PDA

Bekijk Volledige Versie : Migrant Haci Karacaer vertelt op geniale wijze zijn eigen levensverhaal.



Ron Haleber
29-12-06, 09:06
Migrant Haci Karacaer vertelt op geniale wijze zijn eigen levensverhaal.

Iedereen die wel eens een paar uur met Haci en met vrienden in een café of elders gezellig heeft zitten discussiëren, kent zijn begaafdheid als verteller.

Hier doet Haci een boekje open over zijn Turks-Koerdisch verleden en met name over de verscheurdheid waar hij als migrant - levend tussen twee werelden - in terecht kwam: als migrant dus wel vertrokken, maar nooit echt aangekomen.... :tranen:

Mij lijkt zijn verhaal model te staan voor elke migrant. :denk:

Neem er effe rustig de tijd voor om dit m.i. prachtige verhaal uit te lezen! Mijn vrienden reageerden positief toen ik ze het opzond, groeten, Ron.


Terug bij af : Integrale tekst van de Etty Hillesum-lezing van Haci Karacaer

Het sneeuwde toen ik geboren werd. Of in ieder geval zag het er zo uit. Mijn moeder wist te vertellen dat de bloesem van de abrikozenbomen op het erf neerdwarrelde om mijn komst te begroeten. Ik moet dus in het voorjaar zijn geboren. Maar welk voorjaar? Ik weet het niet. Op het platteland telden de seizoenen, niet de jaren.

Haci Karacaer

Als de generatie van mijn moeder wilde aangeven in welk jaar iemand was geboren, ging dat in beelden als ‘die en die is geboren in het jaar dat de beroemde boef Hacikke Korro is vermoord’. Korro was een boef die in de landelijke regio waar we woonden vrouwen lastig viel. Of in het jaar dat Kotan en Heleman met een geweer in de hand een meningsverschil wilden uitvechten. In het dorp van mijn vader werd wel vaker een vuurwapen getrokken. En het gebeurde maar al te vaak dat er een halve dag lang schoten gewisseld werden. Met de nodige slachtoffers van dien. Als er een dode viel lag de zaak voor de dader vrij simpel. Die ging de gevangenis in. Aan de kant van het slachtoffer lag het gecompliceerder. Als hij een zoon had, werd die vanaf dat moment klaargestoomd om de dood van zijn vader te wreken. De weduwe werd opnieuw uitgehuwelijkt, als het kon aan een ongetrouwde broer van haar man, en anders zorgde ze de rest van haar leven voor de kinderen en kleinkinderen. Als zij ongetrouwd bleef, liep ze gerede kans door de mannen uit het dorp lastig gevallen te worden. Haar reputatie ging er aan, ze zou een slechte moeder wezen, die ‘het nest niet bij elkaar hield’ en de mannen trof uiteraard geen blaam. Totdat er weer twee mannen ruzie om haar kregen. En die ruzies liepen regelmatig uit op een nieuw vuurgevecht. Maar vrouwen waren niet de enige aanleiding om te gaan schieten. Het kon ook om zoiets banaals gaan als kinderen die ruzie hadden of koeien die zich te goed deden aan het gewas van de buurman. Of het ging gewoon om de machtsvraag, iets wat in elke stammengemeenschap speelt.

Dinsdag was een bijzondere dag op de kalender van het plattelandsleven. Dan was het marktdag. De dorpelingen pakten de dolmus naar de stad, een minibusje, dat in grote delen van Turkije de enige vorm van openbaar vervoer was en trouwens nog is. Nou ja stad, in ieder geval een plaats die groter was dan ons dorp. Met een school, en een politiebureau, dat ook dienst deed als gevangenis. In zo’n dolmus zaten dus ook de mensen die hun verwanten in de gevangenis gingen bezoeken. Al het nieuws uit de streek werd uitgewisseld, en na de nodige bezoeken te hebben afgelegd en het doen van de boodschappen ging de reis weer terug naar het dorp.

