Orakel
09-05-06, 20:48
Kanttekeningen bij de universele seculiere moraal - Johan Basiliades
Eind jaren ’40 van de XIXe eeuw nemen de Whigs het roer over in Groot-Brittannië. Er zal nu een liberale wind waaien over het Britse Rijk. In Brits Indië wordt de liberaal Dalhousie in 1848 de nieuwe gouverneur. Onder Dalhousie grijpt Groot-Brittannië meer en meer in in het lokaal beleid: rechtbanken mogen het slavenstatuut niet langer erkennen; er komt een effectief verbod op weduwenverbranding, waarop de doodstraf komt te staan; mensenoffers voor het bekomen van een goede oogst moeten actief vervolgd worden; bij het afzweren van de inheemse godsdienst moet het eigendomsrecht van de bekeerling gewaarborgd worden; weduwen moeten het recht krijgen om te hertrouwen. De jaren ’50 van de XIXe eeuw zijn dus voor Indië een periode van bevrijding onder het juk van inheemse onderdrukking. Het zou het scenario voor een mooie film kunnen zijn, met in de hoofdrol de liberale held Dalhousie. Hollywoodemoties gewaarborgd, inbegrepen de inleving van de politicus in het onmenselijk leed van families die deze gebruiken moeten ondergaan.
Tot de jaren ’40 was er in Brits Indië een stilzwijgende overeenkomst tussen Britten en plaatselijke besturen van niet-inmenging. De inheemse bestuursvorm werd gerespecteerd en de cultuur en godsdienst werden zelfs financieel meegedragen door de Britten. De komst van Dalhousie en het liberaal bestuur luidt een nieuwe periode in in Brits Indië: afbouw van het onderwijs in eigen taal, geen steun meer aan de eigen inheemse cultus, bekeringsdrang tot het christendom en verengelsing van het leven en administratie, uitsluiting van Indiërs op sleutelposities in de administratie … Dit allemaal nog eens overgoten met een sausje Britse arrogantie en zelfzekerheid. Het gevoel van onderdrukking mondt uit in openlijke revolte en bloedige onderdrukking ervan. Weerom een prachtscenario voor een film vol emoties, liefst vanuit het gezichtsveld van een verlichte Indiër die opkomt tegen de arrogante onderdrukking van zijn volk. Dalhousie zou dan de verpersoonlijking van het Brits imperialisme zijn.
Geschiedenis bekijken we graag vanuit dit Rode Ridder-perspectief. De Rode Ridder, de stripheld van Willy Vandersteen, galoppeert door 700 jaar middeleeuwse geschiedenis als een XXe eeuwse held (doordrongen van een westerse universele moraal) beschermer van wezen en weduwen en alle onderdrukten die hij op zijn pad tegenkomt. Naargelang de plaats waar je de camera opstelt, is voor de Rode Ridder Dalhousie een held die de moderniteit promoot, ofwel een onderdrukker die het arrogant koloniaal imperialisme incarneert. Maar de Rode Ridder heeft maar één cameraploeg met zich mee. Hij kent net als de personages uit Hendrik Consciences historische romans maar twee gevoelens: goed en kwaad. Eén ding is zeker, zijn perspectief is het universeel geldende perspectief.
Vanwaar die nood om er een universele fundering aan te geven? Zelfs retroactief toen die universele moraal nog niet bestond, of al bestond maar nog niet ontdekt was. Dirk Verhofstadt gaat er met de ideeën van de Nederlandse ethicus Paul Cliteur vanuit dat die moraal als een natuurwet is, vergelijkbaar met de wet van de zwaartekracht. “Het is niet omdat de zwaartekracht door een westerling ontdekt is, dat ze niet universeel geldig is”, stelt hij in een aantal interviews en in zijn Pleidooi voor individualisme (Houtekiet, 2004). Zo bestaat er ook een universele seculiere moraal, Kants categorische imperatief, altijd en overal geldend. Je kan diegenen die dit niet inzien misschien best vergelijken met mensen die vandaag nog, ondanks de moderne kennis van de scheikunde, in een kelder zelf goud proberen, te maken: de alchimisten.
Als liberaal voel ik me aangesproken door die seculiere moraal. Ik stel me enkel twee vragen hierbij: 1) is het mogelijk daar een algemeen geldende fundering voor te geven?, 2) is het eigenlijk wel nodig die universele fundering te zoeken?
