Ron Haleber
29-12-06, 09:06
Migrant Haci Karacaer vertelt op geniale wijze zijn eigen levensverhaal.
Iedereen die wel eens een paar uur met Haci en met vrienden in een café of elders gezellig heeft zitten discussiëren, kent zijn begaafdheid als verteller.
Hier doet Haci een boekje open over zijn Turks-Koerdisch verleden en met name over de verscheurdheid waar hij als migrant - levend tussen twee werelden - in terecht kwam: als migrant dus wel vertrokken, maar nooit echt aangekomen.... :tranen:
Mij lijkt zijn verhaal model te staan voor elke migrant. :denk:
Neem er effe rustig de tijd voor om dit m.i. prachtige verhaal uit te lezen! Mijn vrienden reageerden positief toen ik ze het opzond, groeten, Ron.
Terug bij af : Integrale tekst van de Etty Hillesum-lezing van Haci Karacaer
Het sneeuwde toen ik geboren werd. Of in ieder geval zag het er zo uit. Mijn moeder wist te vertellen dat de bloesem van de abrikozenbomen op het erf neerdwarrelde om mijn komst te begroeten. Ik moet dus in het voorjaar zijn geboren. Maar welk voorjaar? Ik weet het niet. Op het platteland telden de seizoenen, niet de jaren.
Haci Karacaer
Als de generatie van mijn moeder wilde aangeven in welk jaar iemand was geboren, ging dat in beelden als ‘die en die is geboren in het jaar dat de beroemde boef Hacikke Korro is vermoord’. Korro was een boef die in de landelijke regio waar we woonden vrouwen lastig viel. Of in het jaar dat Kotan en Heleman met een geweer in de hand een meningsverschil wilden uitvechten. In het dorp van mijn vader werd wel vaker een vuurwapen getrokken. En het gebeurde maar al te vaak dat er een halve dag lang schoten gewisseld werden. Met de nodige slachtoffers van dien. Als er een dode viel lag de zaak voor de dader vrij simpel. Die ging de gevangenis in. Aan de kant van het slachtoffer lag het gecompliceerder. Als hij een zoon had, werd die vanaf dat moment klaargestoomd om de dood van zijn vader te wreken. De weduwe werd opnieuw uitgehuwelijkt, als het kon aan een ongetrouwde broer van haar man, en anders zorgde ze de rest van haar leven voor de kinderen en kleinkinderen. Als zij ongetrouwd bleef, liep ze gerede kans door de mannen uit het dorp lastig gevallen te worden. Haar reputatie ging er aan, ze zou een slechte moeder wezen, die ‘het nest niet bij elkaar hield’ en de mannen trof uiteraard geen blaam. Totdat er weer twee mannen ruzie om haar kregen. En die ruzies liepen regelmatig uit op een nieuw vuurgevecht. Maar vrouwen waren niet de enige aanleiding om te gaan schieten. Het kon ook om zoiets banaals gaan als kinderen die ruzie hadden of koeien die zich te goed deden aan het gewas van de buurman. Of het ging gewoon om de machtsvraag, iets wat in elke stammengemeenschap speelt.
Dinsdag was een bijzondere dag op de kalender van het plattelandsleven. Dan was het marktdag. De dorpelingen pakten de dolmus naar de stad, een minibusje, dat in grote delen van Turkije de enige vorm van openbaar vervoer was en trouwens nog is. Nou ja stad, in ieder geval een plaats die groter was dan ons dorp. Met een school, en een politiebureau, dat ook dienst deed als gevangenis. In zo’n dolmus zaten dus ook de mensen die hun verwanten in de gevangenis gingen bezoeken. Al het nieuws uit de streek werd uitgewisseld, en na de nodige bezoeken te hebben afgelegd en het doen van de boodschappen ging de reis weer terug naar het dorp.
Zo zou het leven in het dorp er vandaag waarschijnlijk nog hetzelfde uit hebben gezien, als er op een dag niet de eerste berichten opdoken over het grote geld dat in landen als Duitsland, België en Nederland te verdienen viel. In alle gezinnen, het koffiehuis en de moskee was het het gesprek van de dag. Elke volwassen man of bijna volwassene wilde wel dat snelle geld. Een paar jaar werken in het verre westen om dan als vermogend man terug te keren en je eigen zaak te starten, land te kopen, je eigen baas te zijn. De eerste mannen werden feestelijk uitgewuifd. Het zou immers maar voor korte tijd zijn. Ze zijn nooit meer terug gekomen. Eerst vertrokken de mannen. Later gingen de eerste vrouwen en kinderen hen achterna om wortel te schieten in een vreemd land. In een jaar of twintig was Sagirkaraca, het dorp waar ik het over heb, een spooklandschap geworden, waar nu nog maar zo’n vijftien gezinnen wonen. Het huis waar mijn vader is geboren, bestaat niet eens meer. Het is allang gesloopt.
