PDA

Bekijk Volledige Versie : Het voertuig en de benzine



Orakel
29-11-05, 23:31
Het voertuig en de benzine
Mohammed Benzakour (http://www.waterlandstichting.nl/files/mailing_1111096179.html#w5)

Er bestaat een oud Arabisch sprookje over een man die op goed moment had besloten om zich terug te trekken uit de wereld en zich de rest van zijn leven te wijden aan lezen en bidden. Hij sloot zich op in een berggrot en kwam daar nooit meer uit. Toen de kalief (de vorst) van deze man hoorde, werd hij nieuwsgierig en dacht dat hij hem kon verleiden met een bezoek. Maar de kalief had zich vergist. De kluizenaar wilde geen sterveling zien of ontvangen, zelfs niet de kalief. Dagenlang brak de kalief zijn hoofd over de vraag: ‘hoe kan ik deze man uit zijn grot lokken’? Met geen goud, geen geld of prinses was de kluizenaar tot andere gedachten te brengen. De kalief werd radeloos tot op een goed moment een van zijn adviseurs met de oplossing kwam. Die zei: plaats een hek om de grot en zeg tegen de kluizenaar dat hij nu gevangene is. De eerste paal was nog niet in de grond geslagen of de kluizenaar kwam als een gek naar buiten gestormd.

Met dit verhaal in het achterhoofd wil ik een reactie geven op het essay van Van den Brink, en volgens goed Nederlands gebruik zal ik beginnen met de zonneschijn. Het siert Van den Brink dat hij consequent vermijdt om alles wat met ‘de islam’ en ‘de moslim’ samenhangt op één hoop te gooien. Steeds maakt hij onderscheid tussen stromingen en subgroepen, en nog belangrijker: tussen gedragingen die te herleiden zijn tot tradities en cultuur en gedragingen die voortvloeien uit leerstellingen van de islam. Wie vandaag nog tot dergelijke differenties in staat is verdient beslist een schouderklopje.

Daarnaast is het verrassend om te merken dat Van den Brink een neutrale en soms zelfs positieve grondhouding aanneemt tegenover ‘het geloof’. Zo stelt hij dat de religieuze ervaring voor veel moslims een nuttige spirituele betekenis heeft in onze geïndividualiseerde en op consumptie en productie gerichte maatschappij. Van den Brink noemt dan enkele positieve krachten van de islam zoals dankbaarheid en betrokkenheid. Zelf voeg ik daar nog aan toe: gastvrijheid en een keur aan richtsnoeren op het terrein van groeten en verwensingen.

U kent allemaal de uitspraak ‘na regen komt zonneschijn’. Veel mensen vergeten dat deze uitspraak in consequentie omkeerbaar is. Welnu, hier volgt dan de regenbui. Van den Brink ziet drie stevige obstakels die moslims moeten wegwerken om tot een eigentijdse, moderne invulling van hun geloof te komen en tegelijk uit hun sociaal-culturele isolement te geraken. Als eerste noemt hij het gebrek aan denkvrijheid. Daar kunnen we het snel over eens zijn. De notie dat de koran ‘eeuwig, ongeschapen en onveranderlijk’ is heeft lange tijd – zeg maar sinds de negende eeuw – een zware wissel getrokken op het interpreteren van religieuze wetten (ijtihad). Het (theologische) denken is daardoor stil komen te staan, met grote gevolgen voor individu en samenleving.

Een van de baanbrekende pleitbezorgers voor islamitische modernisering is de Egyptische wetenschapper Nasr Abu Zaid. Hij werd in Egypte als ketter bestempeld, het werken op de universiteit werd hem onmogelijk gemaakt, en toen hij door de rechtbank als afvallige werd beschouwd besloot hij, om zijn huwelijk te redden, te vluchten naar het buitenland. Abu Zaid is nu o.a. werkzaam aan de Utrechtse Universiteit van Humanistiek en een poos geleden heb ik hem geïnterviewd. Ik citeer: ‘Als we niet blijven proberen de tekst te interpreteren, dan bevriezen we de tekst. En als we tekst bevriezen, verraden we de tekst.
En als we de tekst verraden, verraden we de goddelijkheid ervan. Want degene die zegt: ik begrijp de betekenis, ik begrijp de intentie, ik begrijp de bedoeling van de Koran volledig, die claimt dat hij God begrijpt, en daarmee impliceert hij dat hij zelf goddelijk is omdat alleen het goddelijke God kan begrijpen.’ Toen zei ik tegen hem: ‘zegt u dan eigenlijk niet dat die mensen die u van blasfemie beschuldigen feitelijk zelf schuldig zijn aan blasfemie?’, waarop hij antwoordde: ‘dat is een conclusie die ik niet kan tegenspreken.’

