte, begon het danig heet te worden, niet alleen in de Benelux, maar vooral ook onder de Berbervoetjes. Toen hij in maart 2003 zijn poldercampagne in Utrecht startte en aldaar in alle vroegte een meute Berbers strijdlustig hun opwachting maakte met vlaggen, folders en spandoeken met daarop gekalkt ‘Neenee tegen Jahjah!!’, was het hek van de dam. Er werd vuur gespuwd op de Berbersites en Abou Jahjah werd uitgemaakt voor rotte vis – zonder trouwens zijn politiek program goed te begrijpen, maar dat terzijde. Zijn Arabische afkomst en arabisme was voldoende om het Berberbloed te doen koken. Op een van hun websites, Amazigh.nl, stond een alleszeggende spotprent. Vijf snoezige kuikentjes in een vogelnestje steken het hoofd uit hun ei. Uit het zesde ei, waarop AEL staat geschreven, kruipt een grote, dreigende slang: ‘goedemorgen broertjes’, sist hij.
Vanwaar deze argwaan? Waar stoelt de aversie, of zeg maar gerust haat tussen Berbers en Arabieren precies op?
Het antwoord schuilt in de wereld van lang geleden. Een kleine duik in de geschiedenis van de Imazighen (zoals Berbers zichzelf liever noemen en ‘Tamazight’ hun taal; Amazigh betekent ‘vrije mens’ terwijl Berber teveel verwant is met ‘barbaar’) verschaft enige inzicht.
Nota bene: volgens sommigen, waaronder schrijver en milieumeneer Fouad Laroui (NRC Handelsblad, 15 oktober jl.) is dit conflict een ‘nepconflict’. Wie gewag zou maken van een tegenstelling ontbeert ‘historisch besef ’ en heeft ‘nooit een geschiedenisboek ingekeken’.
Even de ogen uitwrijven. Gelukkig weten we dat fictiehandelaren, en vooral de idealistische onder hen, fictie en werkelijkheid graag mixen. Maar laat deze welingelichte milieumeneer voor eenmaal het hoofd onder de kraan houden en het hiernavolgende aandachtig lezen.
Toen ze in 146 v.Chr. Carthago hadden verwoest, kregen de Romeinen bijzondere belangstelling voor Noord-Afrika. Dit vooral vanwege de geweldige vruchtbaarheid in dat gebied. Er werden enorme hoeveelheden olijfolie, hout, huiden, en graan, héél veel graan, uitgevoerd. Dit leverde Tamazgha (Noord-Afrika) de titel ‘de graanschuur van Rome’ op. Onder bescherming van Rome ontstond een bloeiende beschaving van kunst en wetenschap.
Maar ondanks de verdragen die Rome met enkele inheemse vorsten sloot, viel de kolonisatie van de kustvlakten en het binnenland vies tegen, vooral vanwege het stugge verzet van veel Berberstammen.
In de 5e eeuw, toen het Westromeinse rijk was verzwakt, staken tachtigduizend uit Spanje verdreven Vandalen, onder leiding van hun koning Geiserik (428-477v.Chr.) over naar Noord-Afrika. Ze verjoegen de Romeinen en ondernamen plundertochten door het gehele land. De inheemse Berberbewoners, die ‘Libiërs’[2] werden genoemd, werden óf verbannen óf gedood óf tot slaaf gevangen genomen.
Op hun beurt werden de Vandalen in de 6e eeuw verdreven door de Byzantijnse veldheer Belisarius, die de glorie van het oude Romeinse rijk wilde herstellen. Ook ditmaal boden de Berbers onverbiddelijke tegenstand, met alle bloedige gevolgen van dien.
Een eeuw later zou het bloedvergieten een nieuwe ronde ingaan, want toen kwamen de Arabieren met hun superieure vloot.