Overigens ben ik niet in Sagirkaraca geboren, maar in Aksaray, een stadje in de buurt. Ik weet dus waar ik geboren ben, en in welk seizoen, omdat mijn moeder zich de bloeiende abrikozenbomen herinnert. Dat kan kloppen, want volgens mijn vader was het maart 1964. Dat wil overigens niet zeggen, dat ik ook zo in de boeken sta. Volgens mijn paspoort ben ik op 1 januari 1962 geboren. Meer dan negentig procent van de Turken van mijn leeftijd of ouder is administratief op 1 januari geboren. Dat heeft te maken met de werking van de Burgerlijke Stand in Turkije. Bij het bezoek aan de jaarmarkt in de grote stad in de buurt werden alle kinderen die in de voorgaande periode waren geboren aangemeld. Of het gebeurde een jaar later. Verjaardagen hebben nooit een grote rol gespeeld in de islamitische cultuur, sterker nog: conservatieve moslims zien het als een westerse decadentie.Je vader heeft immers bij je geboorte een schaap geslacht, en daar doe je het maar mee voor de rest van je leven.In mijn geval ligt mijn geboortedatum nog iets gecompliceerder.
Tot mijn vijfde bestond ik administratief niet. Mijn vader was inmiddels naar Europa vertrokken. En ik wilde per se naar school, daarvoor moest ik in de Burgerlijke Stand worden ingeschreven, want je moest in het toenmalige Turkije kunnen aantonen dat je zeven jaar was voor je naar het basisonderwijs mocht. Met mijn moeder en een tante van haar ben ik naar de grote stad getrokken om me te laten inschrijven in het bevolkingsregister. Ik was niet bepaald onder de indruk van al dat ambtelijk gedoe – toen al niet- en als Koerdische jongen verstond ik niets van wat er gezegd werd. Voor een vijfjarige was het een vreemde ervaring dat de taal waarin ik alles geleerd had wat ik op dat moment wist blijkbaar in de grote buitenwereld niet bestond. Mijn moeder en mijn tante hebben me dus als zevenjarige opgegeven, zodat ik naar school kon. En vanaf dat moment af, was ik dus in 1962 geboren. In de winter wel te verstaan, op 1 januari.
Aksaray is een klein stadje in het hart van Turkije. Het ligt 220 kilometer ten zuiden van Ankara. Het is het bewoonde centrum van een agrarisch gebied, waar het leven van de mensen draait om de teelt van komkommers, tomaten en uien en de vele soorten paprika en peper die Turkije rijk is. En natuurlijk nog de andere soorten groenten en fruit die in de tuin of op het land om het huis werden verbouwd, en die voorzover ze niet voor eigen consumptie werden gebruikt naar de markt werden gebracht om te verkopen. De appels, abrikozen en de perziken werden in keurige pyramides gestapeld om de kopers te trekken. Want om,dat iedereen zo ongeveer hetzelfde kweekte en teelde was kwaliteitsonderscheid niet alleen voldoende. Het kwam vooral ook op de presentatie aan. Ik denk dat ik daar een hang naar perfectie aan heb overgehouden.
Het bedrijf werd gerund door mijn vader en moeder samen. Mijn vader was zowel landbouwer als veeboer. Hij handelde dus ook in koeien. Tot hij in 1969 besloot naar Europa te gaan. Dat lukte met behulp van vrienden die hem waren voorgegaan. Hij wilde eigenlijk zoals zoveel Turken het liefst naar Duitsland, maar hij kwam in België terecht. Van daaruit vertrok hij naar Nederland om bij een poeliersbedrijf in Barneveld terecht. Een grotere overgang als die van zelfstandige veeboer naar kippenslachter aan de lopende band is nauwelijks denkbaar.
