PDA

Bekijk Volledige Versie : "Bijna net als wij!" (Omvat eigenlijk HNVDD)



AARDIG
06-09-06, 21:43
Bijna net als wij!

In een recent onderzoek van onderzoeksbureau Motivaction noemt 10 procent van de ondervraagden zichzelf racistisch. Er is al veel geschreven over de stemmingmakerij van dit onderzoek, maar de hype was een feit. Politici spraken hun verontrusting uit, we moesten allemaal ons best doen om tolerant te blijven. Moeten wij ons best doen om tolerant te blijven? Natuurlijk. Maar een reflexmatige oproep tot tolerantie kan ons ervan weerhouden na te denken over oorzaken van racisme. Misschien moeten we juist de antropologische wortels van de intolerantie bestuderen. Waarom wantrouwen we de ander eigenlijk? En wat kunnen we daarvan leren, zodat dit wantrouwen niet escaleert en overgaat in haat?

Volgens de Frans-Amerikaanse denker René Girard vormen wedijver, uitsluiting en zelfs vervolging en moord het fundament van iedere cultuur. We lezen het in het scheppingsverhaal Genesis, de moord van Kaïn op Abel, of in de mythe die de stichting van Rome beschrijft, de moord van Romus op Remulus. Dit zijn niet zo maar verhalen, maar verwijzingen naar een daadwerkelijke oermoord, een daad die nog steeds sluimert onder de oppervlakte van iedere cultuur. Doorgaans zijn we ons hier niet van bewust, juist doordat we mythen zien als louter verhalen. Maar in crisistijd dreigt deze oorspronkelijke toestand boven te komen. Een samenleving in crisis, aldus Girard, kenmerkt zich door het verdwijnen van verschillen. Als instituties die een samenleving dragen ineenstorten, verdwijnt het verschil tussen goed en kwaad, tussen nobel en onbeschoft, tussen wettig en onwettig. Het gevolg is eenvormigheid, in de ogen van Girard een nachtmerrie. Want volgens Girard kan de mens zijns gelijke niet verdragen. Die zit hem te dicht op de huid. Wat doen mensen die elkaar te dicht op de huid zitten? Beledigen, slaan, vechten. Klagen over moreel verval en het verdwijnen van waarden en normen, maar zonder zelf enige verantwoording te nemen. Mensen (AARDIG: "Dus niet Marokkanen! Mensen!!) geven immers liever anderen of de samenleving als geheel de schuld; dat ontslaat het van elke verplichting. Daar begint de uitsluiting.

Girard denkt dat in een samenleving waar de echte verschillen dreigen te verdwijnen, de minieme verschillen die altijd overblijven juist sterk worden uitvergroot. Sigmund Freud typeert dit psychisch mechanisme als “het narcisme van het kleine verschil”. Het klassieke voorbeeld is het conflict tussen Eteocles en Polyneices, zonen van Oedipus, uit Euripides’ Phoenicische vrouwen. Als de strijd escaleert, beginnen de twee broers steeds meer op elkaar te lijken, totdat ze voor anderen nauwelijks meer zijn te onderscheiden. Zelf benadrukken ze daarentegen de minieme verschillen die er nog zijn. Uiteindelijk komen beiden om het leven, door in elkaars zwaard te vallen. De narcistische uitvergroting van het verschil met anderen is een teken van een samenleving in verval, een signaal dat de gemeenschap verwordt tot een eenvormige massa. Die massa eist stante pede vergelding voor de sociale en morele Verelendung. Girard beschrijft hoe een zondebok kan worden uitgekozen, die de schuld van het verval op zich krijgt. In het uiterste geval wordt de zondebok verdreven, een offer moet worden gebracht, opdat de opgelopen spanningen in de samenleving zich kunnen ontladen en men weer een tijdje verder kan. Eén van de intrigerende aspecten van Girards werk is de manier waarop hij de verwijten aan het adres van de zondebok typeert. Het is nooit het “anders zijn” dat men de zondeboek aanwrijft. Dat de zondebok andere gewoonten heeft, of andere wetten hanteert, is nooit de steen des aanstoots. Misschien is dat de reden waarom een vorm van cultuurrelativisme zelfs in extreemrechtse kringen gemeengoed is. Want ook daar worden verschillen tussen culturen geaccepteerd en zelfs gewaardeerd, zo lang de ander maar “zijn plaats” kent. De zondebok wordt verweten zijn plaats niet te kennen. Hij kent de juiste afstand niet, de grens tussen mijn en dijn. De zondebok bedreigt het verschil. En precies waar het verschil dreigt te verdwijnen, kan het kleine verschil dat overblijft, tot mythische proporties worden uitvergroot. Misschien doet de zondebok zelfs zijn best om op mij te lijken, maar juist daarom is hij ondraaglijk dichtbij. Als hij al zó dichtbij kan komen, en we laten dat allemaal maar toe, dan is het hek van de dam. Waar houdt het op? De opmerking van minister Verdonk, dat ze zich kan voorstellen dat mensen zich unheimisch voelen als er op straat een buitenlandse taal wordt gesproken, is in dit licht fascinerend. Wat bedreigend is, is niet zo zeer het feit dat de taal anders is, maar dat die in “ons” huis wordt gesproken. Door het “hier” uit te spreken is het een belediging voor het Nederlands. We voelen ons er door ontheemd. Zou het schelen als alle nieuwkomers Nederlands zouden spreken? Volgens Girards theorie van de zondebok zou zelfs het tegenovergestelde kunnen gebeuren: het kleinste verschil in accent kan al een reden zijn de ander te wantrouwen.