De eerste invasies (de Hilalische en de Maqilische invasie) waren uiterst bloedig en stuiten op hevig verzet aan de kant van de Berbers. De Berbermannen werden met het zwaard op de keel gedwongen om te dienen in het op expansie beluste Arabische leger, en de Berbervrouwen, uiterst gewild vanwege hun delicate schoonheid, werden gebruikt als handelswaar voor de geile rijke Arabieren in het Midden-Oosten. Terwijl Egypte in drie jaar, Perzië in vier jaar en Syrië in zes jaar tijd ingelijfd werden door het overweldigende moslimlegioen, zou de volledige inlijving van de Berbers meer dan een halve eeuw in beslag nemen. Van een vrijwillige en vreedzame verbreiding van de islam onder de Berbers, zoals sommigen debiteren, was dus geenszins sprake. De Arabieren beschouwden, arrogant genoeg, zichzelf als het uitverkoren volk, als het volk Gods, dat de waarheid en wijsheid in pacht had. Dit zette bij de Berbers veel kwaad bloed. En niet alleen bij het gewone volk, ook de geletterden onder hen koesterden een toenemende vijandschap tegenover de Arabieren. Zo was er rond de 9e eeuw een intellectuele verzetsbeweging actief, de Shoubiya genaamd. In schrift en in publieke debatten verzette ze zich fel tegen de arrogantie en superioriteitsgevoelens van Arabieren. Van een van de Shoubiya-voorlieden, die in een hevig twistgesprek was gewikkeld geraakt met een Arabische gezagvoerder die de uitverkorenheid verdedigde door te stellen dat God niet voor niets de profeet uit hún volk had gekozen, is de uitspraak bekend: ‘het is helemaal niet zo bijzonder dat de Profeet uit jullie midden komt, ten slotte wordt goud tussen het zooi gewonnen.’
Toch hadden deze eerste invasies, hoe bloedig ook, geen blijvende invloed op de Berberbevolking. Pas in de loop van de 12e en 13e eeuw kreeg de inheemse bevolking te maken met Arabische nomaden die zich in grote getale in het land gingen vestigen. Zij zouden door hun verbreiding van de islam en de Arabische cultuur het leven van de Berbers ingrijpend veranderen. Die beïnvloeding zet door tot op de dag van vandaag. Immers, hoewel op taalkundig gebied er een enorm verschil is tussen de Berbertalen (er zijn er officieel drie, met daartussen weer tal van streekdialecten) en het Arabisch of Marokkaans-Arabisch, is het steeds minder mogelijk een onderscheid te maken tussen de Marokkaanse cultuur en de Berbercultuur. De ‘hoge’ cultuur wordt vooral verbonden met het Arabisch van de klassieke taal van de koran, en de ‘lage’ cultuur met de Berberfolklore. Echter, als we de kwestie op lokaal niveau aanschouwen zien we vaak veel sterker regionale verschillen dan verschillen tussen Berberse en Arabische cultuur.