Zo zou het leven in het dorp er vandaag waarschijnlijk nog hetzelfde uit hebben gezien, als er op een dag niet de eerste berichten opdoken over het grote geld dat in landen als Duitsland, België en Nederland te verdienen viel. In alle gezinnen, het koffiehuis en de moskee was het het gesprek van de dag. Elke volwassen man of bijna volwassene wilde wel dat snelle geld. Een paar jaar werken in het verre westen om dan als vermogend man terug te keren en je eigen zaak te starten, land te kopen, je eigen baas te zijn. De eerste mannen werden feestelijk uitgewuifd. Het zou immers maar voor korte tijd zijn. Ze zijn nooit meer terug gekomen. Eerst vertrokken de mannen. Later gingen de eerste vrouwen en kinderen hen achterna om wortel te schieten in een vreemd land. In een jaar of twintig was Sagirkaraca, het dorp waar ik het over heb, een spooklandschap geworden, waar nu nog maar zo’n vijftien gezinnen wonen. Het huis waar mijn vader is geboren, bestaat niet eens meer. Het is allang gesloopt.


Overigens ben ik niet in Sagirkaraca geboren, maar in Aksaray, een stadje in de buurt. Ik weet dus waar ik geboren ben, en in welk seizoen, omdat mijn moeder zich de bloeiende abrikozenbomen herinnert. Dat kan kloppen, want volgens mijn vader was het maart 1964. Dat wil overigens niet zeggen, dat ik ook zo in de boeken sta. Volgens mijn paspoort ben ik op 1 januari 1962 geboren. Meer dan negentig procent van de Turken van mijn leeftijd of ouder is administratief op 1 januari geboren. Dat heeft te maken met de werking van de Burgerlijke Stand in Turkije. Bij het bezoek aan de jaarmarkt in de grote stad in de buurt werden alle kinderen die in de voorgaande periode waren geboren aangemeld. Of het gebeurde een jaar later. Verjaardagen hebben nooit een grote rol gespeeld in de islamitische cultuur, sterker nog: conservatieve moslims zien het als een westerse decadentie.Je vader heeft immers bij je geboorte een schaap geslacht, en daar doe je het maar mee voor de rest van je leven.In mijn geval ligt mijn geboortedatum nog iets gecompliceerder.

Tot mijn vijfde bestond ik administratief niet. Mijn vader was inmiddels naar Europa vertrokken. En ik wilde per se naar school, daarvoor moest ik in de Burgerlijke Stand worden ingeschreven, want je moest in het toenmalige Turkije kunnen aantonen dat je zeven jaar was voor je naar het basisonderwijs mocht. Met mijn moeder en een tante van haar ben ik naar de grote stad getrokken om me te laten inschrijven in het bevolkingsregister. Ik was niet bepaald onder de indruk van al dat ambtelijk gedoe – toen al niet- en als Koerdische jongen verstond ik niets van wat er gezegd werd. Voor een vijfjarige was het een vreemde ervaring dat de taal waarin ik alles geleerd had wat ik op dat moment wist blijkbaar in de grote buitenwereld niet bestond. Mijn moeder en mijn tante hebben me dus als zevenjarige opgegeven, zodat ik naar school kon. En vanaf dat moment af, was ik dus in 1962 geboren. In de winter wel te verstaan, op 1 januari.


Aksaray is een klein stadje in het hart van Turkije. Het ligt 220 kilometer ten zuiden van Ankara. Het is het bewoonde centrum van een agrarisch gebied, waar het leven van de mensen draait om de teelt van komkommers, tomaten en uien en de vele soorten paprika en peper die Turkije rijk is. En natuurlijk nog de andere soorten groenten en fruit die in de tuin of op het land om het huis werden verbouwd, en die voorzover ze niet voor eigen consumptie werden gebruikt naar de markt werden gebracht om te verkopen. De appels, abrikozen en de perziken werden in keurige pyramides gestapeld om de kopers te trekken. Want om,dat iedereen zo ongeveer hetzelfde kweekte en teelde was kwaliteitsonderscheid niet alleen voldoende. Het kwam vooral ook op de presentatie aan. Ik denk dat ik daar een hang naar perfectie aan heb overgehouden.

Het bedrijf werd gerund door mijn vader en moeder samen. Mijn vader was zowel landbouwer als veeboer. Hij handelde dus ook in koeien. Tot hij in 1969 besloot naar Europa te gaan. Dat lukte met behulp van vrienden die hem waren voorgegaan. Hij wilde eigenlijk zoals zoveel Turken het liefst naar Duitsland, maar hij kwam in België terecht. Van daaruit vertrok hij naar Nederland om bij een poeliersbedrijf in Barneveld terecht. Een grotere overgang als die van zelfstandige veeboer naar kippenslachter aan de lopende band is nauwelijks denkbaar.

