PDA

Bekijk Volledige Versie : Ian Buruma: Waar blijft het debat?



Orakel
17-10-06, 19:22
Waar blijft het debat?

Veel mensen die in Nederland oproepen tot debat, maken dat moeilijk door hun onverzoenlijke opstelling.
Ian Buruma

De Nederlandse vertaling van mijn boek over de moord op Theo van Gogh heeft heel wat stof doen opwaaien. Ik had gehoopt dat mijn boek een bijdrage zou kunnen leveren aan het Nederlandse debat. Maar in plaats van verschil van mening, stuitte mijn boek op tegenstand van een heel andere aard. In artikel na artikel werd op minutieuze wijze uitgepluisd wat voor fouten ik zou hebben gemaakt. Dezelfde verongelijkte mensen die ik in het boek heb geciteerd, kwamen telkens weer aan het woord om hun beklag te doen.

Er bestaat natuurlijk geen boek zonder fouten. Ik betreur dat ik Paul Scheffer een ‘maoïst’ heb genoemd, terwijl hij slechts een communist was; voor een voormalige partijman wellicht een belangrijk verschil. Andere vermeende onjuistheden zijn haast bespottelijk in hun pietluttigheid. Zo werd mij door een verslaggever van HP/De Tijd op schoolmeesterachtige toon voorgehouden dat de fraaie suède schoenen van de filmproducent Gijs van de Westelaken helemaal niet „duur” waren, maar in de uitverkoop waren gekocht.

Verschillen van mening, die juist tot een interessant debat hadden kunnen leiden, werden eerder verdoezeld door de stortvloed van feitelijke trivia. Dit was misschien ook de opzet. De vraag is waarom. Waarom zes of zeven artikelen over de cheque van Bart-Jan Spruyt en de status van Afshin Ellian, en niets (behalve in de meestal bedachtzame recensies) over de inhoud van het boek?

De tendens om kritiek op de man te spelen in plaats van op zijn ideeën is in Nederland misschien iets sterker ontwikkeld dan in andere landen. Ik denk dat dit iets calvinistisch heeft – onhebbelijkheid als een teken van oprechtheid, van een fris gebrek aan huichelarij.

Maar er is iets anders wat mij opvalt in het intellectuele klimaat waarin wij nu leven, en dit is bepaald niet uniek voor Nederland: de gewoonte van gelijkgestemde politieke of intellectuele kliekjes om zich voor te doen als vervolgde minderheden.

Zelden – misschien nooit – in de Amerikaanse geschiedenis heeft een groep intellectuelen zoveel invloed uitgeoefend op het beleid van hun land als de neoconservatieven, verbonden aan organisaties zoals het American Enterprise Institute, waar Ayaan Hirsi Ali nu haar plaats heeft gevonden. Zij hebben toegang tot het Witte Huis van president Bush, het Pentagon, en het kantoor van vicepresident Cheney. En toch gedragen zij zich als een marginale groep, die voortdurend gebukt gaat onder het politiek correcte juk van het zogenaamde ‘liberal establishment’. Wat dit establishment ook mag zijn – de New York Times? de faculteit Letteren in Berkeley? – dominant is die beslist niet meer.

De illusie van persecutie, het idee dat men lid is van een soort verzet, de notie dat men eigenlijk iets heel moedigs verkondigd, geeft een warm gevoel van saamhorigheid in een bedreigende wereld. Iets dergelijks speelt ook in Europa, vooral in die kringen die zich nu dapper verzetten tegen de islam in naam van de Verlichting, of ‘Westerse waarden’. Deze eigentijdse maquis, vaak geschaard om markante persoonlijkheden, gedraagt zich alsof zij voortdurend wordt belaagd door vijanden (de linkse kerk, bijvoorbeeld). Het is ook geen toeval dat veel neocons, in Amerika, maar ook hier, eens zelf deel uitmaakten van de sectarische wereld van progressief links: trotskisten, maoïsten, etcetera. Ook daar heerste die sfeer van de onderdrukte minderheid, die altijd klaar moest staan om de eerste klap uit te delen.