Vanaf dat moment was het mijn moeder die het bedrijf in haar eentje runde. Wat natuurlijk voor mij als jonge zoon des huizes ook extra verantwoordelijkheden met zich meebracht. Wij woonden officieel wel in Aksaray, maar het huis lag ver buiten de bebouwde kom, ver buiten de bewoonde wereld, midden op het platteland. Het was een lemen huis temidden van zo’n tienduizend vierkante meter grond. Mama verbouwde hier haar tomaten en komkommers en zoals gezegd stonden er ook abrikozenbomen. Die stonden er niet alleen voor het fruit, maar ook als natuurlijk zonnescherm om onder te schuilen in de schaduw of te eten. Voor dag en dauw stond mama op om de tomaten en komkommers te plukken die bedoeld waren voor de verkoop. Ze werden verpakt in grote kisten of zakken, die wel zestig kilo konden wegen. Dan was het mijn beurt om op te staan. De kisten en de zakken moesten op een muilezel worden getild en worden vastgebonden voor het vervoer naar de markt. Ik ging met mijn moeder mee naar de markt en hielp haar bij de verkoop. Na afloop gingen we met de ezels weer naar huis. Onze ezels hadden een eigen stal en een paar keer per dag ging ik met één van de ezels, een ezelin, naar een nabijgelegen steenfabriek om drinkwater te halen. Ons huis had geen waterleiding.
Op de steenfabriek werkten uitsluitend jonge vrijgezelle mannen. Als jongen van zeven kon ik niet altijd instaan voor de veiligheid van mijn ezelin. Als de hormonen bij de fabrieksarbeiders te erg opspeelden kon ik af en toe niet voorkomen dat de ezelin genomen werd door hen. Terwijl ik nog op het beest zat.
Ik begrijp ook niet waarom Theo van Gogh het altijd over geitenneukers had als hij moslims bedoelde. Schapen en geiten worden juist met rust gelaten omdat volgens de overtuiging van de mensen het ongehoord was om een dier dat je kon eten te nemen. Ezels, paarden en zelfs honden waren de favoriete speelkameraden om stoom af te blazen.
Tot mijn vijfde liep ik rond op blote voeten met een blauwe jurk aan. Als baby al was ik het enige gezelschap van mijn moeder als zij op het land aan het werk was. We waren elkaars enige gezelschap, want omdat we zo afgelegen woonden was er niemand anders die voor mij kon zorgen. Ze nam me mee naar het land en legde met in de schaduw van één van haar komkommerplanten. Later vertelde ze me dat er op een keer zelfs een slang over mijn gezicht is gekropen. Ik ben blij dat ik toen nog een kind was, die nog niet een instinctieve angst voor slangen had ontwikkeld. Ik heb er zelf niet eens een herinnering aan overgehouden. Slangen en andere beesten horen bij het landleven. In onze woon-slaapkamer hadden we zelfs een wespennest. Regelmatig, en dan het liefst ’s nachts, werd één van ons gestoken. De anderen werden dan wakker van het gegil van het slachtoffer.
Laat ik terugkomen op mijn liefde voor school. Ik bestond inmiddels administratief en ik kon de wondere nieuwe wereld van boeken, schoolborden en strenge leermeesters betreden. Ik ben altijd met veel plezier naar school gegaan. Ik ben nu eenmaal nieuwsgierig van aard.
Zoals u ziet ben ik niet zo groot. Toen ik naar school ging was ik dus ook echt klein. Het schoolhoofd weigerde te geloven dat mijn leeftijd op mijn inschrijving ook mijn echte leeftijd was. Mijn moeder moest er waar aan te pas komen om hem duidelijk te maken dat ik toch echt op een leeftijd was aangeland dat ik Turks moest leren. Mijn moeder kon erg overtuigend zijn als ze iets in haar kop had. Ik mocht dus naar school. Ik was één van de betere leerlingen. En na vijf jaar basisschool ging ik eerst drie jaar naar de middelbare school en vervolgens drie jaar naar het lyceum. Ik zal u er niet mee vermoeien om u uit te leggen hoe het Turkse onderwijssysteem in elkaar zit.
Maar de onderwijsmethode is wel nuttig om te weten: drillen, drillen en nog eens drillen. In Nederland debatteren we erover of het om inzicht gaat of om kennis. We gaan ervanuit dat geëmancipeerde burgers het beste voor zichzelf en de samenleving waar kunnen maken. In mijn herinnering aan het onderwijs was het dat de staat vooral gedisciplineerde burgers nodig had. In alles werd dat onderstreept. In de rituelen, in de verboden, in de straffen, in de onderwijsmethoden. Je was onderdeel van het collectief.
Helemaal onbegrijpelijk is dat niet.