Vanaf dat moment was het mijn moeder die het bedrijf in haar eentje runde. Wat natuurlijk voor mij als jonge zoon des huizes ook extra verantwoordelijkheden met zich meebracht. Wij woonden officieel wel in Aksaray, maar het huis lag ver buiten de bebouwde kom, ver buiten de bewoonde wereld, midden op het platteland. Het was een lemen huis temidden van zo’n tienduizend vierkante meter grond. Mama verbouwde hier haar tomaten en komkommers en zoals gezegd stonden er ook abrikozenbomen. Die stonden er niet alleen voor het fruit, maar ook als natuurlijk zonnescherm om onder te schuilen in de schaduw of te eten. Voor dag en dauw stond mama op om de tomaten en komkommers te plukken die bedoeld waren voor de verkoop. Ze werden verpakt in grote kisten of zakken, die wel zestig kilo konden wegen. Dan was het mijn beurt om op te staan. De kisten en de zakken moesten op een muilezel worden getild en worden vastgebonden voor het vervoer naar de markt. Ik ging met mijn moeder mee naar de markt en hielp haar bij de verkoop. Na afloop gingen we met de ezels weer naar huis. Onze ezels hadden een eigen stal en een paar keer per dag ging ik met één van de ezels, een ezelin, naar een nabijgelegen steenfabriek om drinkwater te halen. Ons huis had geen waterleiding.

Op de steenfabriek werkten uitsluitend jonge vrijgezelle mannen. Als jongen van zeven kon ik niet altijd instaan voor de veiligheid van mijn ezelin. Als de hormonen bij de fabrieksarbeiders te erg opspeelden kon ik af en toe niet voorkomen dat de ezelin genomen werd door hen. Terwijl ik nog op het beest zat.

Ik begrijp ook niet waarom Theo van Gogh het altijd over geitenneukers had als hij moslims bedoelde. Schapen en geiten worden juist met rust gelaten omdat volgens de overtuiging van de mensen het ongehoord was om een dier dat je kon eten te nemen. Ezels, paarden en zelfs honden waren de favoriete speelkameraden om stoom af te blazen.


Tot mijn vijfde liep ik rond op blote voeten met een blauwe jurk aan. Als baby al was ik het enige gezelschap van mijn moeder als zij op het land aan het werk was. We waren elkaars enige gezelschap, want omdat we zo afgelegen woonden was er niemand anders die voor mij kon zorgen. Ze nam me mee naar het land en legde met in de schaduw van één van haar komkommerplanten. Later vertelde ze me dat er op een keer zelfs een slang over mijn gezicht is gekropen. Ik ben blij dat ik toen nog een kind was, die nog niet een instinctieve angst voor slangen had ontwikkeld. Ik heb er zelf niet eens een herinnering aan overgehouden. Slangen en andere beesten horen bij het landleven. In onze woon-slaapkamer hadden we zelfs een wespennest. Regelmatig, en dan het liefst ’s nachts, werd één van ons gestoken. De anderen werden dan wakker van het gegil van het slachtoffer.


Laat ik terugkomen op mijn liefde voor school. Ik bestond inmiddels administratief en ik kon de wondere nieuwe wereld van boeken, schoolborden en strenge leermeesters betreden. Ik ben altijd met veel plezier naar school gegaan. Ik ben nu eenmaal nieuwsgierig van aard.

Zoals u ziet ben ik niet zo groot. Toen ik naar school ging was ik dus ook echt klein. Het schoolhoofd weigerde te geloven dat mijn leeftijd op mijn inschrijving ook mijn echte leeftijd was. Mijn moeder moest er waar aan te pas komen om hem duidelijk te maken dat ik toch echt op een leeftijd was aangeland dat ik Turks moest leren. Mijn moeder kon erg overtuigend zijn als ze iets in haar kop had. Ik mocht dus naar school. Ik was één van de betere leerlingen. En na vijf jaar basisschool ging ik eerst drie jaar naar de middelbare school en vervolgens drie jaar naar het lyceum. Ik zal u er niet mee vermoeien om u uit te leggen hoe het Turkse onderwijssysteem in elkaar zit.

Maar de onderwijsmethode is wel nuttig om te weten: drillen, drillen en nog eens drillen. In Nederland debatteren we erover of het om inzicht gaat of om kennis. We gaan ervanuit dat geëmancipeerde burgers het beste voor zichzelf en de samenleving waar kunnen maken. In mijn herinnering aan het onderwijs was het dat de staat vooral gedisciplineerde burgers nodig had. In alles werd dat onderstreept. In de rituelen, in de verboden, in de straffen, in de onderwijsmethoden. Je was onderdeel van het collectief.