Van den Brink heeft in zijn literatuurlijst een keur aan auteurs opgenomen, maar het blijken hoofdzakelijk hier in het westen levende auteurs te zijn. Graag wijs ik hem op het werk van Edward Said en Tariq Ali, maar nog liever wijs ik hem op het Arab Human Development Report 2003 van de Verenigde Naties (dat bekroond is met de Claus Award). Dit vuistdikke rapport is geschreven door een twintigtal voornamelijk Arabische wetenschappers en intellectuelen en was gericht tegen 22 Arabische landen die gewaarschuwd werden voor het steeds verder wegglijden van de rest van de wereld.

Met name het gebrek aan vrijheid, de beperkte rol die vrouwen mogen spelen en de gebrekkige toegang tot onderwijs en informatie worden als de grootste hinderpalen genoemd voor modernisering en vooruitgang. Maar het rapport wijt deze achterstelling niet aan de islam. Integendeel, ze ziet de islam juist als ‘een positieve kracht’. Zelfs wat betreft de achtergestelde positie van de vrouw. Daarover zei de commissievoorzitter Nader Fergany in een interview in NRC Handelsblad dat deze achtergestelde positie ‘vooral te maken heeft met hardnekkige patriarchale tradities en met politieke onvrijheid, en niet of nauwelijks met de islam.’

Het probleem is dus dat de intelligentsia in de moslimwereld enkel kan dromen, stiekem onder het genot van drank en muziek, maar een publieke daad in de vorm van een verlichtend boek of kunstwerk is vrijwel ondenkbaar. Immers, tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, maar in moslimlanden komt er ook nog de overheid bij, ‘die niemand kan verklaren en die ‘s avonds komt wanneer men slapen gaat’. Wat betreft dat gebrek aan denk- en meningvrijheid wil ik nog wijzen op een andere belemmering, namelijk dat in een toestand van belegering, oorlog en bezetting – zoals nu in Irak, in Palestina, Afghanistan, in Tsjetsjenië – het knap lastig is om de noodzakelijke rust en ruimte te vinden voor die geestelijke vernieuwing, dat denkproces. Als je huis in brand staat ga je niet met je vrienden in de huiskamer zitten filosoferen.

Van den Brink maakt zich zorgen om de groeiende belangstelling voor de gewelddadige radicalisering binnen moslimkringen, ook in Nederland. Dat probleem schets hij als volgt: ‘Er zijn waarnemers die een groeiende belangstelling voor het wahabisme vaststellen onder hoogopgeleide jongeren. Ze streven naar een zuivere islam die niet langer aan tradities van culturele of nationale aard gebonden is. Ze zoeken via boekhandel of internet naar teksten die een strikte interpretatie van de leer voorstaan en kunnen zo gemakkelijk voor de politieke Jihad gerekruteerd worden.’

Met andere woorden, volgens Van den Brink is het die strikte interpretatie, die zuivere leer die tot radicalisering en de Jihad leidt, en dus tot de moord op Theo van Gogh. Ik vind deze insteek niet bepaald cultuursociologisch. Het is eerder een benadering die zich laat plaatsen in de traditie van het clubje losgeslagen koranneuzelaars als Cliteur, Philipse, Spruyt, Wilders, Ellian, Hirsi Ali en andere dolende erfgenamen van de Witte Huis-adviseurs Bernard Lewis en Samuel Huntington.

Zelf zie ik het anders. In mijn visie is de koran weliswaar het voertuig voor de radicalisering, maar de benzine komt ergens anders vandaan. De uitleg is simpel. De koran is al 1300 jaar oud en het jihadistische geweld tegen het Westen (denk aan de aanslagen op Israëlische, Amerikaanse, Britse en andere westerse doelen, zoals in Madrid, New York, Soedan, Casablanca, Cairo, Luxor) is een verschijnsel van met name de afgelopen dertig/veertig jaar.
Dus zul je een andere analyse moeten maken, namelijk deze: we hebben enerzijds een constante - het boek van moslims: de koran - en we hebben anderzijds een variabele - de sociaal-politiek context van moslims. Omdat het boek van de moslims al 1300 jaar ongewijzigd is gebleven, zullen we dus de variabele moeten analyseren. En wie dat doet komt tot de ontnuchterende slotsom dat het Westen – aangevoerd door de Amerikanen en de Britten – al decennialang warme banden aanhaalt met onderdrukkende en corrupte regimes zoals Saoedi-Arabië, Egypte, Irak en hen bovendien militair, politiek en financieel steunt.

