PDA

Bekijk Volledige Versie : Vrijspraak onmisbaar voor strafrecht



IbnRushd
15-01-07, 21:25
Vrijspraak onmisbaar voor strafrecht
Nieuwe regeling moet compensatie bij onschuld stevig in het recht verankeren.


Onschuld wordt vaak gewantrouwd. Een vrijspraak door de rechter wordt uitgelegd als een nederlaag voor justitie. Dat wantrouwen miskent echter het belang van de begrippen onschuld en vrijspraak in de rechtspraak. Dat stelde prof. mr. S. A. M. Stolwijk vrijdagmiddag in zijn afscheidscollege ”Onschuld, vrijspraak en de praesumptio innocentiae”, waarmee hij afscheid nam van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Hieronder een deel van zijn betoog.

Met een vrijspraak wordt een definitieve grens getrokken tussen schuld en onschuld. Een strafrecht dat geen grenzen kent tussen schuld en onschuld is geen strafrecht. We moeten dus blij zijn met een vrijspraak.

Vrijspraken horen bij het strafrecht. Zij zijn niet alleen onvermijdelijk, zij zijn gewoon onmisbaar en daarom uiterst belangrijk. Naarmate wetgeving zich verliest in open normen, wordt het maatschappelijke belang van een vrijspraak groter en groter en moeten we blij zijn met het feit dat er nog grenzen getrokken worden.

De zogenaamde ”praesumptio innocentiae”-regel houdt in dat eenieder voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld door de rechter is vastgesteld. Ieder kent die regel en het is een oeroude regel. De oorspronkelijke bedoeling van de regel was het machtswoord van de rechter aan te wijzen als scheidsrechter tussen schuld of onschuld. Later heeft de regel zich ontwikkeld tot een norm voor het strafproces.

De praesumptio innocentiae is geen feitelijk vermoeden, maar een rechtsvermoeden. Het is een uitgangspunt. Men wordt geacht onschuldig te zijn. Die relatie tussen een vrijspraak en de praesumptio innocentiae is van groot belang. Elke uitspraak van de strafrechter roept een nieuwe rechtsverhouding in het leven. Bij een veroordeling krijgt de overheid het recht de straf ten uitvoer te leggen, bij een vrijspraak leidt dit tot de vaststelling dat de verdachte niet schuldig is. Is hij daarmee teruggekeerd naar de status van de onschuldige burger die hij vroeger was? Dat zou wel moeten, maar dat is niet zo.

Ons recht en ook ons strafrecht kent bijzondere procedures die ook na een vrijspraak tegen de vrijgesprokene kunnen worden aangespannen. Hij kan betrokken worden in een procedure tot ontneming van het verkregen voordeel en hij kan ook nog door de Belastingdienst worden aangesproken, ook al is hij vrijgesproken. Maar hij kan ook zelf nog een procedure aanspannen tegen de staat, ter compensatie van de schade die hij door terecht te staan heeft geleden. Hoe kijkt men daartegen aan?

Dwaling
Bij een rechterlijke dwaling -zoals in de zaak van de Schiedammer parkmoord- is het evident dat de rechter een fout heeft gemaakt. Er is alle reden aan degene die ten onrechte is veroordeeld een schadevergoeding toe te kennen.

Toch is er vanuit de strafrechtspleging altijd heel defensief op dit soort uitspraken gereageerd. Aan het begin van de negentiende eeuw wilde men bijvoorbeeld helemaal niets weten van enige compensatie voor iemand die was vrijgesproken. Dat was zelfs niet nodig om -zoals dat heette- „de beschuldigde te zuiveren van de vlek hem door de ingestelde vervolging aangedaan.”

In 1827 betoogde toenmalig minister van Justitie Van Maanen nog dat wanneer de wet en de rechter alle regels van strafvordering nauwgezet hadden gevolgd er geen verplichting tot schadevergoeding was. De maatschappij had dan alles gedaan wat zij kon doen. Een wettelijke voorziening die alle fouten zou voorkomen, zou alleen maar belemmerend werken. In het allerzeldzaamste geval dat er werkelijk sprake zou zijn van een fout, zou het aan de regering overgelaten moeten worden een voorziening te treffen.

Ook was een argument dat de rechter wel eens minder zou kunnen vrijspreken en meer schuldig zou verklaren wanneer hij zou weten dat er in de wet een regeling tot compensatie voor een vrijspraak was opgenomen. Het zou -en dat was natuurlijk het belangrijkste- ook onvoorziene uitgaven voor ’s lands schatkist met zich meebrengen.

Dit is verleden tijd. Zo langzamerhand groeide het besef dat het ook een zorg van de strafrechtspleging was te voorkomen dat onschuldigen zouden worden veroordeeld. Bij het overleg over ons wetboek van strafvordering rond 1910 werd dan ook als een van de belangrijkste doelstelling van het nieuwe wetboek de stelling verkondigd: Liever tien schuldigen onbestraft, dan een onschuldige ten onrechte veroordeeld.

Dat is mooie retoriek en het staat ook heel beschaafd, maar wat doet het apparaat eigenlijk met die zorg? Hoe staat het met de bereidheid om de vrijgesprokene van alle blaam te zuiveren of compensatie te geven?

Ambivalent
Een procedure voor rehabilitatie kent ons recht niet, maar ook ten aanzien van een recht op compensatie zijn -op z’n zachtst gezegd- de opvattingen nogal ambivalent. Er bestaat geen wettelijke regeling die na een vrijspraak een recht op schadevergoeding erkent. Er is -zo stelt men- geen aanwijsbare fout gemaakt. Het is dan de vraag op welke grond de vroegere verdachte zijn claim moet laten rusten.