Helemaal onbegrijpelijk is dat niet.

Turkije in zijn huidige vorm is nog geen honderd jaar oud. Na het debakel van de eerste wereldoorlog – het oude Ottomaanse Rijk bestond niet meer en Turkije had de verkeerde bondgenoten gekozen – werd het eens zo trotse land teruggesnoeid tot zijn huidige gebied. Zonder het ingrijpen van het leger in 1921 , en vooral zonder de leiding van Mustafa Kemal Pasja, de Vader des Vaderlands Atatürk (letterlijk: vader der Turken) zou het land weer uiteengevallen zijn in stammenrijken. Vanaf dat moment was iedereen Turk, welke van de vele tientallen etniciteiten hij of zij ook had.

En dat zouden we weten ook. Ataturk en de beweging rondom hem heen vormden een vreemd amalgaam van Ottomaanse nostalgie, vooruitgangsoptimisme, nationalisme en open oog voor de noden van het volk. De nieuwe doctrine werd een mengeling van nationalisme en socialisme, zonder de foute bijsmaak die dat nog geen tien jaar later zou krijgen bij de voormalige bondgenoot van Turkije. Het arabisch schrift werd vervangen door het latijnse. Onderwijs werd verplicht, iedereen kreeg toegang tot overheidsambten. De scheiding tussen Kerk en Staat werd zo rigoureus doorgevoerd, dat de imams voortaan beroepen werden door een heus overheidsministerie, het Directoraat voor Geloofszaken. Uitingen van tribalisme of geloof in de openbare ruimte werden verboden, zoals het dragen van een fez, een baard of een hoofddoek in overheidsdienst. Maar er gebeurde meer. Er kwam een voor die tijd uiterst moderne grondwet met een scheiding der machten, gevormd naar Zwitsers model. Het algemeen kiesrecht werd ingevoerd.

Het is een beetje cynisch dat diegenen die twijfelen aan het democratisch gehalte van Turkije als toetssteen voor de toetreding tot de EU, vergeten dat het vrouwenkiesrecht in Turkije ruim twintig jaar eerder werd ingevoerd dan in een land als België, mede-oprichter van de EU. Turkije kende een artistieke vrijheid zonder weerga in de islamitische wereld. Als je Turkije niet meerekent worden er in de islamitische wereld per jaar minder literaire werken uitgegeven, let wel binnen de islamitische wereld en niet door auteurs die alleen in ballingschap kunnen publiceren, dan in een land als Griekenland. We hebben het dan over een verhouding van een land van 12 miljoen inwoners een een regio van 300 miljoen inwoners.


Maar Turkije ligt nog altijd in de Oriënt, of conservatiever gezegd, in de Levant. Turkije zou Turkije niet zijn als er niet een fikse dosis schizofrenie bij kwam kijken.

Atatürk was geen democraat, hij was een moderniseerder, die wist dat hij brede steun nodig had. En daarom legde hij zijn erfenis in handen van het leger. Dat in naam van de seculiere democratie een paar keer een staatsgreep zou plegen en elke afwijking van de norm van de staatsmacht genadeloos onderdrukte. We zijn allemaal Turken. Waag niet te melden dat je Armeniër of Koerd bent.

Waag het niet om corruptie in en om het leger aan de orde te stellen. Waag het niet om een eigen interpretatie aan de islam te geven, die afwijkt van de gebaande paden van de genationaliseerde staatsislam. Daar weten de alevieten en de mensen van Milli Görü? over mee te praten. Daar ligt de kern van de Turkse ziel. We zijn trots op onze geschiedenis. Als Turk, maar ook als bewoner van het platteland dat niet meer bestaat. We zijn trots op het Ottomaanse verleden, maar willen hopeloos modern zijn. We zijn moslim maar willen ook normale burger zijn. We willen bij Europa horen, maar kom niet aan de Turkse gevoeligheden. We willen individu zijn zonder de geborgenheid van onze familie en gemeenschap kwijt te raken.

We willen de wetten gehoorzamen, zonder de tradities van het oplossen van problemen in eigen kring – hoe heftig ook – helemaal los te laten. We willen een heleboel tolereren, feminisme of zelfs homo’s, zolang het maar geen aanstoot geeft of ons direct raakt. Het dillemma van elke Turk in het seculiere westen is de continue jeuk tussen zijn verstand en zijn hart. Vandaar dat we onszelf opsluiten, terwijl we weten dat die trein, net als de oude Oriëntexpress een eindstation heeft.