De Arabieren zijn dus nooit vertrokken. Ze hebben zelfs, na drie Berberdynastieën, een koningshuis gesticht. De befaamde Rif-oorlog (1920-1926) onder leiding van de legendarische vrijheidsstrijder Mohammed Abdelkarim Al Khattabi (in de volksmond ‘Abdelkrim’ of ‘Prins van de Rif’) heeft de loop van deze geschiedenis danig aan het wankelen gebracht, maar uiteindelijk niet kunnen keren. Deze Prins van de Rif was ten tijde van de opstand tegen de Spaanse overheersing de onbetwiste leider van de Rif-Kabylen; hij belichaamde de schrik van de Spaanse en Franse kolonisten. Met een klein, eenvoudig geëquipeerd legertje wist hij in 1921 de militaire oppermachtige Spanjaarden een historische nederlaag te bezorgen (‘de slag om Anoual’) waarbij de grote Spaanse generaal Sylvèstre werd gedood. Op 1 februari 1923 riep Abdelkrim de ‘République des Tribes Confédérées du Rif’, uit (vergelijkbaar met de Nederlandse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) en het eerste echte Riffijnse bankbiljet was een feit. Later verzette hij zich eveneens met succes tegen de Fransen, maar moest zich in 1926, toen de geallieerden (ook Italianen en Engelsen sloten zich aan) met napalm begonnen te smijten, aan maarschalk Pétain overgeven. Na achttien jaren van verbanning (naar het gure eiland Réunion in de Indische oceaan) werd hem genade verleend. Tijdens de overtocht naar Frankrijk wist hij echter op mysterieuze en nog altijd onverklaarde wijze te onsnappen uit het zwaarbeveiligde schip en kreeg asiel van de Egyptische autoriteiten. Tot zijn dood in Caïro (1963) was hij voorzitter van het Noord-Afrikaanse Bevrijdingsfront.[3]
De Berberstammen, die vaak ook onderling rivaliserend zijn, bevinden zich vooral in het Noorden (Rif) het Zuiden (de Sous) en rond de Midden-Atlas. Ze hebben zich door de eeuwen heen hevig verzet tegen de gearabiseerde steden en vooral tegen de wilsbeschikkingen van het centrale gezag, de Makhzen, dat hoofdzakelijk in Rabat en Casablanca zetelt. Temeer omdat het voornamelijk de ‘Arabische Marokkanen’ zijn die de lakens uitdelen, op politiek, cultureel en maatschappelijk vlak. De geringe erkenning (in taal en in cultuur) die ze krijgen van de Marokkaanse overheid zet bij veel Berberorganisaties kwaad bloed. Veelzeggend is dat de Berberstreek Figuig pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw (!) zwichtte voor de bureaucratische en politieke inlijving van het centrale gezag.
De Griekse schrijver Herodotus schrijft in de vijfde eeuw voor Christus als eerste over de Berbers (die algemeen beschouwd worden als de ‘oorspronkelijk bewoners’ van Marokko) maar over hun herkomst in Noord-Afrika valt weinig met zekerheid te zeggen. Volgens veel Arabische geschiedschrijvers zijn ze een Semitisch volk. Zo zou volgens de beroemde Noord-Afrikaanse historicus Ibn Chaldoen (1332-1406, zie zijn standaardwerk ‘Muqaddimmad’) de Berbers afstammelingen zijn van Canon, zoon van Cham en kleinzoon Noach. Arabische kronieken verhalen ook over Dihya - beter bekend als de Kahina - een legendarische Berberjoodse prinses en zieneres die het krijgshaftige verzet leidde tegen de oprukkende Arabische legers. Anderen zien meer aannemelijkheid in een Europese afkomst, namelijk Keltisch. Als bewijs daarvoor worden vooral fysionomische argumenten aangevoerd; de uiterlijke licht/blonde overeenkomsten met de dolmens in Frankrijk. Deze theorie, die vooral opgeld deed na de Algerijnse bezetting door Frankrijk, wordt echter niet serieus genomen, dit omdat ie vooral een politieke lading zou hebben: Berbers zouden gemakkelijker te ‘verfransen’ zijn dan die Arabieren die als donkere boeven Noord-Afrika zijn binnengedrongen.
Een derde theorie, de meest plausibele, verwerpt het idee dat Marokko in vroegere tijden een woest, leeg gebied was dat later bevolkt werd door volkeren die van elders zijn geëmigreerd. Zij wijzen op archeologische sporen, zoals vele rotstekeningen die van 25.000 voor de Christelijke jaartelling dateren; tekeningen die ons vertellen dat er wel degelijk menselijk leven was in dat gebied. Beroemd is bijvoorbeeld de Tafounast Ithroun, de huilende koe, die bekend staat als een van de oudste rotstekeningen ter wereld, en die door Unesco is uitgeroepen tot mondiaal cultureel erfgoed. Deze koe in tranen wordt algemeen uitgelegd als een visueel metafoor voor de zorgelijke dreiging van de alsmaar oprukkende woestijn. In ‘Geschiedenis van Marokko’ (Onder redactie van o.a. Herman Obdeijn e.a) wordt daar een mooi overzicht van gegeven.