Turkije in zijn huidige vorm is nog geen honderd jaar oud. Na het debakel van de eerste wereldoorlog – het oude Ottomaanse Rijk bestond niet meer en Turkije had de verkeerde bondgenoten gekozen – werd het eens zo trotse land teruggesnoeid tot zijn huidige gebied. Zonder het ingrijpen van het leger in 1921 , en vooral zonder de leiding van Mustafa Kemal Pasja, de Vader des Vaderlands Atatürk (letterlijk: vader der Turken) zou het land weer uiteengevallen zijn in stammenrijken. Vanaf dat moment was iedereen Turk, welke van de vele tientallen etniciteiten hij of zij ook had.
En dat zouden we weten ook. Ataturk en de beweging rondom hem heen vormden een vreemd amalgaam van Ottomaanse nostalgie, vooruitgangsoptimisme, nationalisme en open oog voor de noden van het volk. De nieuwe doctrine werd een mengeling van nationalisme en socialisme, zonder de foute bijsmaak die dat nog geen tien jaar later zou krijgen bij de voormalige bondgenoot van Turkije. Het arabisch schrift werd vervangen door het latijnse. Onderwijs werd verplicht, iedereen kreeg toegang tot overheidsambten. De scheiding tussen Kerk en Staat werd zo rigoureus doorgevoerd, dat de imams voortaan beroepen werden door een heus overheidsministerie, het Directoraat voor Geloofszaken. Uitingen van tribalisme of geloof in de openbare ruimte werden verboden, zoals het dragen van een fez, een baard of een hoofddoek in overheidsdienst. Maar er gebeurde meer. Er kwam een voor die tijd uiterst moderne grondwet met een scheiding der machten, gevormd naar Zwitsers model. Het algemeen kiesrecht werd ingevoerd.
Het is een beetje cynisch dat diegenen die twijfelen aan het democratisch gehalte van Turkije als toetssteen voor de toetreding tot de EU, vergeten dat het vrouwenkiesrecht in Turkije ruim twintig jaar eerder werd ingevoerd dan in een land als België, mede-oprichter van de EU. Turkije kende een artistieke vrijheid zonder weerga in de islamitische wereld. Als je Turkije niet meerekent worden er in de islamitische wereld per jaar minder literaire werken uitgegeven, let wel binnen de islamitische wereld en niet door auteurs die alleen in ballingschap kunnen publiceren, dan in een land als Griekenland. We hebben het dan over een verhouding van een land van 12 miljoen inwoners een een regio van 300 miljoen inwoners.
Maar Turkije ligt nog altijd in de Oriënt, of conservatiever gezegd, in de Levant. Turkije zou Turkije niet zijn als er niet een fikse dosis schizofrenie bij kwam kijken.
Atatürk was geen democraat, hij was een moderniseerder, die wist dat hij brede steun nodig had. En daarom legde hij zijn erfenis in handen van het leger. Dat in naam van de seculiere democratie een paar keer een staatsgreep zou plegen en elke afwijking van de norm van de staatsmacht genadeloos onderdrukte. We zijn allemaal Turken. Waag niet te melden dat je Armeniër of Koerd bent.
Waag het niet om corruptie in en om het leger aan de orde te stellen. Waag het niet om een eigen interpretatie aan de islam te geven, die afwijkt van de gebaande paden van de genationaliseerde staatsislam. Daar weten de alevieten en de mensen van Milli Görü? over mee te praten. Daar ligt de kern van de Turkse ziel. We zijn trots op onze geschiedenis. Als Turk, maar ook als bewoner van het platteland dat niet meer bestaat. We zijn trots op het Ottomaanse verleden, maar willen hopeloos modern zijn. We zijn moslim maar willen ook normale burger zijn. We willen bij Europa horen, maar kom niet aan de Turkse gevoeligheden. We willen individu zijn zonder de geborgenheid van onze familie en gemeenschap kwijt te raken.
We willen de wetten gehoorzamen, zonder de tradities van het oplossen van problemen in eigen kring – hoe heftig ook – helemaal los te laten. We willen een heleboel tolereren, feminisme of zelfs homo’s, zolang het maar geen aanstoot geeft of ons direct raakt. Het dillemma van elke Turk in het seculiere westen is de continue jeuk tussen zijn verstand en zijn hart. Vandaar dat we onszelf opsluiten, terwijl we weten dat die trein, net als de oude Oriëntexpress een eindstation heeft.