Vooroordelen

Deze theorie kan verklaren waarom groepen die het relatief goed doen in de Nederlandse samenleving, zoals de Marokkaanse (volgens de “integratiekaart” van de overheid, waarbij de factoren scholing en werk een groot gewicht krijgen), juist het meest met vooroordelen te kampen hebben. Over gesloten gemeenschappen, zoals de Chinese en de Turkse, doen veel minder vooroordelen de ronde. Je zou kunnen zeggen dat die minder tot last zijn, maar misschien is het wel zo dat ze beter hun plaats kennen. Staat de Nederlandse, autochtone bevolking daadwerkelijk achterdochtig ten opzichte van andere culturen, gebruiken en normen? Of is er eerder sprake van onverschilligheid? Konden conservatieve moslims in hun conservatieve gebedshuizen ons eigenlijk iets schelen, in de jaren tachtig en negentig? Je las er nauwelijks een letter over. Waarom nu opeens wel? Misschien omdat moslims erop staan dat ze dit land willen delen, met Nederlanders, áls Nederlanders. Het is opvallend dat moslims die op een ordentelijke manier, conform de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse rechtstaat, protesteerden tegen de Deense spotprenten, schamper worden bekeken. Doen ze het zoals het “hoort”, in plaats van – om maar wat te noemen – de Deense ambassade in brand te steken, is het nog niet goed! Je mag wel anders zijn, als je maar op de juiste manier anders bent.

De oorzaak van het wantrouwen is de vraag: wat heeft die bij mij te zoeken? Het antisemitisme in Europa groeide naarmate joden succesvoller werden, en de eeuwenoude sociale segregatie wisten te overwinnen. Antisemieten ergerden zich aan die sociale onzichtbaarheid, er werden merktekens geëist en “jodendom”- waarvan bekering mogelijk was – werd “Joodsheid”, iets dat aan je kleeft als een huidskleur, en dat alleen door vernietiging kon worden bestreden. Overigens zou dit ook iets beter verklaren hoe het komt dat enkele jonge moslims ontsporen. Het besef dat je zo maar, vrijwel restloos, kunt opgaan in een cultuur die nochtans op wezenlijke punten verschilt van die van je ouders en je jeugd, kan heel goed een onleefbaar gevoel van totale willekeur opleveren. De vlucht in een soort fantasie-islam, bijeengeknutseld op het internet, moet dan eerder worden gezien als een genezingspoging dan als het bewijs dat de Islam uiteindelijk barbaars is. De grens tussen het verlies van alle geloof en fanatiek geloven zou wel eens flinterdun kunnen zijn.

