Juliette
22-03-06, 14:11
In Het huis van de moskee gunt de Iraanse schrijver Kader Abdolah de Europeanen een diepe blik achter de schermen van de Iraanse samenleving. Abdolah schrijft over het huis waarin hijzelf opgroeide: 'Er werden personages en herinneringen in me wakker van wie ik niet wist dat ze bestonden.'
Kader Abdolah(54) woont al sinds 1988 in Nederland. In 1985 vluchtte hij voor de Khomeini-dictatuur uit Iran, waar hij jarenlang ondergronds had geleefd. Voor hij het met de mollahs aan de stok kreeg, was Abdolah, die in Iran natuurkunde studeerde, in conflict gekomen met het regime van de sjah. Tijdens zijn studententijd, in de jaren zeventig, maakte hij in Teheran deel uit van de clandestiene communistische partij die de sjah Reza Pahlevi van zijn pauwentroon probeerde te stoten. Kader Abdolah was 33 toen hij in Nederland als balling strandde. Op dat moment dacht hij dat aan alles een einde was gekomen: aan zijn schrijven, zijn engagement, zijn leven. Hij had gehoopt in Amerika een groot schrijver te kunnen worden, maar hij werd verplicht te gaan wonen in een land met een volstrekt onbekende taal en een altijd bewolkte hemel. Hij schreef aan een vriend: 'Hier in dit land durft geen vogel te vliegen. Het regent. Het regent en het regent.' Zijn pseudoniem ontleende Kader Abdolah aan de namen van twee vrienden die in Iran waren vermoord. Zelf stamt de auteur, die in 1954 in Perzië geboren werd, uit een familie met een lange traditie in de Perzische literatuur. Toen hij als balling in Nederland arriveerde, begon Abdolah Nederlands te leren aan de hand van de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt. In die tijd was hij, naar eigen zeggen, eerder een 'maker' dan een 'schrijver' van literatuur. Heel wat romans en novellebundels (De adelaars, De meisjes en de partizanen, De reis van de lege flessen) werden bekroond. Zopas verscheen Kader Abdolahs nieuwste roman Het huis van de moskee.
KADER ABDOLAH: Het thema van Het huis van de moskee spookte de laatste vijf jaar door mijn hoofd. Ik zag een huis met vijfendertig kamers: het huis van de oude Aga Djan, mijn hoofdpersonage. Maar toen ik begon te schrijven, wist ik niet hoe het verhaal zou verlopen. Vreemd genoeg schreef ik toen een ander boek dan de roman die ik in mijn hoofd had. Ik voltooide Kélilé en Demné, een bewerking in het Nederlands van een vijftien eeuwen oude Perzische klassieker. Blijkbaar was de tijd nog niet rijp voor Het huis van de moskee. Drie jaar geleden nam ik de draad weer op. Gedurende een jaar tikte ik alles wat aan herinneringen in me opborrelde in mijn computer in. Dat was een openbaring. Het werd een ontdekkingstocht, een kennismaking met mezelf en mijn vele geheugens. Er werden personages en herinneringen in me wakker van wie ik niet wist dat ze bestonden. Maar blijkbaar lagen ze toch in de kelders van mijn geheugen opgeborgen. In Het huis van de moskee komt een kind voor dat op een hagedis lijkt. Maar zelf had ik zo'n kind nooit gekend. Uit nieuwsgierigheid belde ik mijn honderdjarige oom op, een man die nog altijd woont in het Huis van de moskee waar ikzelf opgroeide. Ik vroeg hem: 'Aga Djan, ik heb een kind op papier, een personage dat als een hagedis over de grond kruipt. Hebben we ooit zo'n kind gekend in ons huis?' En hij antwoordde: 'Ja, er heeft zo'n kind bestaan, dat heb ik zelf nog gehoord van mijn vader.' Opeens ontdekte ik een nieuw element in mijn schrijverschap: schrijven bestaat niet alleen uit het zich herinneren van gebeurtenissen die de schrijver zelf meegemaakt heeft. Schrijven bestaat ook uit het mobiliseren van de vele geheugens die de schrijver van zijn voorvaderen meegekregen heeft. We ontvangen van onze voorouders niet alleen onze lichaamsvorm, maar ook onze herinneringen.
In tegenstelling tot uw laatste boeken, die zich al helemaal in Europa afspeelden, keert u nu weer helemaal terug naar Iran?