De vergelijking die Dirk Verhofstadt maakt met de wet van de zwaartekracht is pertinent. Toen Kant stelde “handel volgens die wet waarvan je wil dat het een universele wet is”, was hij ervan overtuigd dat hij een universele wet ontdekt had. Het was zijn ambitie om dezelfde geldigheidswaarde aan de ethiek te verlenen, dan dat Newton met zijn wet aan de natuurwetenschappen had verleend. Nu stel ik me de vraag of hier wel de eigenlijke originaliteit van Kant ligt. Voor mij houdt die maxime van Kant vooral de originaliteit in dat hij de bron voor ethisch handelen bij de mens legt – individueel bovendien – en niet bij God bijvoorbeeld. Dit laatste maakt van Kant een belangrijk filosoof van het liberalisme, en niet zozeer zijn universele aanspraak.
Trouwens het is eigen aan tal van denkers in tal van disciplines in de menswetenschappen – filosofie, geschiedenis, sociologie, economie,… – voornamelijk in de XIXe eeuw dat ze ieder op hun domein de Newton wilden zijn. Hegel en Marx ontdekten toch de universele wetten van de geschiedenis. Gobineau was ervan overtuigd dat zijn rassentheorie de reële wetmatigheid van de mensheid en de moraal blootlegde. Auguste Comte was de Newton van de sociologie.
In 1971 ‘ontdekte’ John Rawls de theorie van de rechtvaardigheid. De dertig daarop volgende jaren heeft hij onder vuur gelegen met de vraag of dit nu een universeel geldende theorie is. Is zijn theorie normatief of descriptief. Wenst hij dat mensen op die wijze een sociaal contract afsluiten of doen de mensen dat, en heeft hij het blootgelegd? Hij is er niet uitgeraakt en in zijn daaropvolgende boeken Political Liberalism en The Law of Peoples neemt hij alvast gas terug. Het is niet toevallig dat Rawls zijn duty of assistance beperkt tot materiële solidariteit, en niet durft door te trekken naar internationale politieke inmenging op basis van een algemeen geldende hogere norm. Internationale verhoudingen tussen volkeren, net als het sociaal contract binnen een gemeenschap, berusten op redelijkheid (eerder dan universaliteit). Verhofstadt geeft dit volkomen terecht aan in zijn Pleidooi voor individualisme: “De filosoof John Rawls stelde ooit dat ethiek niet kan steunen op metafysica, wel op rationaliteit,” schrijft hij.
Maar zelfs indien je uitgaat van een universele seculiere moraal, dan heb je daar als politiek geïnteresseerde liberaal niet veel aan. Zelfs Isaiah Berlin stelde dat er naast het waardenpluralisme, zijn dada in het politiek-filosofisch debat, toch ook een minimum overeenkomst is tussen goed en kwaad die universeel moet gelden. Maar aan wie gaan we de opdracht uitbesteden om dat minimum af te bakenen? Er bestaat geen extern adviesbureau aan wie je dat uitbesteedt. Of je dat minimum minimaal houdt, of ultra-minimaal invult, steeds blijf je met een afbakeningsprobleem zitten dat je wel pragmatisch kan aflijnen, maar niet funderen.
Dus wat mij betreft over naar vraag twee: is het nodig om de seculiere moraal waar Cliteur naar verwijst een algemeen geldende fundering, dan wel afbakening te geven? Volstaat het niet het na te streven als een soort politieke voorkeur.
Voor de filosofen van deze wereld is de fundering wellicht wel nodig, het is een eeuwenoude hobby van hen. Al zijn daar ook al tal van voorbeelden van denkers die die noodzaak in vraag stellen (Rorty bijvoorbeeld, maar ook Rawls zelf. Zie hierover bijvoorbeeld: Willem van Reijen, De bewijslast van de politieke filosofie, in Het recht van de moraal, Coutinho, 1994). Voor de politiek geïnteresseerde liberaal bestaat die noodzaak mijn inziens niet. Ik voel me meer als een consument van filosofisch-politieke ideeën in een tegensprekelijk debat. En enkel de notie tegensprekelijk debat – zo fundamenteel voor de westerse democratie – lijkt me moeilijk verzoenbaar met universeel geldende theorieën. In tegenstelling tot de natuurwetenschappen, weerlegt het ene politieke voorstel het andere niet. Ze worden door politici, kiezers, het publiek debat ten aanzien van elkaar afgewogen. Een meerderheid zegt niet iets over de waarheid of geldigheid, maar over een keuze, over een politieke legitimiteit.
In de politiek en de politieke filosofie is het tegengestelde van universalisme of universele waarden, niet het waardenrelativisme, maar het waardenpluralisme. Isaiah Berlin heeft er bijna zijn volledige academische loopbaan aan besteed om die notie in te prenten in het liberale discours. Hij deed dit bovendien in navolging van Thomas Hill Green, het XIXe eeuws boegbeeld van de liberale filosofie. Pluralisme is een ‘het kan niet liberaler’-concept. Voor Berlin moest het westers denken nu maar eens en voorgoed aanvaarden dat twee opvattingen die onderling totaal onverzoenbaar zijn, elk op zich juist of legitiem kunnen zijn. Dit sluit uiteraard niet uit dat je een voorkeur mag hebben, en die had Berlin, getuige zijn pleidooi voor individuele vrijheid, zeker en vast.