Als Girard gelijk heeft, dan moeten we voorzichtig zijn met de eis van verregaande intergratie of zelfs assimilatie. Staan we wel werkelijk open voor de ander, die we opdragen naderbij te komen? Of valt ons zijn “andersheid” juist des te sterker op, naarmate hij ons nadert? Een zorgwekkend voorbeeld is de moeite die jonge moslims moeten doen om een stageplek te vinden. Een keurige sollicitatiebrief, de juiste referenties –het blijkt te vaak niet voldoende, hoewel het enige, feitelijk aanwijsbare, verschil luidt dat deze jongens en meisjes geen Ivo of Mariska heten, maar Mohammed of Fatima. Het gevolg is een groeiende frustratie. Funest voor een multiculturele samenleving is de constatering: zie je nou wel, nu doe je zo je best, en ze moeten je nog niet.

Toch eisen Nederlanders van allochtone afkomst met het volste recht hun plek onder de zon, zowel economisch, als sociaal, cultureel en politiek. Hoe leren we die nabijheid te verdragen? Een stelling is dat het seculiere, liberale Westen, dankzij de lessen geleerd van het verleden, heeft afgerekend met de noodzaak van een zondebok. Die stelling is allerminst onzinnig; de kracht van democratische instituties, de waardering van pluriformiteit en de emancipatie van bevolkinggroepen zijn daarbij belangrijke voorwaarden gebleken. Maar de laatste jaren zijn deze voorwaarden stellige eisen geworden – men moet een universeel kosmopoliet zijn, Verlicht, vrij en blij, tolerant, verlost van eigenaardige, zo niet barbaarse, culturele gewoonten. Deze eis is niet alleen paradoxaal – wees vrij en tolerant! -, maar ook destructief. Hij stelt de samenleving, ja, de hele wereld voor als een toneel van een finale, dialectische strijd tussen de universele “Verlichting”, en het barbaarse tribalisme. De ander is niet zo maar een ander, maar de ultieme vijand, het grote kwaad.

We moeten de ander dan wel bestrijden, omdat hij totaal verschilt van ons, en als volmaakte antipode bedreigt hij onze waarden. Maar bestrijden we hem, omdat hij wezenlijk van ons verschilt, of omdat hij al dichterbij staat dan ons lief is? De voorstelling van een moderne versus een tribale samenleving is wellicht een valse. Een alternatieve lezing luidt dat de (internationale) spanningen tussen islam en het Westen niet zozeer het gevolg zijn van een botsing tussen twee totaal verschillende werelden, maar juist het resultaat van mondialisering en het ontstaan van één internationale vrije markt. Ook hier geldt dat het verdwijnen van het verschil verwarring en onrust veroorzaakt. Het probleem is inherent aan de moderniteit; culturen raken door geld- en goederenverkeer steeds meer met elkaar vervlochten. De uniforme tekenen daarvan zien we in wereldwijde hamburgerketens en meubelgiganten, waardoor we geneigd zijn het verschil en de eigen superioriteit te gaan benadrukken.

Girard schrijft over de zondebok dat we hem niet haten, omdat hij anders is, maar omdat hij abnormaal is. Hij respecteert het verschil niet, hij komt te dichtbij. Daarom vinden we hem abnormaal, letterlijk: zonder norm. Dezelfde connotatie heeft iedereen bij de kwalificatie, of eigenlijk: diskwalificatie, van een cultuur als barbaars. Het diskwalificeren van de ander betekent geenszins dat we geen zondebok meer nodig hebben, maar vormt juist het bewijs bij uitstek dat dit mechanisme nog springlevend is, de universele belofte van kosmopolitisme ten spijt. De barbaar moet blijkbaar worden geslachtofferd op het altaar van de vrijheid en moderniteit.