Mohammed Benzakour zond mij zijn laatste essay op: Hier voor jouw site en Maroc.nl mijn laatste essay nav. de rel Berbers-Arabieren. De titel is: "Daar staat de Minnaret"
Het essay heeft gestaan in de Groene Amsterdammer nummer 44 (4 november 2005)
"Daar staat de Minnaret" essay nav. de rel Berbers-Arabieren
Als ik schrijf dat Marokkanen in de mode zijn, is dat geen nieuws. Maar als het al zover is dat de nieuwste Van Dale het woordje ‘kut-Marokkaan’ opneemt, omdat het ‘veelvuldig terugkeert in het alledaags taalgebruik’ (wat een zonderling argument is voor een lexicon van dit statuur en een bedenkelijke eer voor een junkiekutjesverslaafde ex-wethouder) is het misschien tijd om de laatste marokaan-consternatie nader onder de loep te nemen.
U heeft vast vernomen van een jonge Marokkaans-Arabische columniste (deze etnische toevoeging ben ik niet dol op, maar vereist voor dit betoog) die in de NRC-spotlights belandde nadat ze de dapperheid opbracht Marokkaanse Berbers[1] te betitelen als ‘stinkberbers’, ‘berggeiten’ en nog zo wat fraais. Vervolgens werd ze alom bekend toen Berbers boos werden en haar begonnen te treiteren. Tot slot verwierf ze wereldfaam toen ze te kennen gaf die treiterijen niet meer leuk te vinden en dientengevolge te stoppen met haar column. Toen voltrok zich de voorspelbare klucht met zijn bekende narren: Verdonk op de proppen, Hirsi Ali die moord en brand kakelt, een foeterende Herman Philipse, een schuimbekkende Elsbeth Etty: islamitische vrouwentirannie!
Tja. Godlof bestaan er in dit land ook nog mensen met gezond verstand. Mensen die (nog) geen last hebben van het syndroom dat ik noem: ‘de muezzin horen oproepen, maar niet weten waar de minaret staat.’ Mensen die direct inzagen dat dit relletje evenveel van doen had met vrouwenonderdrukking als een koe met een waterpijp. En dat inderdaad (zoals ik eerder in NRC opmerkte) wanneer Hasna (voornaam van de columniste) geen Hasna maar Hasni (de mannelijke variant) had geheten, exact dezelfde trammelant was ontstaan. Want wat kwam hier precies aan het licht? Niets anders dan een puberale uitwas van de eeuwenlange vete tussen twee Marokkaanse subvolkeren: Berbers versus Arabieren.
Het is waar dat dit relletje (die gek genoeg niet oversloeg naar andere kranten) wat losse opiniestukjes uitlokte, maar substantiële aandacht voor dit etnisch antagonisme (middels bijv. een groot tv-debat of doorwrocht politiek-historische overzichtsessays) ontbreekt vooralsnog. En dat is toch opvallend voor een land dat dol is op alles wat riekt naar Marokkaans.