De amateur-filosoof die ik ben, is dus niet geïnteresseerd in de fundering van de seculiere liberale moraal, maar heeft wel zijn liberale overtuiging binnen het politiek tegensprekelijk debat en wil die op een coherente manier onderbouwd zien.
Vanuit dit perspectief is Rawls rechtvaardigheidstheorie een handig instrument om een coherent liberaal verhaal te formuleren. Op een examen over Rawls Political Liberalism werd ik ooit geconfronteerd met de vraag naar de fundering van zijn theorie. Ik kan me niet herinneren daar een zinnig antwoord op gegeven te hebben. Ik kan me wel herinneren dat ik de prof uitlegde dat indien je een generatie element aan het ‘trucje’ van Rawls toevoegt je in één klap ook de zorg voor de planeet, en dus de ecologie, in een liberaal denkkader de baas kan. Gewoon ergens in een artikel opgepikt: de mens achter de sluier van onwetendheid, het hypothetisch moment waarop het sociaal contract tussen alle mensen wordt afgesloten, de variant van Rawls op Kants transcendentaal subject, de autonome mens die enkel wil wat hij echt wil los van driften en subjectieve verlangens, enz .. die mens weet niet enkel of hij een vrouw dan wel een man is, hij slim of dom is, zwart of blank, bemiddeld of arm, gezond of ziek… hij weet bovendien niet of hij de overgrootvader, grootvader, vader, zoon, kleinzoon, achterkleinzoon is.
Hij zal kiezen voor een contract, een verdeling van goederen en kansen die zijn planeet er voor alle generaties netjes bij laat. Is dit een universele wet? Als liberaal vond ik het in ieder geval handig als onderbouw om mijn geloof in de kracht van het individu te verzoenen met de groene jongen in mij. Rawls rechtvaardigheidstheorie was tenslotte toch ook al handig om mijn geloof in individualisme aansluiting te laten vinden met mijn intuïtie dat er nood is aan een sterke georganiseerde solidariteit.
In 1996 verscheen dan Kymlicka’s Multicultural Citizenschip. A liberal Theory of Minority Rights. De vreugde kon niet op. Zowaar nog een handig bouwsteentje voor mijn liberale overtuiging. Achter die sluier van onwetendheid weet ik eigenlijk ook niet of ik een immigrant ben, of mijn voorouders al generaties lang in een bepaald land wonen, of ik een indiaan ben, of de cowboy, een Vlaming of een Waal, of mijn taal dominant is dan wel bedreigd wordt door acculturatie, of ik tot de culturele/religieuze/etnische minderheid of meerderheid behoor… Achter de sluier van onwetendheid kies ik alvast voor een sociaal contract die hoe dan ook met die gevoeligheden rekening houdt, maar ook altijd mijn basic liberty waarborgt. Dat laatste is belangrijk om identiteitsaanspraken binnen een liberaal kader te houden.
Is dit universeel? Het laat me in ieder geval toe om liberaal en flamingant te zijn. Ik moet niet langer gaan shoppen bij conservatieve of nationalistische gemeenschapsdenkers om die gevoeligheid politiek te vertalen. In de jaren ’90 ontstond er een heel eigen literatuur die vanuit een liberaal nationalisme, identiteit en natievorming niet langer banaliseerde binnen het liberalisme, niet langer wegmoffelt als groepsegoïsme, maar kanaliseerde binnen wat liberalen individuele aanspraken zouden noemen.
Op dezelfde wijze laat ik me graag meeslepen in Dirk Verhofstadts visie op liberalisme. Bijvoorbeeld zijn liberaal antwoord aan de andersglobalisten, zijn verdediging van de marktlogica, zijn verdediging van de consument die geen slachtoffer is van de markt, maar eerder een actor of een ‘jager’ die via zijn koopgedrag de markt bepaalt, zijn pleidooi voor individualisme en emancipatie… allemaal nuttige bouwstenen in het hedendaags politiek debat waar het liberalisme onnodig onder vuur ligt. Liberalisme zou een vorm van ongebreideld individualisme, lees egoïsme, vervlakking, MacDonaldisering… van de maatschappij en de mens voorstaan. Door het individualisme te duiden haalt Dirk Verhofstadt terecht het liberalisme uit het defensief.
En dan duikt plots het pleidooi voor een universele seculiere moraal met de geldigheid in de ethiek die de wet van de zwaartekracht geniet in de natuurwetenschappen op. Het is een detail, maar het verdient een repliek.
