Dolle Fatima
25-11-05, 21:52
vrijdag, 25 november 2005, Hoofdartikel
De ruzie binnen de VVD…
De ruzie tussen de VVD’ers Wiegel en Hirsi Ali zou binnen de partij moeten worden opgelost. In de beslotenheid ruziet het wat gemakkelijker en hoeft niemand rekening te houden met effecten van het uiten van meningen, frustraties, woede en wellicht angst. Maar de partij is meer dan de kamer van fractievoorzitter Van Aartsen in Den Haag. Plaatselijke afdelingen behoren ook tot de partij en willen zich ook mengen in het debat. Plaatselijke VVD’ers wekken de indruk dat de meerderheid van de afdelingen zich schaart achter Wiegel. En die afdelingen zouden liever hebben dat Wiegel duidelijkheid geeft over zijn eventuele positie in de landelijke politiek dan dat hij zich bezighoudt met Hirsi Ali.
Het verschil in opvattingen binnen de VVD wordt dus ook buiten de VVD uitgevochten. En daar zit ook wel iets goeds aan, tenminste als het conflict tussen Wiegel en Hirsi Ali wordt omgebogen naar een discussie over, samenvattend gezegd, de vrijheid van onderwijs. In dit onderwerp komen opvattingen samen over verantwoordelijkheid van ouders, die van de overheid, over verhouding tussen burger en overheid, over godsdienst en godsdienstvrijheid, over de neutraliteit van de staat en over nog veel meer. Uit dit verkorte lijstje blijkt hoe actueel de vrijheid van onderwijs is, vervat in artikel 23 van de Grondwet. Als de confrontatie tussen Wiegel en Hirsi Ali wordt omgebogen naar een discussie over al deze aspecten, dan wordt het interessant.
De kwestie van artikel 23 is natuurlijk al herhaaldelijk aan de orde geweest, ook bij de PvdA. Vaak gaan die discussies over slechts een, uiterlijk, aspect, namelijk de bijzondere scholen en dan met name de christelijke en de moslimscholen. De eerste zijn een doorn in het oog van velen in de PvdA, D66 én ook binnen de VVD. Inhoudelijke argumenten zijn er meestal niet; het is vooral de weerzin tegen het fenomeen van het ‘laatste bolwerk van de verzuiling’ die mensen ertoe brengt het artikel af te schaffen. Die weerzin op haar beurt is vaak het restant van een verwrongen verwerking van eigen ervaringen en/of opvattingen van religie.
De opvattingen van Hirsi Ali zijn in dit opzicht illustratief. Op grond van uiterst beperkte gegevens ideologiseert het Kamerlid meningen over bijzonder onderwijs. Daarbij radicaliseert ze op onacceptabele wijze; ze verbant iedereen die niet met haar meegaat. En dan niet naar de rand van de stad, zoals de blanken in Zuid-Afrika de zwarten naar de townships stuurden, maar naar het land van ooit. Dat wil zeggen: naar het verleden dat dood is. Daarmee is Hirsi Ali een radicaliserend parlementslid die zichzelf in naam van tolerantie, in steeds hoger versnelling brengt naar de intolerantie.
Dit verschijnsel van modern radicalisme, waarbij politiek links en politiek rechts elkaar opheffen, is in zijn uiterst kwalijke consequenties al door diverse politiek filosofen beschreven. Hun analyses zijn huiveringwekkend in de onontkoombare gevolgen van het modern radicalisme.
…en het gesprek buiten de VVD
Gelet op wat er werkelijk steekt achter de opvattingen van Hirsi Ali, is het wenselijk dat de discussie die de VVD kennelijk moet voeren, boven het in de politiek gebruikelijke niveau wordt getild. We weten al wat het argument is om de bijzondere scholen op te doeken: die zijn broeinesten voor fundamentalisme en voor alles wat niet past in het mens- en wereldbeeld van de Hirsi Ali’s. Feitelijk beschouwd gaat het daar niet over. Nog steeds doen indianenverhalen de ronde over het aantal moslimkinderen dat op een moslimschool zit en over hoe het bijzonder (christelijk) onderwijs moslimkinderen inpalmt.
Wie naar de feiten kijkt, moet constateren dat het gevaar van onderricht in moslimfundamentalisme bestreden kan worden binnen de huidige (grond)wetgeving. Wie toch ter wille van het fundamentalistisch gevaar artikel 23 wil opheffen, heeft dan ook andere motieven. En die moeten binnen en buiten de VVD vooral naar boven komen en worden ‘ontmaskerd’.
Inmiddels is het jammer dat van artikel 23 de positieve en vooruitstrevende aspecten meestal buiten beschouwing blijven. Dat is jammer, omdat men zich dan realiseert hoe gelukkig we kunnen zijn met de ruimte in het artikel voor zelfstandige burgers, die in eigen verantwoordelijkheid en met respect voor mensen met andere opvattingen, willen zorgdragen voor goed onderwijs aan hun kinderen.