Als die trein op het kopstation aan de Bosporus in Istanbul aankwam waren er maar twee mogelijkheden: uitstappen of teruggaan.

Ron Haleber
29-12-06, 09:08
VERVOLG

Mijn weg, was als de weg van zovele migranten, nieuwe wegen zoeken. Weggaan van gebaande paden.


Terug naar mijn verhaal.


Hoe ouder ik werd, hoe meer taken ik van mijn vader overnam. Als oudste zoon bij afwezigheid van mijn vader heb veel moeten regelen voor mijn moeder en ons gezinnetje. In het begin kwam hij eens in de twee jaar voor vakantie, later werd dat eens per jaar. Mijn zusje, inmiddels overleden, zag de man als een vreemd. Zoals in een Nederlandse reclame: “Mama wie is die man die op zondag bij ons het vlees komt snijden?” Zusje weigerde dan ook samen met ons aan tafel te eten als pa er was.


Op 5 februari 1982 kwam ik naar Nederland. Ik zat voor het eerst in het vliegtuig. Tot op de dag van vandaag kan ik de angst voelen die mij overviel bij het opstijgen. In het vliegtuig ging het nog wel, ik was niet de enige Turk. Maar eenmaal op Schiphol wist ik dat ik in een totaal andere wereld was beland. Een wereld die me nog danig zou opbreken.

In Turkije had ik me als een kind uit een minderheidsgroep via school opgewerkt tot een trots lid van de Turkse meerderheid. Terugkijkend zou je me een goedgedrilde nationalist kunnen noemen toen ik aankwam. In Nederland was ik terug bij af. Niks meerderheid. Minderheid en nog onderklasse ook. Ik sprak de taal niet, mijn schooldiploma’s deden er niet toe. En de verhalen die mijn vader verteld had over de de algemene welstand van Nederland en de persoonlijke welstand die hij zelf had opgebouwd bleken ook anders dan ik me had voorgesteld. Ik wilde vooruit, ik wilde leren. Maar vreemd genoeg voelde ik, afgezien van de tijdelijke warmte bij een glas thee, me nauwelijks thuis bij Turkse organisaties. Er hing een beetje de sfeer van nostalgie, van losers omheen, niet die van mensen die een uitdaging aangaan.


Want dat was bij uitstek de generatie van mijn vader. De aanpakkers, de durvers. Als je de stap durft te maken om huis en haard te verlaten om in een volstrekt vreemd land iets op te bouwen moet je moed, zelfvertrouwen, durf hebben. Uithoudingsvermogen en een huid als een olifant. Je had te maken met een samenleving die je als tijdelijke gast zag. Welwillend weliswaar, maar toch voor tijdelijk. En dus waren er geen voorzieningen. Eerst was er kamp Ataturk in Amsterdam, een heus barakkenkamp voor arbeiders van Ford en de Hoogovens, later kwamen de even illegale als brandgevaarlijke pensions van huisjesmelkers waar de ‘gastarbeiders’ bedden deelden in een drieploegendienst. De mannen woonden daar zonder privacy, zonder gezin. Mijn vader heeft over die pionierstijd veel verhalen verteld. Verhalen die hij begrijpelijkerwijs aan mijn moeder louter in gekuiste vorm heeft herhaald. Hoe ze allemaal wel een scharrel hadden. Waar ze af en toe de benen onder tafel konden steken. Of eens konden overnachten. Hoe ze van Nederlandse vrijwilligers taallessen kregen. Ze wilden dat zelf, en in mijn herinnering lag het rendement van die lessen hoger dan de gedwongen lessen van nu. Het lijkt vreemd, maar het was in die tijd vooral de vrouwen- en homobeweging die het meest enthousiast bezig was met die taallessen. In de gastarbeiders herkenden ze blijkbaar lotgenoten en dat was wederzijds. De tolerantie en pioniersgeest aan beide zijden is in minder dan dertig jaar helaas verloren gegaan. Dat geldt ook voor hun wereldbeeld. De generatie van mijn vader ging als een trotse ontdekkingsreiziger op weg naar nieuwe havens. Een deel van hun kleinkinderen straalt uit, dat ze aangedokt zijn, rijp voor de sloop.