In de moslimwereld bestonden namelijk wel degelijk krachten die tot een burgerlijke omwenteling hadden kunnen leiden. Toen het kapitalisme een wereldmarkt vormde en in zijn imperialistische fase aan een stormachtige expansie begon, is het Westen er echter in geslaagd deze democratische en modernistische ontwikkelingen te saboteren. De verlichtingspoging die Ali in Egypte aan het begin van de negentiende eeuw van bovenaf ondernam, werd radicaal de kop ingedrukt. Het Westen heeft sociale krachten die elders voor de ontwikkeling van de vrije markt en de democratie opkwamen stelselmatig tegengewerkt, want het waren potentiële concurrenten.

De Arabische krachten die tegen het Ottomaanse rijk hebben gevochten, werden door hun westerse bondgenoten verraden. De Arabische en moslimwereld werd opgedeeld in koloniale en neokoloniale percelen. De oprichting van de zionistische staat Israël werd gesteund, en zelfs nadat ze is getransformeerd in een militaire koloniale apartheidsstaat, blijft die steun gehandhaafd. Autoritaire, collaborerende regimes werden geholpen en populaire regimes (Nasser, Mossadegh) werden tegengewerkt en zelfs ten val gebracht.
En als in Cairo of Rabat een demonstratie vóór vrijheid en tegen corruptie wordt georganiseerd wordt deze bloedig neergeslagen met tanks en waterkanonnen waarop staat: Made in USA.

Dat is de geschiedenis en die verklaart waarom de halfkoloniale moslimwereld op het vlak van de democratie staat waar hij vandaag staat. En Nederland op zijn beurt levert aan al deze misstanden, hetzij linksom, hetzij rechtsom, een substantiële bijdrage. Het mag veelzeggend zijn dat de enige vliegtuigmaatschappij die vanuit Schiphol onbeperkte vrijheid krijgt om ongeautoriseerd bommen en granaten en weet ik veel wat voor chemische troep te vervoeren El Al heet. Dus als men wil weten of de moslimwereld ‘een modernisering’ kan doorstaan, moet men het antwoord niet in de koran zoeken, maar nagaan of er in de moslimwereld een onoverkomelijk obstakel aanwezig is om een aantal sociaal-economische veranderingen door te voeren en zal men krachten moeten ondersteunen die drager kunnen zijn van een nationaal-democratisch programma dat in deze landen structurele rechten en vrijheden kan afdwingen.
Met het uitzetten van radicale imams en het sluiten van moskeeën kom je er niet.
Beter zou het zijn om werk te maken en geld beschikbaar te stellen voor een faculteit voor moderne islamitische theologie (niet een imamopleiding!) aan bijvoorbeeld de UvA.

Dit brengt mij bij het derde obstakel. Van den Brink stelt dat de hier wonende moslims moeten ophouden met hun vijandige houding ten opzichte van het Westen. Dit is een interessante opmerking, maar het wordt nog interessanter als hij daarbij het argument levert. Hij zegt namelijk: ‘De werkelijkheid is dat gelovige moslims in het Westen méér rechten en vrijheden hebben dan in menig islamitisch land. Daarom mag er in termen van loyaliteit en burgerschap meer van hen gevraagd worden.’ In mijn boek Abou Jahjah – nieuwlichter of oplichter. De demonisering van een politiek rebel noem ik deze redenering ‘de uitheemse spiegel’. De moslim wordt een spiegel voorgehouden, en eraan herinnerd dat hij uit een streek komt waar recht en vrijheid uit de loop van een geweer komt, en het dus gepast is dat hij in dit walhalla van vrijheid een toontje lager zingt.

Wat deze redenering onthult is in wezen het ongemak bij veel autochtone Nederlanders om te wennen aan het idee dat een moslimburger, los van zijn nationaliteit en los van zijn geboortegrond en geloof, alle grondrechten mag genieten (dus ook het recht om kritiek te uiten) die iedere staatsburger, allochtoon of autochtoon, heeft en daarom niet beoordeeld mag worden op grond van een toestand die geldt in zijn land van herkomst of dat van zijn ouders. Dit argument wordt extra potsierlijk als we bedenken dat Abdul Jabbar van de Ven een autochtone Limburger is en de twee van terrorisme verdachte jongens uit het Haagse Laakkwartier Amersfoortse Amerikanen zijn!