Een van de kenmerken van politieke orthodoxie, of het nu links is of neoconservatief, is de strikte scheidslijn tussen ‘ons’ en ‘de anderen’; je bent een vriend of een vijand; je hoort erbij of helemaal niet; je bent ergens absoluut voor of absoluut tegen. Een grijs gebied, met twijfels en nuances, bestaat niet. De strijders voor de Verlichting – Bolkestein, Van Gogh, Fortuyn, Wilders – roepen altijd om een debat, maar maken het debatteren vaak moeilijk door hun onverzoenlijkheid. Het recht om alles te kunnen zeggen, hoe beledigend ook, wordt door veel mensen voor zichzelf opgeëist, maar als anderen iets minder aardigs zeggen over hen, blijken ze heel lange tenen te hebben. Geitenneukers is leuk, maar de kritiek van Remco Campert op Theo was een schande.

Over bepaalde dingen kunnen we het allemaal eens zijn. De Verlichtingsridders zijn tegen het islamisme. Ik ook. En ik denk dat dit ook geldt voor de meeste mensen die een achterhoede gevecht leveren voor wat er nog over is van de linkse kerk. Maar een ieder die flexibiliteit predikt tegenover islam, het recht om hoofddoekjes te dragen, of om Arabisch te spreken in de moskee, wordt snel beschuldigd van laffe appeasement of zelfs collaboratie met het islamofascisme. Ik ben in het verleden zelden beschuldigd van linkse sympathieën, eerder het omgekeerde. Maar Leon de Winter beschrijft mij in de Wall Street Journal als een typisch voorbeeld van het ‘progressieve’ establishment dat alles in Nederland zou overheersen. Ook Ayaan Hirsi Ali sprak over „de terreur van politieke correctheid” in haar land, alsof niet Rita Verdonk, maar Jacques Wallage minister voor integratie was.

De absolute toon is dikwijls eigen aan mensen die zich hebben laten bekeren, die het licht plotseling hebben gezien; een beetje zoals de voormalige kettingroker die geen rook meer kan verdragen. Ayaan Hirsi Ali was ooit een vrome moslim, en De Winter verdedigde als progressieve intellectueel vurig het multiculturalisme. Zij denken nu anders. Dat is hun goed recht. Maar de drift is gebleven. Hierdoor wordt elke discussie over religie, multiculturalisme, of cultureel relativisme, snel oververhit, alsof een eerder geloof moet worden bestreden door het tegenovergestelde.

Er is veel aan te merken op het ideaal van de multiculturele samenleving, en ik ben zelf nooit warm gelopen voor het culturele relativisme, althans niet in de zin dat men iets moet goedpraten in naam van cultuur dat duidelijk laakbaar is: dictatuur, slavernij, mishandeling van vrouwen. Maar de boude beweringen van Frits Bolkestein dat we nu maar eens duidelijk moeten zeggen dat onze beschaving superieur is, net als de Griekse superieur was aan de Romeinse, zijn op zijn minst gezegd van twijfelachtige waarde. Was de Griekse beschaving werkelijk superieur – in het recht bijvoorbeeld? Heeft het zin om moslims te vernederen door hen te wijzen op hun vermeende inferioriteit? Als we integratie van islamitische burgers serieus willen bevorderen, lijkt me dit contraproductief.

Een van de verwijten die mij, en ook anderen, worden gemaakt door hen die pal staan voor onze Westerse waarden, is dat ik tolerant zou zijn ten opzichte van intolerantie. Dit is ten dele waar. Zolang mensen de wet niet breken en hun ideeën niet met geweld aan anderen opdringen wil ik hun vrijheid om te denken wat zij willen niet beperken. Er zijn mensen die intolerant zijn tegenover abortus of pornografie of vreemde vrouwen die hen een hand willen geven. Ik deel hun meningen niet, maar ook zij leven in een vrij land. Wat mij meer dwars zit is de intolerantie van mensen die mij nader staan, omdat ik hun bewondering voor de Verlichting deel. Ik hoop nog steeds met hen een debat te kunnen voeren, maar dan wel over belangrijkere dingen dan de fraaie suède schoenen van Gijs van de Westelaken.

Ian Buruma is publicist. Van hem verscheen onlangs ‘Dood van een gezonde roker: Nederland na de moord op Theo van Gogh’. Hij schreef eerder, samen met Avishai Margalit, ‘Occidentalisme: Het Westen in de ogen van zijn vijanden’.

NRC, 7 oktober 2006

mark61
17-10-06, 20:18
Nederland wil niet debatteren. In Nederland heeft iedereen gewoon Gelijk. Van tevoren al.