ABDOLAH: Toen ik hier vijftien jaar geleden aankwam, was ik gewoon Kader Abdolah. Ik was uit Iran moeten vluchten voor mijn marxistische opvattingen die ik in de linkse ondergrondse beweging als aanhanger van Lenin en Che Guevara, als schrijver en als journalist had verdedigd, eerst onder de sjah, daarna onder Komeini. Veel van mijn vrienden waren toen gearresteerd en geëxecuteerd. Maar het was de Europese samenleving die me uiteindelijk dwong om naar mijn wortels te gaan zoeken. Jaren nadat ik hier was gearriveerd, besefte ik dat duizenden moslims in Nederland en Europa een thuishaven hadden gezocht. Ze waren allemaal arm, ze hadden allemaal een donkere huidskleur en ze hadden allemaal één boek meegebracht: de Koran. Maar zelf was ik door mijn politieke engagement vergeten dat de Koran ook een deel van mezelf was. Ik was vergeten dat dit boek ook het boek van ons huis in Senedjan was. Ik was vergeten dat mijn oom en mijn vader de Koran opengeslagen hadden om op de dag van mijn geboorte een poëtische soerai in mijn oor te fluisteren. Plotseling moest ik me daar- over door de komst van zoveel moslims in Europa gaan bezinnen. Europa dwong me om weer naar het huis van de moskee te gaan en de Koran ter hand te nemen. De tijdgeest dwong me om over het Huis van de moskee te schrijven.
In Het Huis van de moskee geeft u de Europeanen een diepe blik achter de schermen.
ABDOLAH: Ja, dezelfde tijdgeest dwong me om mijn Europese lezers mee te nemen en ze een blik achter de coulissen te geven. Ik wilde niet alleen tonen hoe de bewoners van dat huis met de Koran omgingen, maar ik wilde ook duidelijk maken dat de moslims geen buitenbeentjes zijn. Zoals iedereen hebben ze seks en het komt voor dat ze rare dingen doen, net zo raar als de mensen in Europa. Het komt voor dat ze vreemdgaan, en de imam vormt daarop geen uitzondering. Ik nam mijn westerse lezers dus mee naar dat huis, naar al de kamers van dat huis, naar de slaap- en de opiumkamer en naar de bazaar die door de tapijthandelaar Aga Djan werd bestuurd. Ik beschouwde het als mijn plicht om voor mijn westerse lezers als een gids op te treden. Voor mezelf betekende het schrijven van dit boek een reis naar schoonheid en geweld. Ik maakte het mee hoe de poëtische en melancholische atmosfeer in dat huis plots werd verscheurd door geweld, dood en rouw. Natuurlijk is daar een verklaring voor. Als je de Koran in de handen legt van een dictator die de Koran als een wetboek oplegt, dan krijg je een verschrikkelijke samenleving, zoals de Iraanse nu. Maar de Koran is geen wetboek. We moeten de Koran uit de handen houden van een Khomeini of een Ahmadinejad, de dommerd die nu president is. Hoe dan ook, mijn schrijfavontuur was een diepe reis in de Iraanse cultuur, religie en poëzie. Ik voelde me erdoor verrijkt. Soms was het een erg mooie en soms een puur schrikbarende ervaring.
U bent nu al meer dan vijftien jaar in Europa. Bent u inmiddels niet van Iran vervreemd?
ABDOLAH: Integendeel, ik was er tien jaar geleden méér van vervreemd dan nu. Toen ik in 1988 in Nederland aankwam, was het een onoverkomelijk probleem om een Perzische krant of een tijdschrift in handen te krijgen. Ik moest zo'n krant via Duitsland of Zweden bestellen en ze was vervolgens vier of vijf weken onderweg. Nu kan ik, door gebruik te maken van het internet, elke morgen alle Perzische kranten thuis op mijn computer lezen. Ik ben in 1954 geboren. Ik heb tot mijn achttiende in het huis gewoond dat ik in mijn laatste boek beschrijf. Mijn herinnering gaat 35 jaar terug. In het huis wonen nu nog de stokoude Aga Djan met een zestal kleindochters, jonge vrouwen die aan de universiteit van Senedja studeren. In dat huis staan een paar computers met internet en webcam. Toen ik met dit boek bezig was, had ik constant informatie over het huis nodig. Over een kelder, een kamer, een poort. Soms schreef ik: 'Als er nog altijd een kraai op het dak van het huis zit, zou ik daar graag een foto van hebben.' Die vrouwen gingen dan met de camera naar het nest van de kraai en maakten er een opname van die ze me via het internet bezorgden. Zo zag ik mijn personages op mijn computer verschijnen. Ze hadden zelfs een opname van de gaatjes die de mieren in de muren van het huis hadden gemaakt. Ik wil maar zeggen: vijftien jaar geleden stond ik als Iraanse balling helemaal buiten de werkelijkheid van mijn land, maar nu bevind ik me in een magische positie: mijn eigen fantasie sluit aan bij de werkelijkheid van het internet.