Als die trein op het kopstation aan de Bosporus in Istanbul aankwam waren er maar twee mogelijkheden: uitstappen of teruggaan.
Iedereen die wel eens een paar uur met Haci en met vrienden in een café of elders gezellig heeft zitten discussiëren, kent zijn begaafdheid als verteller.
Hier doet Haci een boekje open over zijn Turks-Koerdisch verleden en met name over de verscheurdheid waar hij als migrant - levend tussen twee werelden - in terecht kwam: als migrant dus wel vertrokken, maar nooit echt aangekomen.... :tranen:
Mij lijkt zijn verhaal model te staan voor elke migrant. :denk:
Neem er effe rustig de tijd voor om dit m.i. prachtige verhaal uit te lezen! Mijn vrienden reageerden positief toen ik ze het opzond, groeten, Ron.
Terug bij af : Integrale tekst van de Etty Hillesum-lezing van Haci Karacaer
Het sneeuwde toen ik geboren werd. Of in ieder geval zag het er zo uit. Mijn moeder wist te vertellen dat de bloesem van de abrikozenbomen op het erf neerdwarrelde om mijn komst te begroeten. Ik moet dus in het voorjaar zijn geboren. Maar welk voorjaar? Ik weet het niet. Op het platteland telden de seizoenen, niet de jaren.
Haci Karacaer
Als de generatie van mijn moeder wilde aangeven in welk jaar iemand was geboren, ging dat in beelden als ‘die en die is geboren in het jaar dat de beroemde boef Hacikke Korro is vermoord’. Korro was een boef die in de landelijke regio waar we woonden vrouwen lastig viel. Of in het jaar dat Kotan en Heleman met een geweer in de hand een meningsverschil wilden uitvechten. In het dorp van mijn vader werd wel vaker een vuurwapen getrokken. En het gebeurde maar al te vaak dat er een halve dag lang schoten gewisseld werden. Met de nodige slachtoffers van dien. Als er een dode viel lag de zaak voor de dader vrij simpel. Die ging de gevangenis in. Aan de kant van het slachtoffer lag het gecompliceerder. Als hij een zoon had, werd die vanaf dat moment klaargestoomd om de dood van zijn vader te wreken. De weduwe werd opnieuw uitgehuwelijkt, als het kon aan een ongetrouwde broer van haar man, en anders zorgde ze de rest van haar leven voor de kinderen en kleinkinderen. Als zij ongetrouwd bleef, liep ze gerede kans door de mannen uit het dorp lastig gevallen te worden. Haar reputatie ging er aan, ze zou een slechte moeder wezen, die ‘het nest niet bij elkaar hield’ en de mannen trof uiteraard geen blaam. Totdat er weer twee mannen ruzie om haar kregen. En die ruzies liepen regelmatig uit op een nieuw vuurgevecht. Maar vrouwen waren niet de enige aanleiding om te gaan schieten. Het kon ook om zoiets banaals gaan als kinderen die ruzie hadden of koeien die zich te goed deden aan het gewas van de buurman. Of het ging gewoon om de machtsvraag, iets wat in elke stammengemeenschap speelt.
Dinsdag was een bijzondere dag op de kalender van het plattelandsleven. Dan was het marktdag. De dorpelingen pakten de dolmus naar de stad, een minibusje, dat in grote delen van Turkije de enige vorm van openbaar vervoer was en trouwens nog is. Nou ja stad, in ieder geval een plaats die groter was dan ons dorp. Met een school, en een politiebureau, dat ook dienst deed als gevangenis. In zo’n dolmus zaten dus ook de mensen die hun verwanten in de gevangenis gingen bezoeken. Al het nieuws uit de streek werd uitgewisseld, en na de nodige bezoeken te hebben afgelegd en het doen van de boodschappen ging de reis weer terug naar het dorp.
Zo zou het leven in het dorp er vandaag waarschijnlijk nog hetzelfde uit hebben gezien, als er op een dag niet de eerste berichten opdoken over het grote geld dat in landen als Duitsland, België en Nederland te verdienen viel. In alle gezinnen, het koffiehuis en de moskee was het het gesprek van de dag. Elke volwassen man of bijna volwassene wilde wel dat snelle geld. Een paar jaar werken in het verre westen om dan als vermogend man terug te keren en je eigen zaak te starten, land te kopen, je eigen baas te zijn. De eerste mannen werden feestelijk uitgewuifd. Het zou immers maar voor korte tijd zijn. Ze zijn nooit meer terug gekomen. Eerst vertrokken de mannen. Later gingen de eerste vrouwen en kinderen hen achterna om wortel te schieten in een vreemd land. In een jaar of twintig was Sagirkaraca, het dorp waar ik het over heb, een spooklandschap geworden, waar nu nog maar zo’n vijftien gezinnen wonen. Het huis waar mijn vader is geboren, bestaat niet eens meer. Het is allang gesloopt.