De liberale democratie steunt fundamenteel op de mogelijkheid van een debat tussen ideeën en opvattingen over het goede, die ieder op zich juist zijn binnen hun eigen logica, maar onderling tegenstrijdig. De democratie is een clash van ideeën tussen een liberale visie op de samenleving of een conservatieve, socialistische, nationalistische visie. We gaan uit van een confrontatie tussen democratische opvattingen.
Ook niet-liberale visies op de samenleving kunnen democratisch zijn. Het communautarisme staat niet gelijk met een opstapje naar ontmenselijking van de mens, naar ontkenning van zijn individualiteit, het is binnen een redelijk debat een ander uitgangspunt dat de individuele inbedding van de mens centraal stelt boven zijn individuele keuze. Het is tegenstrijdig in haar uitgangspunt met een liberale kijk, maar niet onredelijk, laat staan ondemocratisch. We hebben aanvaard om aan het redelijk debat een grens te stellen: we willen een debat onder redelijke visies. Dus hebben we politieke afspraken gemaakt, geen ethische (cordon sanitair en andere ten aanzien van het Blok, maar ook ten aanzien van bepaalde extreemlinkse opvattingen).
Om de redelijkheid van het debat te waarborgen hebben we via wet vastgelegd dat we, zelfs al wordt het debat soms op het scherp van de snee gevoerd, nooit mogen aanzetten tot haat ten aanzien van groepen op basis van huidskleur, afkomst, taal… Iedere democratie heeft zo haar regels voor zichzelf gedefinieerd, politieke regels en grenzen, geen filosofische. Als de VN de werelddemocratie is, dan is de Universele Verklaring van de rechten van de mens de politieke afspraak, niet de ethische, op dat niveau. We streven ernaar dit door zoveel mogelijk partijen, landen, te laten ondertekenen.
Wat is nu het punt dat ik wil maken: ik vind het politiek opportuun om een seculiere moraal te promoten. De seculiere moraal is zelfs wenselijk op wereldniveau. Wellicht is dit de grootste politieke uitdaging voor liberalen binnen een tegensprekelijk debat om die idee te verdedigen, nationaal en internationaal.
Maar het past niet in het modern liberaal denkkader om daar de universele geldigheid van aan te nemen. Van het aannemen ervan naar het opleggen ervan is maar een kleine stap als je overtuigd bent dat het uit onwetendheid is dat anderen die seculiere moraal niet als algemeen geldend, maar als louter westers liberaal beschouwen. Van het opleggen van je moraal naar het doel heiligt de middelen is de stap al even klein.
Sommigen verheugen zich over het internationaal moreel interventierecht om schendingen van de mensenrechten te voorkomen. Maar het interventierecht brengt ook een wereldwijde interventielogica mee die je moeilijk moreel kan funderen: wie bepaalt waar, wanneer, met welke intensiteit we tussenkomen. Niet de Universele politieke moraal mijn inziens, maar de politieke afspraken binnen de VN.
Een interventielogica brengt ook een interventiemacht met zich mee die net als ieder militair apparaat haar eigen logica heeft: de wetten van het militair industrieel complex, waar het niet altijd duidelijk is of er wordt ingegrepen omdat de machine (het opgebouwd leger) draaiende gehouden moet worden of omdat een morele wet een tussenkomst rechtvaardigt.
De vele bijdragen over de islam, islamgebruiken die we onliberaal vinden komen in een ander daglicht te staan als we van een universeel geldende moraal uitgaan: ze getuigen dan niet langer van een streven naar emancipatie dat we willen promoten vanuit onze overtuiging, maar van het laten inzien van een fundamentele waarheid. De confrontatie van ideeën wordt een clash van beschavingen: zij die de universele seculiere moraal ontdekt hebben, en zij die dit nog niet willen inzien, de alchemisten van de wereldethiek…
Je voelt het zo aankomen: we zitten in de strijd van het Goede tegen het Kwade. En met een overtuiging, evenredig groot aan mijn overtuiging dat de zwaartekracht ook in India van toepassing is, sta ik aan de zijde van de Goede.
De vraag naar de universele geldigheid van een minimale moraal is filosofisch misschien wel relevant, is ook filosofisch in ieder geval uiterst ingewikkeld omwille onder andere van het afbakenings- en funderingsprobleem, maar politiek is het mijn inziens niet relevant. Daar geldt de kracht van mijn overtuiging dat een liberalere wereld wenselijker is, aangenamer is, eerlijker en rechtvaardiger is, duurzamer… niet enkel voor de westerling, maar voor zoveel mogelijk mensen. Maar daarom nog niet perfect: Dalhousie was ook maar een liberaal van zijn tijd, bevrijder op het ene vlak, onderdrukker op het andere.