'HET HUIS VAN DE MOSKEE', DOOR KADER ABDOLAH, UITGEVERIJ DE GEUS, 412 BLZ., 22,50 EURO.
DOOR PIET DE MOOR
Kader Abdolah(54) woont al sinds 1988 in Nederland. In 1985 vluchtte hij voor de Khomeini-dictatuur uit Iran, waar hij jarenlang ondergronds had geleefd. Voor hij het met de mollahs aan de stok kreeg, was Abdolah, die in Iran natuurkunde studeerde, in conflict gekomen met het regime van de sjah. Tijdens zijn studententijd, in de jaren zeventig, maakte hij in Teheran deel uit van de clandestiene communistische partij die de sjah Reza Pahlevi van zijn pauwentroon probeerde te stoten. Kader Abdolah was 33 toen hij in Nederland als balling strandde. Op dat moment dacht hij dat aan alles een einde was gekomen: aan zijn schrijven, zijn engagement, zijn leven. Hij had gehoopt in Amerika een groot schrijver te kunnen worden, maar hij werd verplicht te gaan wonen in een land met een volstrekt onbekende taal en een altijd bewolkte hemel. Hij schreef aan een vriend: 'Hier in dit land durft geen vogel te vliegen. Het regent. Het regent en het regent.' Zijn pseudoniem ontleende Kader Abdolah aan de namen van twee vrienden die in Iran waren vermoord. Zelf stamt de auteur, die in 1954 in Perzië geboren werd, uit een familie met een lange traditie in de Perzische literatuur. Toen hij als balling in Nederland arriveerde, begon Abdolah Nederlands te leren aan de hand van de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt. In die tijd was hij, naar eigen zeggen, eerder een 'maker' dan een 'schrijver' van literatuur. Heel wat romans en novellebundels (De adelaars, De meisjes en de partizanen, De reis van de lege flessen) werden bekroond. Zopas verscheen Kader Abdolahs nieuwste roman Het huis van de moskee.
KADER ABDOLAH: Het thema van Het huis van de moskee spookte de laatste vijf jaar door mijn hoofd. Ik zag een huis met vijfendertig kamers: het huis van de oude Aga Djan, mijn hoofdpersonage. Maar toen ik begon te schrijven, wist ik niet hoe het verhaal zou verlopen. Vreemd genoeg schreef ik toen een ander boek dan de roman die ik in mijn hoofd had. Ik voltooide Kélilé en Demné, een bewerking in het Nederlands van een vijftien eeuwen oude Perzische klassieker. Blijkbaar was de tijd nog niet rijp voor Het huis van de moskee. Drie jaar geleden nam ik de draad weer op. Gedurende een jaar tikte ik alles wat aan herinneringen in me opborrelde in mijn computer in. Dat was een openbaring. Het werd een ontdekkingstocht, een kennismaking met mezelf en mijn vele geheugens. Er werden personages en herinneringen in me wakker van wie ik niet wist dat ze bestonden. Maar blijkbaar lagen ze toch in de kelders van mijn geheugen opgeborgen. In Het huis van de moskee komt een kind voor dat op een hagedis lijkt. Maar zelf had ik zo'n kind nooit gekend. Uit nieuwsgierigheid belde ik mijn honderdjarige oom op, een man die nog altijd woont in het Huis van de moskee waar ikzelf opgroeide. Ik vroeg hem: 'Aga Djan, ik heb een kind op papier, een personage dat als een hagedis over de grond kruipt. Hebben we ooit zo'n kind gekend in ons huis?' En hij antwoordde: 'Ja, er heeft zo'n kind bestaan, dat heb ik zelf nog gehoord van mijn vader.' Opeens ontdekte ik een nieuw element in mijn schrijverschap: schrijven bestaat niet alleen uit het zich herinneren van gebeurtenissen die de schrijver zelf meegemaakt heeft. Schrijven bestaat ook uit het mobiliseren van de vele geheugens die de schrijver van zijn voorvaderen meegekregen heeft. We ontvangen van onze voorouders niet alleen onze lichaamsvorm, maar ook onze herinneringen.
In tegenstelling tot uw laatste boeken, die zich al helemaal in Europa afspeelden, keert u nu weer helemaal terug naar Iran?