Niettemin had men, wie zijn smaakpapillen wilde gebruiken, al eerder iets van deze interetnische vijandschap kunnen proeven. Herinnert u zich nog Dyab Abou Jahjah - de Belgische Libanees die in korte tijd het multicultureel landschap op z’n kop zette? Toen hij met zijn AEL (Arabisch-Europese Liga) eind 2002 een sensationele opgang maakte, begon het danig heet te worden, niet alleen in de Benelux, maar vooral ook onder de Berbervoetjes. Toen hij in maart 2003 zijn poldercampagne in Utrecht startte en aldaar in alle vroegte een meute Berbers strijdlustig hun opwachting maakte met vlaggen, folders en spandoeken met daarop gekalkt ‘Neenee tegen Jahjah!!’, was het hek van de dam. Er werd vuur gespuwd op de Berbersites en Abou Jahjah werd uitgemaakt voor rotte vis – zonder trouwens zijn politiek program goed te begrijpen, maar dat terzijde. Zijn Arabische afkomst en arabisme was voldoende om het Berberbloed te doen koken. Op een van hun websites, Amazigh.nl, stond een alleszeggende spotprent. Vijf snoezige kuikentjes in een vogelnestje steken het hoofd uit hun ei. Uit het zesde ei, waarop AEL staat geschreven, kruipt een grote, dreigende slang: ‘goedemorgen broertjes’, sist hij.
Vanwaar deze argwaan? Waar stoelt de aversie, of zeg maar gerust haat tussen Berbers en Arabieren precies op?
Het antwoord schuilt in de wereld van lang geleden. Een kleine duik in de geschiedenis van de Imazighen (zoals Berbers zichzelf liever noemen en ‘Tamazight’ hun taal; Amazigh betekent ‘vrije mens’ terwijl Berber teveel verwant is met ‘barbaar’) verschaft enige inzicht.
Nota bene: volgens sommigen, waaronder schrijver en milieumeneer Fouad Laroui (NRC Handelsblad, 15 oktober jl.) is dit conflict een ‘nepconflict’. Wie gewag zou maken van een tegenstelling ontbeert ‘historisch besef ’ en heeft ‘nooit een geschiedenisboek ingekeken’.
Even de ogen uitwrijven. Gelukkig weten we dat fictiehandelaren, en vooral de idealistische onder hen, fictie en werkelijkheid graag mixen. Maar laat deze welingelichte milieumeneer voor eenmaal het hoofd onder de kraan houden en het hiernavolgende aandachtig lezen.
Toen ze in 146 v.Chr. Carthago hadden verwoest, kregen de Romeinen bijzondere belangstelling voor Noord-Afrika. Dit vooral vanwege de geweldige vruchtbaarheid in dat gebied. Er werden enorme hoeveelheden olijfolie, hout, huiden, en graan, héél veel graan, uitgevoerd. Dit leverde Tamazgha (Noord-Afrika) de titel ‘de graanschuur van Rome’ op. Onder bescherming van Rome ontstond een bloeiende beschaving van kunst en wetenschap.
Maar ondanks de verdragen die Rome met enkele inheemse vorsten sloot, viel de kolonisatie van de kustvlakten en het binnenland vies tegen, vooral vanwege het stugge verzet van veel Berberstammen.
In de 5e eeuw, toen het Westromeinse rijk was verzwakt, staken tachtigduizend uit Spanje verdreven Vandalen, onder leiding van hun koning Geiserik (428-477v.Chr.) over naar Noord-Afrika. Ze verjoegen de Romeinen en ondernamen plundertochten door het gehele land. De inheemse Berberbewoners, die ‘Libiërs’[2] werden genoemd, werden óf verbannen óf gedood óf tot slaaf gevangen genomen.
Op hun beurt werden de Vandalen in de 6e eeuw verdreven door de Byzantijnse veldheer Belisarius, die de glorie van het oude Romeinse rijk wilde herstellen. Ook ditmaal boden de Berbers onverbiddelijke tegenstand, met alle bloedige gevolgen van dien.
Een eeuw later zou het bloedvergieten een nieuwe ronde ingaan, want toen kwamen de Arabieren met hun superieure vloot.