De Franse filosoof Michel Foucalt laat zien hoe de term moderniteit niet alleen beschrijft, maar ook voorschrijft, normatief gebruikt wordt. Die drukt de wil uit om te “normaliseren”, de ethische opdracht om alles dat abnormaal is van zijn ontregelende kracht te ontdoen. Het voorstel van de voormalige Rotterdamse wethouder Marianne van den Anker (Leefbaar Rotterdam) om in het uiterste geval zwangerschappen van (Antilliaanse) tienermoeders en andere “onverantwoorde” moeders af te breken geeft aan welk geweld dat zou kunnen opleveren. Wat zou de behandelende, ongetwijfeld moderne, arts moeten zeggen? Het is zo beter voor je? Een veel mildere variant is de ook in intellectuele kringen gangbare opvatting dat iedereen moslim “zijn verantwoordelijkheid” moet nemen door zich expliciet tegen extremisme en terrorisme uit te spreken. Vooral liberale moslims – die dachten toch aardig geïntegreerd te zijn – zullen de ervaring kennen: collega’s en kennissen die je er natuurlijk niet op aanspreken, maar ondertussen wél een loyaliteitsverklaring van je verwachten – je moet toch even laten weten dat je tégen terrorisme bent. Welke vooronderstelling ligt daaraan ten grondslag? Het kan er maar één zijn: jij bent dan wel zo liberaal, maar als je nu niet deze aanslag veroordeelt, ben jij toch zoals zij. Het tragische is natuurlijk dat als je de terreurdaad wél veroordeelt, je toch ook dichter bij “hen” wordt geplaatst dan je lief is. Want waarom moet uitgerekend jij expliciet iets veroordelen, dat evident barbaars is? Het enige dat dan rest, is zwijgen hoewel dat ook verdacht is.

Maar het geweld richt zich niet alleen op de ander. Strikte Verlichtingsdenkers zien over het hoofd dat de massa graag aanneemt dat de ander barbaars is. De vraag is alleen of ze dit uit naam van diezelfde Verlichting doen. De weinig subtiele wrevel tegenover alles wat en iedereen die de orde bedreigt, kan zich net zo goed richten op de intellectuele elite. De steun van een meerderheid van de Nederlanders voor de actie van minister Verdonk Ayaan Hirsi Ali het Nederlanderschap te ontnemen is daarvan een voorbeeld. De “vrienden van Ayaan”, die Verdonk nu een Befehl ist Befehl-mentaliteit verwijten, zouden zich moeten afvragen of ze niet in hun eigen mes zijn gevallen. De jarenlange roep dat Nederland wordt bedreigt door tribalisme, dat hoe dan ook het populisme aanwakkerde, moest wel leiden tot een steeds defensievere rechtsopvatting, waarbij zelfs een verkeerde naam al kan leiden tot verlies van het paspoort. Overtuigd zijn van de eigen morele superioriteit creëert een blinde vlek voor slachtoffers. De ophef die sommige intellectuelen maakten over Hirsi Ali én het borstgeroffel over “westerse waarden”, is des te schrijnender, omdat ze zwijgen over het leed van de sans papiers, de vluchtelingen en de illegalen. In hoeverre zijn de intellectuelen bevrijd van “tribale” neigingen, nu ze wél opkwamen voor Hirsi Ali, omdat zij een van ons is?

Brood

Hoe kunnen we elkaars nabijheid verdragen? Misschien moet het antropologische feit worden aanvaard dat de nabijheid van de ander inderdaad onverdraaglijk kan zijn. Het is niet vreemd dat we tot op zekere hoogte intolerant zijn; het is een al te menselijk gegeven. De krampachtige eis van assimilatie is een poging om dat niet onder ogen te hoeven zien. Nu is de ander immers intolerant. Die moet maar veranderen, culturele gewoonten overboord gooien. Maar cultuur is geen bezit dat kan worden weggeworpen. Cultuur is een netwerk van gedeelde jeugdherinneringen – van de geur van brood tot het plooien van een hoofddoek - , van gewoonten, riten, feesten, uitdrukkingen, wijsheden, stommiteiten, waarden en, bovenal, waardigheid. Dit betekent niet dat men zonder meer is opgesloten “in” de eigen cultuur; maar in naam van de Verlichting de bevrijding eisen, leidt vaak tot het tegenovergestelde. De anderen trekken zich dan terug en krijgen een afkeer van het moderne, terwijl we het juist nodig hebben dat mensen zich tónen, zich laten horen in de publieke ruimte, ook al zijn niet alle standpunten ons altijd welgevallig. Dit is geen cultuurrelativisme – integendeel: dit is een poging om wat onverdraaglijk is, zichtbaar te maken. Wat zichtbaar is, kan worden besproken en, zo nodig, bekritiseerd.

Leon Heuts in Filosofie Magazine 7/2006