De ruzie binnen de VVD…
De ruzie tussen de VVD’ers Wiegel en Hirsi Ali zou binnen de partij moeten worden opgelost. In de beslotenheid ruziet het wat gemakkelijker en hoeft niemand rekening te houden met effecten van het uiten van meningen, frustraties, woede en wellicht angst. Maar de partij is meer dan de kamer van fractievoorzitter Van Aartsen in Den Haag. Plaatselijke afdelingen behoren ook tot de partij en willen zich ook mengen in het debat. Plaatselijke VVD’ers wekken de indruk dat de meerderheid van de afdelingen zich schaart achter Wiegel. En die afdelingen zouden liever hebben dat Wiegel duidelijkheid geeft over zijn eventuele positie in de landelijke politiek dan dat hij zich bezighoudt met Hirsi Ali.
Het verschil in opvattingen binnen de VVD wordt dus ook buiten de VVD uitgevochten. En daar zit ook wel iets goeds aan, tenminste als het conflict tussen Wiegel en Hirsi Ali wordt omgebogen naar een discussie over, samenvattend gezegd, de vrijheid van onderwijs. In dit onderwerp komen opvattingen samen over verantwoordelijkheid van ouders, die van de overheid, over verhouding tussen burger en overheid, over godsdienst en godsdienstvrijheid, over de neutraliteit van de staat en over nog veel meer. Uit dit verkorte lijstje blijkt hoe actueel de vrijheid van onderwijs is, vervat in artikel 23 van de Grondwet. Als de confrontatie tussen Wiegel en Hirsi Ali wordt omgebogen naar een discussie over al deze aspecten, dan wordt het interessant.
De kwestie van artikel 23 is natuurlijk al herhaaldelijk aan de orde geweest, ook bij de PvdA. Vaak gaan die discussies over slechts een, uiterlijk, aspect, namelijk de bijzondere scholen en dan met name de christelijke en de moslimscholen. De eerste zijn een doorn in het oog van velen in de PvdA, D66 én ook binnen de VVD. Inhoudelijke argumenten zijn er meestal niet; het is vooral de weerzin tegen het fenomeen van het ‘laatste bolwerk van de verzuiling’ die mensen ertoe brengt het artikel af te schaffen. Die weerzin op haar beurt is vaak het restant van een verwrongen verwerking van eigen ervaringen en/of opvattingen van religie.
De opvattingen van Hirsi Ali zijn in dit opzicht illustratief. Op grond van uiterst beperkte gegevens ideologiseert het Kamerlid meningen over bijzonder onderwijs. Daarbij radicaliseert ze op onacceptabele wijze; ze verbant iedereen die niet met haar meegaat. En dan niet naar de rand van de stad, zoals de blanken in Zuid-Afrika de zwarten naar de townships stuurden, maar naar het land van ooit. Dat wil zeggen: naar het verleden dat dood is. Daarmee is Hirsi Ali een radicaliserend parlementslid die zichzelf in naam van tolerantie, in steeds hoger versnelling brengt naar de intolerantie.
Dit verschijnsel van modern radicalisme, waarbij politiek links en politiek rechts elkaar opheffen, is in zijn uiterst kwalijke consequenties al door diverse politiek filosofen beschreven. Hun analyses zijn huiveringwekkend in de onontkoombare gevolgen van het modern radicalisme.
…en het gesprek buiten de VVD
Gelet op wat er werkelijk steekt achter de opvattingen van Hirsi Ali, is het wenselijk dat de discussie die de VVD kennelijk moet voeren, boven het in de politiek gebruikelijke niveau wordt getild. We weten al wat het argument is om de bijzondere scholen op te doeken: die zijn broeinesten voor fundamentalisme en voor alles wat niet past in het mens- en wereldbeeld van de Hirsi Ali’s. Feitelijk beschouwd gaat het daar niet over. Nog steeds doen indianenverhalen de ronde over het aantal moslimkinderen dat op een moslimschool zit en over hoe het bijzonder (christelijk) onderwijs moslimkinderen inpalmt.
Wie naar de feiten kijkt, moet constateren dat het gevaar van onderricht in moslimfundamentalisme bestreden kan worden binnen de huidige (grond)wetgeving. Wie toch ter wille van het fundamentalistisch gevaar artikel 23 wil opheffen, heeft dan ook andere motieven. En die moeten binnen en buiten de VVD vooral naar boven komen en worden ‘ontmaskerd’.
Inmiddels is het jammer dat van artikel 23 de positieve en vooruitstrevende aspecten meestal buiten beschouwing blijven. Dat is jammer, omdat men zich dan realiseert hoe gelukkig we kunnen zijn met de ruimte in het artikel voor zelfstandige burgers, die in eigen verantwoordelijkheid en met respect voor mensen met andere opvattingen, willen zorgdragen voor goed onderwijs aan hun kinderen.