Johan Basiliades
www.liberales.be
Eind jaren ’40 van de XIXe eeuw nemen de Whigs het roer over in Groot-Brittannië. Er zal nu een liberale wind waaien over het Britse Rijk. In Brits Indië wordt de liberaal Dalhousie in 1848 de nieuwe gouverneur. Onder Dalhousie grijpt Groot-Brittannië meer en meer in in het lokaal beleid: rechtbanken mogen het slavenstatuut niet langer erkennen; er komt een effectief verbod op weduwenverbranding, waarop de doodstraf komt te staan; mensenoffers voor het bekomen van een goede oogst moeten actief vervolgd worden; bij het afzweren van de inheemse godsdienst moet het eigendomsrecht van de bekeerling gewaarborgd worden; weduwen moeten het recht krijgen om te hertrouwen. De jaren ’50 van de XIXe eeuw zijn dus voor Indië een periode van bevrijding onder het juk van inheemse onderdrukking. Het zou het scenario voor een mooie film kunnen zijn, met in de hoofdrol de liberale held Dalhousie. Hollywoodemoties gewaarborgd, inbegrepen de inleving van de politicus in het onmenselijk leed van families die deze gebruiken moeten ondergaan.
Tot de jaren ’40 was er in Brits Indië een stilzwijgende overeenkomst tussen Britten en plaatselijke besturen van niet-inmenging. De inheemse bestuursvorm werd gerespecteerd en de cultuur en godsdienst werden zelfs financieel meegedragen door de Britten. De komst van Dalhousie en het liberaal bestuur luidt een nieuwe periode in in Brits Indië: afbouw van het onderwijs in eigen taal, geen steun meer aan de eigen inheemse cultus, bekeringsdrang tot het christendom en verengelsing van het leven en administratie, uitsluiting van Indiërs op sleutelposities in de administratie … Dit allemaal nog eens overgoten met een sausje Britse arrogantie en zelfzekerheid. Het gevoel van onderdrukking mondt uit in openlijke revolte en bloedige onderdrukking ervan. Weerom een prachtscenario voor een film vol emoties, liefst vanuit het gezichtsveld van een verlichte Indiër die opkomt tegen de arrogante onderdrukking van zijn volk. Dalhousie zou dan de verpersoonlijking van het Brits imperialisme zijn.
Geschiedenis bekijken we graag vanuit dit Rode Ridder-perspectief. De Rode Ridder, de stripheld van Willy Vandersteen, galoppeert door 700 jaar middeleeuwse geschiedenis als een XXe eeuwse held (doordrongen van een westerse universele moraal) beschermer van wezen en weduwen en alle onderdrukten die hij op zijn pad tegenkomt. Naargelang de plaats waar je de camera opstelt, is voor de Rode Ridder Dalhousie een held die de moderniteit promoot, ofwel een onderdrukker die het arrogant koloniaal imperialisme incarneert. Maar de Rode Ridder heeft maar één cameraploeg met zich mee. Hij kent net als de personages uit Hendrik Consciences historische romans maar twee gevoelens: goed en kwaad. Eén ding is zeker, zijn perspectief is het universeel geldende perspectief.
Vanwaar die nood om er een universele fundering aan te geven? Zelfs retroactief toen die universele moraal nog niet bestond, of al bestond maar nog niet ontdekt was. Dirk Verhofstadt gaat er met de ideeën van de Nederlandse ethicus Paul Cliteur vanuit dat die moraal als een natuurwet is, vergelijkbaar met de wet van de zwaartekracht. “Het is niet omdat de zwaartekracht door een westerling ontdekt is, dat ze niet universeel geldig is”, stelt hij in een aantal interviews en in zijn Pleidooi voor individualisme (Houtekiet, 2004). Zo bestaat er ook een universele seculiere moraal, Kants categorische imperatief, altijd en overal geldend. Je kan diegenen die dit niet inzien misschien best vergelijken met mensen die vandaag nog, ondanks de moderne kennis van de scheikunde, in een kelder zelf goud proberen, te maken: de alchimisten.
Als liberaal voel ik me aangesproken door die seculiere moraal. Ik stel me enkel twee vragen hierbij: 1) is het mogelijk daar een algemeen geldende fundering voor te geven?, 2) is het eigenlijk wel nodig die universele fundering te zoeken?