ABDOLAH: Toen ik hier vijftien jaar geleden aankwam, was ik gewoon Kader Abdolah. Ik was uit Iran moeten vluchten voor mijn marxistische opvattingen die ik in de linkse ondergrondse beweging als aanhanger van Lenin en Che Guevara, als schrijver en als journalist had verdedigd, eerst onder de sjah, daarna onder Komeini. Veel van mijn vrienden waren toen gearresteerd en geëxecuteerd. Maar het was de Europese samenleving die me uiteindelijk dwong om naar mijn wortels te gaan zoeken. Jaren nadat ik hier was gearriveerd, besefte ik dat duizenden moslims in Nederland en Europa een thuishaven hadden gezocht. Ze waren allemaal arm, ze hadden allemaal een donkere huidskleur en ze hadden allemaal één boek meegebracht: de Koran. Maar zelf was ik door mijn politieke engagement vergeten dat de Koran ook een deel van mezelf was. Ik was vergeten dat dit boek ook het boek van ons huis in Senedjan was. Ik was vergeten dat mijn oom en mijn vader de Koran opengeslagen hadden om op de dag van mijn geboorte een poëtische soerai in mijn oor te fluisteren. Plotseling moest ik me daar- over door de komst van zoveel moslims in Europa gaan bezinnen. Europa dwong me om weer naar het huis van de moskee te gaan en de Koran ter hand te nemen. De tijdgeest dwong me om over het Huis van de moskee te schrijven.
In Het Huis van de moskee geeft u de Europeanen een diepe blik achter de schermen.
ABDOLAH: Ja, dezelfde tijdgeest dwong me om mijn Europese lezers mee te nemen en ze een blik achter de coulissen te geven. Ik wilde niet alleen tonen hoe de bewoners van dat huis met de Koran omgingen, maar ik wilde ook duidelijk maken dat de moslims geen buitenbeentjes zijn. Zoals iedereen hebben ze seks en het komt voor dat ze rare dingen doen, net zo raar als de mensen in Europa. Het komt voor dat ze vreemdgaan, en de imam vormt daarop geen uitzondering. Ik nam mijn westerse lezers dus mee naar dat huis, naar al de kamers van dat huis, naar de slaap- en de opiumkamer en naar de bazaar die door de tapijthandelaar Aga Djan werd bestuurd. Ik beschouwde het als mijn plicht om voor mijn westerse lezers als een gids op te treden. Voor mezelf betekende het schrijven van dit boek een reis naar schoonheid en geweld. Ik maakte het mee hoe de poëtische en melancholische atmosfeer in dat huis plots werd verscheurd door geweld, dood en rouw. Natuurlijk is daar een verklaring voor. Als je de Koran in de handen legt van een dictator die de Koran als een wetboek oplegt, dan krijg je een verschrikkelijke samenleving, zoals de Iraanse nu. Maar de Koran is geen wetboek. We moeten de Koran uit de handen houden van een Khomeini of een Ahmadinejad, de dommerd die nu president is. Hoe dan ook, mijn schrijfavontuur was een diepe reis in de Iraanse cultuur, religie en poëzie. Ik voelde me erdoor verrijkt. Soms was het een erg mooie en soms een puur schrikbarende ervaring.
U bent nu al meer dan vijftien jaar in Europa. Bent u inmiddels niet van Iran vervreemd?
ABDOLAH: Integendeel, ik was er tien jaar geleden méér van vervreemd dan nu. Toen ik in 1988 in Nederland aankwam, was het een onoverkomelijk probleem om een Perzische krant of een tijdschrift in handen te krijgen. Ik moest zo'n krant via Duitsland of Zweden bestellen en ze was vervolgens vier of vijf weken onderweg. Nu kan ik, door gebruik te maken van het internet, elke morgen alle Perzische kranten thuis op mijn computer lezen. Ik ben in 1954 geboren. Ik heb tot mijn achttiende in het huis gewoond dat ik in mijn laatste boek beschrijf. Mijn herinnering gaat 35 jaar terug. In het huis wonen nu nog de stokoude Aga Djan met een zestal kleindochters, jonge vrouwen die aan de universiteit van Senedja studeren. In dat huis staan een paar computers met internet en webcam. Toen ik met dit boek bezig was, had ik constant informatie over het huis nodig. Over een kelder, een kamer, een poort. Soms schreef ik: 'Als er nog altijd een kraai op het dak van het huis zit, zou ik daar graag een foto van hebben.' Die vrouwen gingen dan met de camera naar het nest van de kraai en maakten er een opname van die ze me via het internet bezorgden. Zo zag ik mijn personages op mijn computer verschijnen. Ze hadden zelfs een opname van de gaatjes die de mieren in de muren van het huis hadden gemaakt. Ik wil maar zeggen: vijftien jaar geleden stond ik als Iraanse balling helemaal buiten de werkelijkheid van mijn land, maar nu bevind ik me in een magische positie: mijn eigen fantasie sluit aan bij de werkelijkheid van het internet.
'HET HUIS VAN DE MOSKEE', DOOR KADER ABDOLAH, UITGEVERIJ DE GEUS, 412 BLZ., 22,50 EURO.
DOOR PIET DE MOOR