Ik besloot na mijn aankomst dus verder te leren. Elke opleiding, elke baan was een nieuwe stap. Ik wilde bij de hoofdstroom horen. En ik wilde geen minderheid zijn. Vreemd genoeg ben ik in het kleine wereldje van de Turken in Nederland er steeds weer met mijn neus op gebrukt, dat ik weliswaar een Turks paspoort had, maar ik eigenlijk een Koerd was. Een trapje lager dus. Elke Turk herkent een andere Turk, maar je eerste vraag is altijd: waar kom je vandaan, of waar komen je voorouders vandaan. Je familienaam verraadt het eigenlijk al meteen. Er zijn dorpen waarvan de meerderheid dezelfde familienaam draagt, en je elkaar alleen uitelkaar kunt houden door erbij te vertellen dat je de zoon, kleinzoon, achterkleinzoon van die en die bent. Nadat ik met pijn en moeite mijn Koerdische identiteit op school had moeten prijsgeven, heb ik die noodgedwongen uit lijfsbehoud of gewetensrust in Nederland weer moeten herontdekken. Dat is een vreemd fenomeen, dat bijvoorbeeld ook Berbers, in Marokko een veelal ontkende minderheid, maar in Nederland de meerderheid van de Marokkaanse ‘gastarbeiders’ (ook met een eigen taal, ook met een eigen cultuur, ook met een plattelandsachtergrond) hebben ervaren. En dit fenomeen beperkt zich niet tot Turken of Marokkanen. In zijn bij tijd en wijle hilarische autobiografie “Blühende Landschaften –Eine Heimatkunde” beschrijft de Duitse schrijver Peter Richter hoe hij als Oostduitser uit Schwaben pas na de val van de Muur als emigrant in West-Duitsland een Oost-Duitser werd. Het was nooit bij hem opgekomen. Hij was Schwabe. Maar in West-Duitsland, waar menigeen van zijn argeloosheid misbruik wenste te maken, van de huisbaas tot de werkgever, kreeg hij collectieve eigenschappen toegedicht, die niet die van hem als indivdu waren. Hij kreeg stempels opgedrukt, aan de andere kant miste hij essentiële dingen in het leven van alledag die hij vanaf zijn kindsheid gewoon was. Emigrant zijn betekent universeel het verlies van normaliteit en het opgedrongen krijgen van een nieuwe normaliteit, die misschien wel in essentie, maar in zijn vorm de jouwe is. Als anderen gaan bepalen wat jouw identiteit is, is het knap lastig integreren. Duizend maal per dag laveer je tussen kapitulatie en gevecht, tussen verstoppertje spelen en toch je eigen ding doen. Tussen twijfel aan jezelf en je omgeving voor gek verklaren. Ik denk dat het niet voor niets is, dat de emancipatie bij migrantenvrouwen beter slaagt dan bij hun echtgenoten. Bij meisjes beter dan bij jongens.


Tijdens mijn loopbaan als systeembeheerder bij de gemeente Amsterdam heb ik ook veel moeten leren. Binnen no time was ik daar de Robin Hood. Het was een bedrijf van vijftig medewerkers met een onbeschrijflijk ouderwetse leiding. Kunt u zich voorstellen, een bedrijf dat draait op de uitdagingen van de ICT maatschappij en gedrenkt is in de sfeer van de kostprijs van puntenslijpers en blocknootes. Ik was de nieuweling die zich niets aantrok van de codes van het bedrijf. Ik durfde in vergaderingen de leiding het vuur aan de schenen te leggen. Mijn collega’s vonden prachtig, maar helemaal begrijpen konden ze het niet.

Op een dag vroeg een collega mij geheel argeloos;” Haci, hoe komt het toch dat jij met kop en schouders boven ons uitsteekt” Nou ja, en dat met mijn lichaamslengte, maar ik meende te begrijpen wat hij bedoelde. Ik was primus inter pares. De eerste onder gelijken. Dat gaf natuurlijk een goed gevoel. Ik was geïntegreerd, al gebruikten we dat woord toen nog niet. Maar mijn ego kreeg een gevoelige knauw bij een volgende gebeurtenis.


Mijn assistent had een groot respect voor mij, en ik voelde me dan ook vereerd toen ik werd uitgenodigd voor zijn huwelijk. Het was mijn eerste huwelijksfeest in Nederland. Ik kom in de feestzaal en zie daar Ger, mijn assistent, en zijn aanstaande in een prachtige jurk. Hij begroet me, en wijst op zijn bruid: “Ze ziet er prachtig uit hé?” Ik begon onmiddellijk te blozen. Ik mompelde wat voor me uit als “zoiets moet je mij niet vragen” en wist niet hoe gauw ik weg moest komen. Ger stond geheel verbouwereerd daar, hij herkende de altijd zo assertieve Haci niet meer. Ger kon niet vermoeden dat de Haci die hij kende als zijn assertieve chef al 27 jaar zo geconditioneerd was, dat het voor hem onmogelijk was om in het openbaar complimenten te maken aan andermans vrouw.