De vergelijking die Dirk Verhofstadt maakt met de wet van de zwaartekracht is pertinent. Toen Kant stelde “handel volgens die wet waarvan je wil dat het een universele wet is”, was hij ervan overtuigd dat hij een universele wet ontdekt had. Het was zijn ambitie om dezelfde geldigheidswaarde aan de ethiek te verlenen, dan dat Newton met zijn wet aan de natuurwetenschappen had verleend. Nu stel ik me de vraag of hier wel de eigenlijke originaliteit van Kant ligt. Voor mij houdt die maxime van Kant vooral de originaliteit in dat hij de bron voor ethisch handelen bij de mens legt – individueel bovendien – en niet bij God bijvoorbeeld. Dit laatste maakt van Kant een belangrijk filosoof van het liberalisme, en niet zozeer zijn universele aanspraak.
Trouwens het is eigen aan tal van denkers in tal van disciplines in de menswetenschappen – filosofie, geschiedenis, sociologie, economie,… – voornamelijk in de XIXe eeuw dat ze ieder op hun domein de Newton wilden zijn. Hegel en Marx ontdekten toch de universele wetten van de geschiedenis. Gobineau was ervan overtuigd dat zijn rassentheorie de reële wetmatigheid van de mensheid en de moraal blootlegde. Auguste Comte was de Newton van de sociologie.
In 1971 ‘ontdekte’ John Rawls de theorie van de rechtvaardigheid. De dertig daarop volgende jaren heeft hij onder vuur gelegen met de vraag of dit nu een universeel geldende theorie is. Is zijn theorie normatief of descriptief. Wenst hij dat mensen op die wijze een sociaal contract afsluiten of doen de mensen dat, en heeft hij het blootgelegd? Hij is er niet uitgeraakt en in zijn daaropvolgende boeken Political Liberalism en The Law of Peoples neemt hij alvast gas terug. Het is niet toevallig dat Rawls zijn duty of assistance beperkt tot materiële solidariteit, en niet durft door te trekken naar internationale politieke inmenging op basis van een algemeen geldende hogere norm. Internationale verhoudingen tussen volkeren, net als het sociaal contract binnen een gemeenschap, berusten op redelijkheid (eerder dan universaliteit). Verhofstadt geeft dit volkomen terecht aan in zijn Pleidooi voor individualisme: “De filosoof John Rawls stelde ooit dat ethiek niet kan steunen op metafysica, wel op rationaliteit,” schrijft hij.
Maar zelfs indien je uitgaat van een universele seculiere moraal, dan heb je daar als politiek geïnteresseerde liberaal niet veel aan. Zelfs Isaiah Berlin stelde dat er naast het waardenpluralisme, zijn dada in het politiek-filosofisch debat, toch ook een minimum overeenkomst is tussen goed en kwaad die universeel moet gelden. Maar aan wie gaan we de opdracht uitbesteden om dat minimum af te bakenen? Er bestaat geen extern adviesbureau aan wie je dat uitbesteedt. Of je dat minimum minimaal houdt, of ultra-minimaal invult, steeds blijf je met een afbakeningsprobleem zitten dat je wel pragmatisch kan aflijnen, maar niet funderen.
Dus wat mij betreft over naar vraag twee: is het nodig om de seculiere moraal waar Cliteur naar verwijst een algemeen geldende fundering, dan wel afbakening te geven? Volstaat het niet het na te streven als een soort politieke voorkeur.
Voor de filosofen van deze wereld is de fundering wellicht wel nodig, het is een eeuwenoude hobby van hen. Al zijn daar ook al tal van voorbeelden van denkers die die noodzaak in vraag stellen (Rorty bijvoorbeeld, maar ook Rawls zelf. Zie hierover bijvoorbeeld: Willem van Reijen, De bewijslast van de politieke filosofie, in Het recht van de moraal, Coutinho, 1994). Voor de politiek geïnteresseerde liberaal bestaat die noodzaak mijn inziens niet. Ik voel me meer als een consument van filosofisch-politieke ideeën in een tegensprekelijk debat. En enkel de notie tegensprekelijk debat – zo fundamenteel voor de westerse democratie – lijkt me moeilijk verzoenbaar met universeel geldende theorieën. In tegenstelling tot de natuurwetenschappen, weerlegt het ene politieke voorstel het andere niet. Ze worden door politici, kiezers, het publiek debat ten aanzien van elkaar afgewogen. Een meerderheid zegt niet iets over de waarheid of geldigheid, maar over een keuze, over een politieke legitimiteit.
In de politiek en de politieke filosofie is het tegengestelde van universalisme of universele waarden, niet het waardenrelativisme, maar het waardenpluralisme. Isaiah Berlin heeft er bijna zijn volledige academische loopbaan aan besteed om die notie in te prenten in het liberale discours. Hij deed dit bovendien in navolging van Thomas Hill Green, het XIXe eeuws boegbeeld van de liberale filosofie. Pluralisme is een ‘het kan niet liberaler’-concept. Voor Berlin moest het westers denken nu maar eens en voorgoed aanvaarden dat twee opvattingen die onderling totaal onverzoenbaar zijn, elk op zich juist of legitiem kunnen zijn. Dit sluit uiteraard niet uit dat je een voorkeur mag hebben, en die had Berlin, getuige zijn pleidooi voor individuele vrijheid, zeker en vast.