Ons wetboek van strafvordering kent slechts twee mogelijkheden om na een vrijspraak schadevergoeding te vragen. De betrokkene kan na een vrijspraak schadevergoeding vragen voor zijn vrijheidsbeneming, en hij kan vergoeding vragen voor proceskosten, inclusief de kosten van een raadsman. Het ontbreekt mij aan tijd en ruimte de complicaties van deze regelingen uit de doeken te doen. Het is ook niet zo interessant. Maar één ding duikt in de overvloedige literatuur over deze regelingen steeds op. Het is uiterst lastig een deugdelijke rechtsgrond te vinden voor een dergelijke schadevergoeding.

De een zoekt het in een rechtmatige of onrechtmatige overheidsdaad. De ander denkt aan een bestuursdaad die tot compensatie moet leiden. Weer een ander meent dat de civiele rechter de aangewezen persoon is om op grond van redelijkheid en billijkheid een vergoeding toe te kennen. Weer anderen zoeken het in de redenering dat het niet aangaat de belasting van een strafvervolging geheel op de schouders van de burger te laten rusten die het voorwerp van die vervolging was. Er zou daarom een vergoeding uit de algemene middelen moeten komen.

Onvoorspelbaar
In de praktijk echter voert de rechter die over een schadevergoeding beslist een volstrekt onvoorspelbaar beleid. Hij blijft soms rekening houden met de manier waarop de verdachte zich in het proces heeft gedragen. Hij overweegt ook vaak dat er ondanks de vrijspraak toch nog een soort verdenking is blijven bestaan. Dat is dan de reden om niet tot vergoeding van schade over te gaan.

U kunt zich wel voorstellen dat ik het hier volstrekt mee oneens ben. Daartoe doe ik in de eerste plaats een beroep op een heel algemeen beginsel, dat luidt dat de functie van het strafproces is in objectiviteit schuld en onschuld van de verdachte burger vast te stellen. Als die vaststelling in het voordeel van die burger uitvalt, heeft die overheid daar een boodschap aan.

Natuurlijk is het strafproces er ook om de maatschappij te beschermen tegen kwaadwillenden. Maar als die bescherming achteraf niet nodig is gebleken, is daarmee het laatste woord niet gezegd. In een tijd dat aan die beschermende functie van het strafrecht veel waarde wordt gehecht -zoals nu-, zal er ook ruimte moeten zijn om wanneer die bescherming haar doel voorbijschiet, na te denken over de gevolgen.

Als u zich zorgen maakt om ’s lands schatkist, kan ik u geruststellen. Het loopt nog steeds niet uit de hand.

Mijn tweede argument is dat de strafrechtspleging een precair bedrijf is dat de risico’s van overspannen verwachtingen niet moet laten rusten op lieden die in haar vangnetten zijn terechtgekomen maar vrijgesproken zijn. Die risico’s worden steeds groter naarmate de wetgever het nodig vindt wetten te maken met open begrippen als ”samenspannen”, ”voorbereiden van een aanslag” en nog zo wat. Dat zijn begrippen die in de concrete werkelijkheid van alledag moeten worden uitgelegd en toegepast. Dat leidt onvermijdelijk tot vele vrijspraken. Dat risico mag niet op de ongelukkige worden verhaald.

Grens
Mijn derde argument is -het zal u niet verbazen- het beginsel van de praesumptio innocentiae. Er is wel eens betoogd dat dit vermoeden zowel naar voren -dus voor de verdenking- als naar achteren -dus na de uitspraak- zou moeten doorwerken. Naar voren door niet te aanvaarden dat burgers al lastiggevallen kunnen worden door justitie zonder dat er een verdenking is, naar achteren door in alle procedures na een vrijspraak de vrijgesprokene onomwonden te beschouwen als onschuldig.

Ik ben het daarmee eens. Wanneer we serieus met elkaar hebben afgesproken dat het aan de strafrechter is de grens te trekken tussen schuld en onschuld, moeten we aanvaarden dat dat dan ook zo is. Dit is de nieuwe werkelijkheid. Daaraan hebben we ons te houden en dat geldt ook voor de rechter. Een vrijspraak is een vrijspraak en het mag er niet meer toe doen op welke grond deze gegeven is. Een vroegere verdachte mag geen compensatie worden ontzegd omdat hij toch een beetje schuldig is.

Dat deze overweging in strijd komt met de presumptio innocentiae-gedachte is inmiddels ook in Straatsburg uitgemaakt. In een uitspraak van 28 april 2005 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beslist dat afwijzing van compensatie in strijd zou komen met de praesumptio innocentiae, wanneer deze wordt gebaseerd op een vaststelling van schuld die niet door de rechter in een procedure is uitgesproken.

Nieuwe regeling
Mijn conclusie is duidelijk. Eenieder die is vrijgesproken heeft recht op schadevergoeding. Er zal een nieuwe wettelijke regeling moeten komen om compensatie na een vrijspraak stevig in ons recht te verankeren. Dat is veel minder lastig dan men denkt. Er zijn goede voorbeelden. Duitsland is ons voorgegaan.

Ik sluit af. Ik heb in mijn verhaal de begrippen onschuld, vrijspraak en het onschuldvermoeden met elkaar verbonden. Ik heb betoogd dat een vrijspraak gewoon onmisbaar is. Ik heb ook betoogd dat een vrijspraak een ondubbelzinnige uitspraak is over onschuld. Elke vrijspraak is een ware vrijspraak.

De auteur was hoogleraar strafrecht en strafproces aan de Universiteit van Amsterdam.

refdag.nl