Overigens ben ik niet in Sagirkaraca geboren, maar in Aksaray, een stadje in de buurt. Ik weet dus waar ik geboren ben, en in welk seizoen, omdat mijn moeder zich de bloeiende abrikozenbomen herinnert. Dat kan kloppen, want volgens mijn vader was het maart 1964. Dat wil overigens niet zeggen, dat ik ook zo in de boeken sta. Volgens mijn paspoort ben ik op 1 januari 1962 geboren. Meer dan negentig procent van de Turken van mijn leeftijd of ouder is administratief op 1 januari geboren. Dat heeft te maken met de werking van de Burgerlijke Stand in Turkije. Bij het bezoek aan de jaarmarkt in de grote stad in de buurt werden alle kinderen die in de voorgaande periode waren geboren aangemeld. Of het gebeurde een jaar later. Verjaardagen hebben nooit een grote rol gespeeld in de islamitische cultuur, sterker nog: conservatieve moslims zien het als een westerse decadentie.Je vader heeft immers bij je geboorte een schaap geslacht, en daar doe je het maar mee voor de rest van je leven.In mijn geval ligt mijn geboortedatum nog iets gecompliceerder.
Tot mijn vijfde bestond ik administratief niet. Mijn vader was inmiddels naar Europa vertrokken. En ik wilde per se naar school, daarvoor moest ik in de Burgerlijke Stand worden ingeschreven, want je moest in het toenmalige Turkije kunnen aantonen dat je zeven jaar was voor je naar het basisonderwijs mocht. Met mijn moeder en een tante van haar ben ik naar de grote stad getrokken om me te laten inschrijven in het bevolkingsregister. Ik was niet bepaald onder de indruk van al dat ambtelijk gedoe – toen al niet- en als Koerdische jongen verstond ik niets van wat er gezegd werd. Voor een vijfjarige was het een vreemde ervaring dat de taal waarin ik alles geleerd had wat ik op dat moment wist blijkbaar in de grote buitenwereld niet bestond. Mijn moeder en mijn tante hebben me dus als zevenjarige opgegeven, zodat ik naar school kon. En vanaf dat moment af, was ik dus in 1962 geboren. In de winter wel te verstaan, op 1 januari.
Aksaray is een klein stadje in het hart van Turkije. Het ligt 220 kilometer ten zuiden van Ankara. Het is het bewoonde centrum van een agrarisch gebied, waar het leven van de mensen draait om de teelt van komkommers, tomaten en uien en de vele soorten paprika en peper die Turkije rijk is. En natuurlijk nog de andere soorten groenten en fruit die in de tuin of op het land om het huis werden verbouwd, en die voorzover ze niet voor eigen consumptie werden gebruikt naar de markt werden gebracht om te verkopen. De appels, abrikozen en de perziken werden in keurige pyramides gestapeld om de kopers te trekken. Want om,dat iedereen zo ongeveer hetzelfde kweekte en teelde was kwaliteitsonderscheid niet alleen voldoende. Het kwam vooral ook op de presentatie aan. Ik denk dat ik daar een hang naar perfectie aan heb overgehouden.
Het bedrijf werd gerund door mijn vader en moeder samen. Mijn vader was zowel landbouwer als veeboer. Hij handelde dus ook in koeien. Tot hij in 1969 besloot naar Europa te gaan. Dat lukte met behulp van vrienden die hem waren voorgegaan. Hij wilde eigenlijk zoals zoveel Turken het liefst naar Duitsland, maar hij kwam in België terecht. Van daaruit vertrok hij naar Nederland om bij een poeliersbedrijf in Barneveld terecht. Een grotere overgang als die van zelfstandige veeboer naar kippenslachter aan de lopende band is nauwelijks denkbaar.