De amateur-filosoof die ik ben, is dus niet geïnteresseerd in de fundering van de seculiere liberale moraal, maar heeft wel zijn liberale overtuiging binnen het politiek tegensprekelijk debat en wil die op een coherente manier onderbouwd zien.
Vanuit dit perspectief is Rawls rechtvaardigheidstheorie een handig instrument om een coherent liberaal verhaal te formuleren. Op een examen over Rawls Political Liberalism werd ik ooit geconfronteerd met de vraag naar de fundering van zijn theorie. Ik kan me niet herinneren daar een zinnig antwoord op gegeven te hebben. Ik kan me wel herinneren dat ik de prof uitlegde dat indien je een generatie element aan het ‘trucje’ van Rawls toevoegt je in één klap ook de zorg voor de planeet, en dus de ecologie, in een liberaal denkkader de baas kan. Gewoon ergens in een artikel opgepikt: de mens achter de sluier van onwetendheid, het hypothetisch moment waarop het sociaal contract tussen alle mensen wordt afgesloten, de variant van Rawls op Kants transcendentaal subject, de autonome mens die enkel wil wat hij echt wil los van driften en subjectieve verlangens, enz .. die mens weet niet enkel of hij een vrouw dan wel een man is, hij slim of dom is, zwart of blank, bemiddeld of arm, gezond of ziek… hij weet bovendien niet of hij de overgrootvader, grootvader, vader, zoon, kleinzoon, achterkleinzoon is.
Hij zal kiezen voor een contract, een verdeling van goederen en kansen die zijn planeet er voor alle generaties netjes bij laat. Is dit een universele wet? Als liberaal vond ik het in ieder geval handig als onderbouw om mijn geloof in de kracht van het individu te verzoenen met de groene jongen in mij. Rawls rechtvaardigheidstheorie was tenslotte toch ook al handig om mijn geloof in individualisme aansluiting te laten vinden met mijn intuïtie dat er nood is aan een sterke georganiseerde solidariteit.
In 1996 verscheen dan Kymlicka’s Multicultural Citizenschip. A liberal Theory of Minority Rights. De vreugde kon niet op. Zowaar nog een handig bouwsteentje voor mijn liberale overtuiging. Achter die sluier van onwetendheid weet ik eigenlijk ook niet of ik een immigrant ben, of mijn voorouders al generaties lang in een bepaald land wonen, of ik een indiaan ben, of de cowboy, een Vlaming of een Waal, of mijn taal dominant is dan wel bedreigd wordt door acculturatie, of ik tot de culturele/religieuze/etnische minderheid of meerderheid behoor… Achter de sluier van onwetendheid kies ik alvast voor een sociaal contract die hoe dan ook met die gevoeligheden rekening houdt, maar ook altijd mijn basic liberty waarborgt. Dat laatste is belangrijk om identiteitsaanspraken binnen een liberaal kader te houden.
Is dit universeel? Het laat me in ieder geval toe om liberaal en flamingant te zijn. Ik moet niet langer gaan shoppen bij conservatieve of nationalistische gemeenschapsdenkers om die gevoeligheid politiek te vertalen. In de jaren ’90 ontstond er een heel eigen literatuur die vanuit een liberaal nationalisme, identiteit en natievorming niet langer banaliseerde binnen het liberalisme, niet langer wegmoffelt als groepsegoïsme, maar kanaliseerde binnen wat liberalen individuele aanspraken zouden noemen.
Op dezelfde wijze laat ik me graag meeslepen in Dirk Verhofstadts visie op liberalisme. Bijvoorbeeld zijn liberaal antwoord aan de andersglobalisten, zijn verdediging van de marktlogica, zijn verdediging van de consument die geen slachtoffer is van de markt, maar eerder een actor of een ‘jager’ die via zijn koopgedrag de markt bepaalt, zijn pleidooi voor individualisme en emancipatie… allemaal nuttige bouwstenen in het hedendaags politiek debat waar het liberalisme onnodig onder vuur ligt. Liberalisme zou een vorm van ongebreideld individualisme, lees egoïsme, vervlakking, MacDonaldisering… van de maatschappij en de mens voorstaan. Door het individualisme te duiden haalt Dirk Verhofstadt terecht het liberalisme uit het defensief.
En dan duikt plots het pleidooi voor een universele seculiere moraal met de geldigheid in de ethiek die de wet van de zwaartekracht geniet in de natuurwetenschappen op. Het is een detail, maar het verdient een repliek.