De eerste invasies (de Hilalische en de Maqilische invasie) waren uiterst bloedig en stuiten op hevig verzet aan de kant van de Berbers. De Berbermannen werden met het zwaard op de keel gedwongen om te dienen in het op expansie beluste Arabische leger, en de Berbervrouwen, uiterst gewild vanwege hun delicate schoonheid, werden gebruikt als handelswaar voor de geile rijke Arabieren in het Midden-Oosten. Terwijl Egypte in drie jaar, Perzië in vier jaar en Syrië in zes jaar tijd ingelijfd werden door het overweldigende moslimlegioen, zou de volledige inlijving van de Berbers meer dan een halve eeuw in beslag nemen. Van een vrijwillige en vreedzame verbreiding van de islam onder de Berbers, zoals sommigen debiteren, was dus geenszins sprake. De Arabieren beschouwden, arrogant genoeg, zichzelf als het uitverkoren volk, als het volk Gods, dat de waarheid en wijsheid in pacht had. Dit zette bij de Berbers veel kwaad bloed. En niet alleen bij het gewone volk, ook de geletterden onder hen koesterden een toenemende vijandschap tegenover de Arabieren. Zo was er rond de 9e eeuw een intellectuele verzetsbeweging actief, de Shoubiya genaamd. In schrift en in publieke debatten verzette ze zich fel tegen de arrogantie en superioriteitsgevoelens van Arabieren. Van een van de Shoubiya-voorlieden, die in een hevig twistgesprek was gewikkeld geraakt met een Arabische gezagvoerder die de uitverkorenheid verdedigde door te stellen dat God niet voor niets de profeet uit hún volk had gekozen, is de uitspraak bekend: ‘het is helemaal niet zo bijzonder dat de Profeet uit jullie midden komt, ten slotte wordt goud tussen het zooi gewonnen.’
Toch hadden deze eerste invasies, hoe bloedig ook, geen blijvende invloed op de Berberbevolking. Pas in de loop van de 12e en 13e eeuw kreeg de inheemse bevolking te maken met Arabische nomaden die zich in grote getale in het land gingen vestigen. Zij zouden door hun verbreiding van de islam en de Arabische cultuur het leven van de Berbers ingrijpend veranderen. Die beïnvloeding zet door tot op de dag van vandaag. Immers, hoewel op taalkundig gebied er een enorm verschil is tussen de Berbertalen (er zijn er officieel drie, met daartussen weer tal van streekdialecten) en het Arabisch of Marokkaans-Arabisch, is het steeds minder mogelijk een onderscheid te maken tussen de Marokkaanse cultuur en de Berbercultuur. De ‘hoge’ cultuur wordt vooral verbonden met het Arabisch van de klassieke taal van de koran, en de ‘lage’ cultuur met de Berberfolklore. Echter, als we de kwestie op lokaal niveau aanschouwen zien we vaak veel sterker regionale verschillen dan verschillen tussen Berberse en Arabische cultuur.
De Arabieren zijn dus nooit vertrokken. Ze hebben zelfs, na drie Berberdynastieën, een koningshuis gesticht. De befaamde Rif-oorlog (1920-1926) onder leiding van de legendarische vrijheidsstrijder Mohammed Abdelkarim Al Khattabi (in de volksmond ‘Abdelkrim’ of ‘Prins van de Rif’) heeft de loop van deze geschiedenis danig aan het wankelen gebracht, maar uiteindelijk niet kunnen keren. Deze Prins van de Rif was ten tijde van de opstand tegen de Spaanse overheersing de onbetwiste leider van de Rif-Kabylen; hij belichaamde de schrik van de Spaanse en Franse kolonisten. Met een klein, eenvoudig geëquipeerd legertje wist hij in 1921 de militaire oppermachtige Spanjaarden een historische nederlaag te bezorgen (‘de slag om Anoual’) waarbij de grote Spaanse generaal Sylvèstre werd gedood. Op 1 februari 1923 riep Abdelkrim de ‘République des Tribes Confédérées du Rif’, uit (vergelijkbaar met de