Vanaf dat moment was het mijn moeder die het bedrijf in haar eentje runde. Wat natuurlijk voor mij als jonge zoon des huizes ook extra verantwoordelijkheden met zich meebracht. Wij woonden officieel wel in Aksaray, maar het huis lag ver buiten de bebouwde kom, ver buiten de bewoonde wereld, midden op het platteland. Het was een lemen huis temidden van zo’n tienduizend vierkante meter grond. Mama verbouwde hier haar tomaten en komkommers en zoals gezegd stonden er ook abrikozenbomen. Die stonden er niet alleen voor het fruit, maar ook als natuurlijk zonnescherm om onder te schuilen in de schaduw of te eten. Voor dag en dauw stond mama op om de tomaten en komkommers te plukken die bedoeld waren voor de verkoop. Ze werden verpakt in grote kisten of zakken, die wel zestig kilo konden wegen. Dan was het mijn beurt om op te staan. De kisten en de zakken moesten op een muilezel worden getild en worden vastgebonden voor het vervoer naar de markt. Ik ging met mijn moeder mee naar de markt en hielp haar bij de verkoop. Na afloop gingen we met de ezels weer naar huis. Onze ezels hadden een eigen stal en een paar keer per dag ging ik met één van de ezels, een ezelin, naar een nabijgelegen steenfabriek om drinkwater te halen. Ons huis had geen waterleiding.
Op de steenfabriek werkten uitsluitend jonge vrijgezelle mannen. Als jongen van zeven kon ik niet altijd instaan voor de veiligheid van mijn ezelin. Als de hormonen bij de fabrieksarbeiders te erg opspeelden kon ik af en toe niet voorkomen dat de ezelin genomen werd door hen. Terwijl ik nog op het beest zat.
Ik begrijp ook niet waarom Theo van Gogh het altijd over geitenneukers had als hij moslims bedoelde. Schapen en geiten worden juist met rust gelaten omdat volgens de overtuiging van de mensen het ongehoord was om een dier dat je kon eten te nemen. Ezels, paarden en zelfs honden waren de favoriete speelkameraden om stoom af te blazen.
Tot mijn vijfde liep ik rond op blote voeten met een blauwe jurk aan. Als baby al was ik het enige gezelschap van mijn moeder als zij op het land aan het werk was. We waren elkaars enige gezelschap, want omdat we zo afgelegen woonden was er niemand anders die voor mij kon zorgen. Ze nam me mee naar het land en legde met in de schaduw van één van haar komkommerplanten. Later vertelde ze me dat er op een keer zelfs een slang over mijn gezicht is gekropen. Ik ben blij dat ik toen nog een kind was, die nog niet een instinctieve angst voor slangen had ontwikkeld. Ik heb er zelf niet eens een herinnering aan overgehouden. Slangen en andere beesten horen bij het landleven. In onze woon-slaapkamer hadden we zelfs een wespennest. Regelmatig, en dan het liefst ’s nachts, werd één van ons gestoken. De anderen werden dan wakker van het gegil van het slachtoffer.
Laat ik terugkomen op mijn liefde voor school. Ik bestond inmiddels administratief en ik kon de wondere nieuwe wereld van boeken, schoolborden en strenge leermeesters betreden. Ik ben altijd met veel plezier naar school gegaan. Ik ben nu eenmaal nieuwsgierig van aard.
Zoals u ziet ben ik niet zo groot. Toen ik naar school ging was ik dus ook echt klein. Het schoolhoofd weigerde te geloven dat mijn leeftijd op mijn inschrijving ook mijn echte leeftijd was. Mijn moeder moest er waar aan te pas komen om hem duidelijk te maken dat ik toch echt op een leeftijd was aangeland dat ik Turks moest leren. Mijn moeder kon erg overtuigend zijn als ze iets in haar kop had. Ik mocht dus naar school. Ik was één van de betere leerlingen. En na vijf jaar basisschool ging ik eerst drie jaar naar de middelbare school en vervolgens drie jaar naar het lyceum. Ik zal u er niet mee vermoeien om u uit te leggen hoe het Turkse onderwijssysteem in elkaar zit.
Maar de onderwijsmethode is wel nuttig om te weten: drillen, drillen en nog eens drillen. In Nederland debatteren we erover of het om inzicht gaat of om kennis. We gaan ervanuit dat geëmancipeerde burgers het beste voor zichzelf en de samenleving waar kunnen maken. In mijn herinnering aan het onderwijs was het dat de staat vooral gedisciplineerde burgers nodig had. In alles werd dat onderstreept. In de rituelen, in de verboden, in de straffen, in de onderwijsmethoden. Je was onderdeel van het collectief.
Helemaal onbegrijpelijk is dat niet.