En daarmee kom ik op het punt van de littekens van de integratie. Onze weg van emigratie en emancipatie valt geografisch en temporeel op de meter en de seconde te boekstaven. We weten op de dag nauwkeurig wanneer we uit onze thuishaven vertrokken en wanneer we aankwamen. Onze carrière staat minitieus opgetekend in onze cv’s, die we nog zorgvuldiger bijhouden dan onze Nederlandse collega’s, want het is onze sleutel voor de toekomst. We gaan voor de hoofdprijs, want dat betekent dat onze kinderen naar nog betere scholen kunnen gaan. We willen weg uit afbraakwijken, want dat is beter voor onze kinderen. We zijn bereid uit te varen naar telkens nieuwe havens, we zijn ondernemend genoeg. Fysiek gezien dan. Als je in ons hoofd kijkt, zijn we in elke haven die we ooit hebben aangedaan blijven hangen. We zijn nooit echt vertrokken en nooit echt aangekomen. Als je in ons hoofd kijkt tenminste. Misschien waren het de loodsen, de havenautoriteiten, werden we echt alleen als passanten gezien of hadden we zelf teveel geestelijke asbest aan boord.


Voor zo ongeveer elke immigrant in Nederland, hier geboren of niet is islam het codewoord. Er zijn in Nederland zestien miljoen islamdeskundigen. En de meesten menen op goede gronden moslims te kunnen haten. Niet in fysieke zin, zoals vroeger in de Waterloopleinbuurt in Amsterdam, maar in geestelijke zin is een bevolkingsgroep opgesloten in een getto: u bent moslim, dus u hoort er niet bij. Niet bij onze rechtsstaat, niet bij onze vrijheden, niet bij onze vooruitgang. Nou ja, vooruitgang, ok. We boeken bij het Turkse reisbureau omdat het goedkoper is, we halen Turkse pizza omdat het beter is dan McDonalds en overigens behoren Turkse ondernemers tot de meest innovatieve van Europa. Zolang we het I-woord maar niet hoeven te horen.


Onkunde hangt als een molensteen om onze nek. Zowel van Nederlanders als – ik wilde even zeggen als van moslims – maar ik bedoelde natuurlijk Turken, Koerden, Armeniërs, Alevieten, Soennieten, Shi’iten, Surinamers, Marokkanen, Berbers, Algerijnen, Somaliërs, Irakezen en Iraniërs en al die anderen uit die gordel van pijnbomen, wijngaarden en zand, die worden onderdrukt in de naam van uw Verlichting? De Gordel van Smaragd van onze eeuw. Sorry voor deze haperende verwijzing naar Multatuli’s Max Havelaar. Er is iets soortgelijks aan de gang als in de tijd van het Nederlandse kolonialisme. We menen te weten wat mensen zijn op basis van hun afkomst. De Indiër, de nobele wilde die door zijn wil als zelfstandig individu erkend te worden knaagde aan de wortels van het Koninkrijk van toen is de moslim van vandaag. We kunnen niet bestaan zonder ons wederzijds vijandsbeeld. Dat leidt tot vervreemding. Een wederzijdse vervreemding.

Als je media, politiek, en zelfs de meeste wetenschappelijke publicaties volgt is het terrorisme, de politieke islam, de opstelling van staten als Iran en Irak terug te voeren op de islam. Of het om puntje punte Marokkanen gaat, om Koerdische seperatisten, eerwraak, het maakt niet uit: one islam serves all. Heb je een foute naam of een foute postcode, je kunt zelfs je sollicitatiegesprek al vergeten. Er is in Nederland en zeker ook in onze buurlanden na 9/11 – en bij ons na de moorden op Pim Fortuyn waar geen moslim bij betrokken was, en die op Theo van Gogh een omslag te bespeuren in het denken. Islam wordt niet meer gezien als een geloof in al zijn gradaties, maar als een ras. Je bent het of je bent het niet. Als moslim geboren, je bent het voor je leven. Je bestaat dus niet meer als individu.