Nederlandse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) en het eerste echte Riffijnse bankbiljet was een feit. Later verzette hij zich eveneens met succes tegen de Fransen, maar moest zich in 1926, toen de geallieerden (ook Italianen en Engelsen sloten zich aan) met napalm begonnen te smijten, aan maarschalk Pétain overgeven. Na achttien jaren van verbanning (naar het gure eiland Réunion in de Indische oceaan) werd hem genade verleend. Tijdens de overtocht naar Frankrijk wist hij echter op mysterieuze en nog altijd onverklaarde wijze te onsnappen uit het zwaarbeveiligde schip en kreeg asiel van de Egyptische autoriteiten. Tot zijn dood in Caïro (1963) was hij voorzitter van het Noord-Afrikaanse Bevrijdingsfront.[3]
De Berberstammen, die vaak ook onderling rivaliserend zijn, bevinden zich vooral in het Noorden (Rif) het Zuiden (de Sous) en rond de Midden-Atlas. Ze hebben zich door de eeuwen heen hevig verzet tegen de gearabiseerde steden en vooral tegen de wilsbeschikkingen van het centrale gezag, de Makhzen, dat hoofdzakelijk in Rabat en Casablanca zetelt. Temeer omdat het voornamelijk de ‘Arabische Marokkanen’ zijn die de lakens uitdelen, op politiek, cultureel en maatschappelijk vlak. De geringe erkenning (in taal en in cultuur) die ze krijgen van de Marokkaanse overheid zet bij veel Berberorganisaties kwaad bloed. Veelzeggend is dat de Berberstreek Figuig pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw (!) zwichtte voor de bureaucratische en politieke inlijving van het centrale gezag.
De Griekse schrijver Herodotus schrijft in de vijfde eeuw voor Christus als eerste over de Berbers (die algemeen beschouwd worden als de ‘oorspronkelijk bewoners’ van Marokko) maar over hun herkomst in Noord-Afrika valt weinig met zekerheid te zeggen. Volgens veel Arabische geschiedschrijvers zijn ze een Semitisch volk. Zo zou volgens de beroemde Noord-Afrikaanse historicus Ibn Chaldoen (1332-1406, zie zijn standaardwerk ‘Muqaddimmad’) de Berbers afstammelingen zijn van Canon, zoon van Cham en kleinzoon Noach. Arabische kronieken verhalen ook over Dihya - beter bekend als de Kahina - een legendarische Berberjoodse prinses en zieneres die het krijgshaftige verzet leidde tegen de oprukkende Arabische legers. Anderen zien meer aannemelijkheid in een Europese afkomst, namelijk Keltisch. Als bewijs daarvoor worden vooral fysionomische argumenten aangevoerd; de uiterlijke licht/blonde overeenkomsten met de dolmens in Frankrijk. Deze theorie, die vooral opgeld deed na de Algerijnse bezetting door Frankrijk, wordt echter niet serieus genomen, dit omdat ie vooral een politieke lading zou hebben: Berbers zouden gemakkelijker te ‘verfransen’ zijn dan die Arabieren die als donkere boeven Noord-Afrika zijn binnengedrongen.
Een derde theorie, de meest plausibele, verwerpt het idee dat Marokko in vroegere tijden een woest, leeg gebied was dat later bevolkt werd door volkeren die van elders zijn geëmigreerd. Zij wijzen op archeologische sporen, zoals vele rotstekeningen die van 25.000 voor de Christelijke jaartelling dateren; tekeningen die ons vertellen dat er wel degelijk menselijk leven was in dat gebied. Beroemd is bijvoorbeeld de Tafounast Ithroun, de huilende koe, die bekend staat als een van de oudste rotstekeningen ter wereld, en die door Unesco is uitgeroepen tot mondiaal cultureel erfgoed. Deze koe in tranen wordt algemeen uitgelegd als een visueel metafoor voor de zorgelijke dreiging van de alsmaar oprukkende woestijn. In ‘Geschiedenis van Marokko’ (Onder redactie van o.a. Herman Obdeijn e.a) wordt daar een mooi overzicht van gegeven.