De liberale democratie steunt fundamenteel op de mogelijkheid van een debat tussen ideeën en opvattingen over het goede, die ieder op zich juist zijn binnen hun eigen logica, maar onderling tegenstrijdig. De democratie is een clash van ideeën tussen een liberale visie op de samenleving of een conservatieve, socialistische, nationalistische visie. We gaan uit van een confrontatie tussen democratische opvattingen.
Ook niet-liberale visies op de samenleving kunnen democratisch zijn. Het communautarisme staat niet gelijk met een opstapje naar ontmenselijking van de mens, naar ontkenning van zijn individualiteit, het is binnen een redelijk debat een ander uitgangspunt dat de individuele inbedding van de mens centraal stelt boven zijn individuele keuze. Het is tegenstrijdig in haar uitgangspunt met een liberale kijk, maar niet onredelijk, laat staan ondemocratisch. We hebben aanvaard om aan het redelijk debat een grens te stellen: we willen een debat onder redelijke visies. Dus hebben we politieke afspraken gemaakt, geen ethische (cordon sanitair en andere ten aanzien van het Blok, maar ook ten aanzien van bepaalde extreemlinkse opvattingen).
Om de redelijkheid van het debat te waarborgen hebben we via wet vastgelegd dat we, zelfs al wordt het debat soms op het scherp van de snee gevoerd, nooit mogen aanzetten tot haat ten aanzien van groepen op basis van huidskleur, afkomst, taal… Iedere democratie heeft zo haar regels voor zichzelf gedefinieerd, politieke regels en grenzen, geen filosofische. Als de VN de werelddemocratie is, dan is de Universele Verklaring van de rechten van de mens de politieke afspraak, niet de ethische, op dat niveau. We streven ernaar dit door zoveel mogelijk partijen, landen, te laten ondertekenen.
Wat is nu het punt dat ik wil maken: ik vind het politiek opportuun om een seculiere moraal te promoten. De seculiere moraal is zelfs wenselijk op wereldniveau. Wellicht is dit de grootste politieke uitdaging voor liberalen binnen een tegensprekelijk debat om die idee te verdedigen, nationaal en internationaal.
Maar het past niet in het modern liberaal denkkader om daar de universele geldigheid van aan te nemen. Van het aannemen ervan naar het opleggen ervan is maar een kleine stap als je overtuigd bent dat het uit onwetendheid is dat anderen die seculiere moraal niet als algemeen geldend, maar als louter westers liberaal beschouwen. Van het opleggen van je moraal naar het doel heiligt de middelen is de stap al even klein.
Sommigen verheugen zich over het internationaal moreel interventierecht om schendingen van de mensenrechten te voorkomen. Maar het interventierecht brengt ook een wereldwijde interventielogica mee die je moeilijk moreel kan funderen: wie bepaalt waar, wanneer, met welke intensiteit we tussenkomen. Niet de Universele politieke moraal mijn inziens, maar de politieke afspraken binnen de VN.
Een interventielogica brengt ook een interventiemacht met zich mee die net als ieder militair apparaat haar eigen logica heeft: de wetten van het militair industrieel complex, waar het niet altijd duidelijk is of er wordt ingegrepen omdat de machine (het opgebouwd leger) draaiende gehouden moet worden of omdat een morele wet een tussenkomst rechtvaardigt.
De vele bijdragen over de islam, islamgebruiken die we onliberaal vinden komen in een ander daglicht te staan als we van een universeel geldende moraal uitgaan: ze getuigen dan niet langer van een streven naar emancipatie dat we willen promoten vanuit onze overtuiging, maar van het laten inzien van een fundamentele waarheid. De confrontatie van ideeën wordt een clash van beschavingen: zij die de universele seculiere moraal ontdekt hebben, en zij die dit nog niet willen inzien, de alchemisten van de wereldethiek…
Je voelt het zo aankomen: we zitten in de strijd van het Goede tegen het Kwade. En met een overtuiging, evenredig groot aan mijn overtuiging dat de zwaartekracht ook in India van toepassing is, sta ik aan de zijde van de Goede.
De vraag naar de universele geldigheid van een minimale moraal is filosofisch misschien wel relevant, is ook filosofisch in ieder geval uiterst ingewikkeld omwille onder andere van het afbakenings- en funderingsprobleem, maar politiek is het mijn inziens niet relevant. Daar geldt de kracht van mijn overtuiging dat een liberalere wereld wenselijker is, aangenamer is, eerlijker en rechtvaardiger is, duurzamer… niet enkel voor de westerling, maar voor zoveel mogelijk mensen. Maar daarom nog niet perfect: Dalhousie was ook maar een liberaal van zijn tijd, bevrijder op het ene vlak, onderdrukker op het andere.
Johan Basiliades
www.liberales.be