Dit is het dilemma van elk kind van een migrant. Mohammed B. , Mohammed Atta, of de kofferbommenleggers uit Duitsland zijn geen terroristen die van buiten komen. Het zijn bij wijze van spreken kinderen die bij wijze van spreken op onze eigen schoot zijn groot geworden. Ze zijn even vreemd in Nederland als in de droomwereld van hun ouders. Ze knutselen hun eigen verleden bij elkaar vanaf het internet, niet het meest betrouwbare nest om naar je roots, je haven van herkomst en je thuishaven op zoek te gaan.


Is er een remedie, een uitweg. Jazeker. Hou op om migranten te beschouwen als mensen die in een bepaald religieus cliché horen te passen. Bekijk ze als individu en bekijk hun situatie sociologisch en niet religieus.


Jan Hoek, hoofdredacteur van Spunk was op vakantie in Beiroet toen de oorlog uitbrak. In het Parool van vrijdag 21 juli beschrijft hij hoe hij het land uitkwam via Syrië naar vervolgens Turkije. Het werd een tocht van drie dagen, die zonder de hulp van de chauffeur nooit was gelukt. “Alleen al aan de Syrische grens, met talloze loketten waar niemand Engels spreekt, maar wel met veel schreeuwen, duwen en omkopen” De rest van de taxirit daarna was vooral relaxed. Een jongen bracht hem een portie falafel, zonder dat hij er iets voor hoefde te hebben. Weer een ander nam hem mee in de auto en bracht hem naar een hotel. Iemand bracht hem naar Istanbul, waar hij met zijn moeder veilig het vliegtuig naar Nederland kon nemen.


Hoek relativeert zijn avontuur. Syrië schijnt tot de as van het kwaad te horen. In Nederland zijn mensen ook bereid vreemden te helpen. Maar zou een Syriër die gestrand is op een busstation in Emmeloord ook een lekker gratis patatje aangeboden krijgen?




Begin vorig jaar overleden kort na elkaar mijn gehandicapte zoon, mijn vader schoonvader en mijn oma. Ik heb ze in Turkije begraven. Het was een warm bad waarin ik terecht kwam, van medeleven, niet een handje op een receptie, maar diep van uit het hart. Voor mezelf heb ik een graf geregeld in Nederland. Maar iedereen moet begraven worden in het land waar hij wilde wonen. Ik ben op een moment de menigte die kwam condoleren ontvlucht. Misschien ben ik een grotere individualist geworden dan ik wil toegeven. En ik ben ergens in het landgoed van mijn vader onder een boom gaan zitten. Om voor mij uit te staren. De balans op te maken zogezegd. Op een gegeven moment merkte ik dat de bloesem van de boom waaronder ik zat neerdwarrelde op mijn schouders. Toen wist ik dat de cirkel rond was. Ik ben Haci Karacaer, uit Aksaray en ik ben burger van deze wereld.


Haci Karacaer is voorzitter van Stichting Marhaba Kunst en Cultuurhuis, was directeur van Milli Görüs Noord-Nederland en is bestuurslid van de Westermoskee in Amsterdam
17 november 2006

bron:

http://www.nrc.nl/opinie/article546853.ece/Terug_bij_af_Integrale_tekst_van_de_Etty_Hillesum-lezing_van_Haci_Karacaer%0A

Orakel
29-12-06, 19:32
Geplaatst door Ron Haleber
Migrant Haci Karacaer vertelt op geniale wijze zijn eigen levensverhaal.

Mij lijkt zijn verhaal model te staan voor elke migrant..[/I]

Hopelijk heeft het doen van zijn verhaal voor de man zelf enige therapeutische waarde gehad en hopelijk volgt er niet, zoals bij Etty Hillesum, ook nog es een dagboek met het doel ons deelgenoot te maken van allerhande emotionele migratieproza.

Zijn verhaal staat niet model voor elke migrant, het is een extract van de eerste generatie migrant.
Dit soort cultureel exotisme deed het goed in de tijd van de leren slippers, de tijd waarin vrouwen uit protest tegen de maatschappij weigerden een bh te dragen (go figure) en de tijd dat oude mannen hun haar in een staartje droegen. 3la nozems, tarrrrrr.....

Met alle rezpek voor de man, maar dit verhaal heeft voor de toehoorder een hoog nostalgisch kijkdoosgehalte, maar wat het met bevrijding of empowerment te maken heb?
Dan toch liever de bh's weer in de ban, daar gaa'k veel strakker op.