Turkije in zijn huidige vorm is nog geen honderd jaar oud. Na het debakel van de eerste wereldoorlog – het oude Ottomaanse Rijk bestond niet meer en Turkije had de verkeerde bondgenoten gekozen – werd het eens zo trotse land teruggesnoeid tot zijn huidige gebied. Zonder het ingrijpen van het leger in 1921 , en vooral zonder de leiding van Mustafa Kemal Pasja, de Vader des Vaderlands Atatürk (letterlijk: vader der Turken) zou het land weer uiteengevallen zijn in stammenrijken. Vanaf dat moment was iedereen Turk, welke van de vele tientallen etniciteiten hij of zij ook had.
En dat zouden we weten ook. Ataturk en de beweging rondom hem heen vormden een vreemd amalgaam van Ottomaanse nostalgie, vooruitgangsoptimisme, nationalisme en open oog voor de noden van het volk. De nieuwe doctrine werd een mengeling van nationalisme en socialisme, zonder de foute bijsmaak die dat nog geen tien jaar later zou krijgen bij de voormalige bondgenoot van Turkije. Het arabisch schrift werd vervangen door het latijnse. Onderwijs werd verplicht, iedereen kreeg toegang tot overheidsambten. De scheiding tussen Kerk en Staat werd zo rigoureus doorgevoerd, dat de imams voortaan beroepen werden door een heus overheidsministerie, het Directoraat voor Geloofszaken. Uitingen van tribalisme of geloof in de openbare ruimte werden verboden, zoals het dragen van een fez, een baard of een hoofddoek in overheidsdienst. Maar er gebeurde meer. Er kwam een voor die tijd uiterst moderne grondwet met een scheiding der machten, gevormd naar Zwitsers model. Het algemeen kiesrecht werd ingevoerd.
Het is een beetje cynisch dat diegenen die twijfelen aan het democratisch gehalte van Turkije als toetssteen voor de toetreding tot de EU, vergeten dat het vrouwenkiesrecht in Turkije ruim twintig jaar eerder werd ingevoerd dan in een land als België, mede-oprichter van de EU. Turkije kende een artistieke vrijheid zonder weerga in de islamitische wereld. Als je Turkije niet meerekent worden er in de islamitische wereld per jaar minder literaire werken uitgegeven, let wel binnen de islamitische wereld en niet door auteurs die alleen in ballingschap kunnen publiceren, dan in een land als Griekenland. We hebben het dan over een verhouding van een land van 12 miljoen inwoners een een regio van 300 miljoen inwoners.
Maar Turkije ligt nog altijd in de Oriënt, of conservatiever gezegd, in de Levant. Turkije zou Turkije niet zijn als er niet een fikse dosis schizofrenie bij kwam kijken.
Atatürk was geen democraat, hij was een moderniseerder, die wist dat hij brede steun nodig had. En daarom legde hij zijn erfenis in handen van het leger. Dat in naam van de seculiere democratie een paar keer een staatsgreep zou plegen en elke afwijking van de norm van de staatsmacht genadeloos onderdrukte. We zijn allemaal Turken. Waag niet te melden dat je Armeniër of Koerd bent.
Waag het niet om corruptie in en om het leger aan de orde te stellen. Waag het niet om een eigen interpretatie aan de islam te geven, die afwijkt van de gebaande paden van de genationaliseerde staatsislam. Daar weten de alevieten en de mensen van Milli Görü? over mee te praten. Daar ligt de kern van de Turkse ziel. We zijn trots op onze geschiedenis. Als Turk, maar ook als bewoner van het platteland dat niet meer bestaat. We zijn trots op het Ottomaanse verleden, maar willen hopeloos modern zijn. We zijn moslim maar willen ook normale burger zijn. We willen bij Europa horen, maar kom niet aan de Turkse gevoeligheden. We willen individu zijn zonder de geborgenheid van onze familie en gemeenschap kwijt te raken.
We willen de wetten gehoorzamen, zonder de tradities van het oplossen van problemen in eigen kring – hoe heftig ook – helemaal los te laten. We willen een heleboel tolereren, feminisme of zelfs homo’s, zolang het maar geen aanstoot geeft of ons direct raakt. Het dillemma van elke Turk in het seculiere westen is de continue jeuk tussen zijn verstand en zijn hart. Vandaar dat we onszelf opsluiten, terwijl we weten dat die trein, net als de oude Oriëntexpress een eindstation heeft.
Als die trein op het kopstation aan de Bosporus in Istanbul aankwam waren er maar twee mogelijkheden: uitstappen of teruggaan.