Van den Brink doet het namelijk voorkomen alsof kritiek op de westerse buitenlandpolitiek een puur islamitische aangelegenheid is. Dat is vreemd. Het aanklagen van onrecht is een universele zaak is die ieder ethisch mens - moslim of niet - zich zou moeten aantrekken. Globalisering dient niet alleen het grote geld, maar leidt ook tot internationale solidariteit. De demonstratie aan de vooravond van de oorlog tegen Irak bracht op die koude dag bijna 30.000 mensen bijeen op de Dam. Voor Nederlandse begrippen zijn dat spectaculaire aantallen. In Londen waren dat er een miljoen, in Madrid en Parijs bijna evenveel en al deze mensenmassa’s bestonden werkelijk niet alleen uit moslims. En gelukkig maar.

Tot slot wil ik stilstaan bij de aanbeveling die Van den Brink doet als het gaat om de onbekendheid met de vereisten die een moderne samenleving stelt aan opvoeding, cultuur en talenkennis van het gastland. Om deze obstakel te overwinnen zou volgens hem de moslimburger actiever moeten deelnemen aan het openbare leven. Dit is goed bedoeld, maar helaas ligt dat niet zo simpel. De eerste generatie Turken en Marokkanen nam mondjesmaat deel aan het openbare leven. De vrouw deed het huishouden, de man werkte in de staalfabriek, ze spraken gebrekkig Nederlands, genoten geen opleiding, waren vaak analfabeet, bezochten nooit disco’s of cafés, van solliciteren hadden ze geen kaas gegeten, en hun politieke besef was praktisch nul. Het was in een tijd dat cineasten vrijelijk over straat konden fietsen en moskeeën geen brandverzekering behoefden.

De nieuwe generatie daarentegen spreekt vlekkeloos Nederlands, dus zonder een Berber- maar met een Haags of Limburgs accent, ze gaat naar de disco, ze kent de weg naar uitzendbureaus, ze leest de vacaturebijlagen van de Volkskrant, en ze kennen de partijprogramma’s van GroenLinks en de VVD. Het probleem alleen is dat een substantieel deel van hen niet wordt toegelaten in disco’s, dat de uitzendbureaus geen banen voor ze hebben, dat werkgevers die in de Volkskrant adverteren hen niet uitnodigen voor een gesprek etc. Kunnen we bij deze jongens en meisjes nog aankomen met het verhaal: ‘jullie nemen te weinig deel aan het publieke leven?’

Laat ik een tot een verbeelding sprekend voorbeeld geven. We hebben in Europa een uniek fenomeen. Hij is welbespraakt, beheerst vijf talen vloeiend, hij is universitair opgeleid en kent de klassieke werken van Hegel, Marx en Voltaire op zijn duimpje. Hij is vaak beter dan zijn opponenten bekend met de Europese cultuur en geschiedenis, hij kent de grondwet als zijn eigen binnenzak, als geen ander maakt hij gebruik van de rechtsgang, hij doet aan vrijwilligerswerk, hij organiseert zich politiek en neemt deel aan de verkiezingen.

Ik heb het hier natuurlijk over de leider van de Arabisch-Europese Liga: Dyab Abou Jahjah. Abou Jahjah draagt geen baard, loopt niet rond in soepjurken, en geeft alle vrouwen keurig netjes een hand. Toch werd hij van alle kanten fors tegengewerkt. De politieke elite, justitie, tv-presentatoren, krantenredacteuren, de opiniemakende goegemeente, allemaal hebben ze legale en illegale middelen ingezet om deze Abou Jahjah in een verdomhoekje te duwen, zodat het lot van deze klokkenluider van meet af aan was bezegeld. De bijl viel uitgerekend voor die ene ongesubsidieerde moslimdemocraat die het burgerschap in al zijn glorie omarmde. Kan het ironischer?

1. Dit treurige lot valt nu te beurt aan Tariq Ramadan, een andere verlichte moslimdenker

Mohammed Benzakour is schrijver en politiek commentator. In mei van dit jaar verschijnt bij uigeverij Veen een selectie van zijn journalistiek werk onder de titel Osama’s Grot.

Datum publicatie: 17-03-2005