Man_Ray
19-03-07, 15:38
De discussie over de passage in het Nederlandse regeerakkoord die gewetensbezwaarde ‘weigerambtenaren’ tegen het sluiten van een homohuwelijk in bescherming neemt, laat in elk geval één ding duidelijk zien: homoseksualiteit en godsdienst staan nog steeds op gespannen voet met elkaar. Inderdaad: de traditie van alle godsdiensten is zonder uitzondering anti-homo, en alle homo-emancipatie lijkt ook nu nog op die tradities te moeten worden bevochten. Denk aan de Amerikaanse reli-rocker Donnie Davis & zijn band Evening Service, die het hatelijke refrein God hates fags aanheft, of aan de fanaticus Fred Phelps van de Westboro Baptist Church, die onder dezelfde slogan demonstreert bij uitvaarten van aids-slachtoffers (en tot voor kort zelfs bij die van in Irak geneuvelde soldaten ‘omdat ze hebben gevochten voor een land dat homoseksualiteit tolereert’). Het wordt dan wel erg moeilijk om te geloven dat God liefde is en van al zijn schepselen houdt, hoe dan ook gevormd of geaard – en nog moeilijker te geloven dat Hij zelf een homo zou kunnen zijn, en bijvoorbeeld de gedaante zou kunnen aannemen van Gerard Reve’s éénjarige muisgrijze ezel.
De homo-emancipatie is, net als het feminisme, een speerpunt van de positieve individualisering, van de keuzevrijheid en de persoonlijke autonomie, terwijl traditionele vormen van religie het omgekeerde daarvan zijn. Zij vormt een voorhoede (niet zonder uitwassen en perverse zelfkant) van experimenten met nieuwe vormen van vriendschap, liefde en gemeenschap, en past als zodanig in de bredere sociologische tendens die ons voert van zware, lotsbepaalde, naar lichtere, keuzebepaalde gemeenschappen. Zij keert zich bovendien tegen het vanzelfsprekende paternalisme van priesters, dominees, rabbijnen en imams, en tegen de meer algemene mannenmacht en macho-cultuur die in die zware gemeenschappen de boventoon voert.
De klassieke godsdienstkritiek (Feuerbach, Marx, Nietzsche) beschouwt de godsdienst als een vorm van zelfvervreemding: mensen knielen ten onrechte voor een hogere macht die zij zelf in het leven hebben geroepen. Dat hogere neemt tegelijkertijd een religieuze en een sociologische vorm aan: een socioloog als Durkheim beschouwt godsdienst dan ook als een vorm van zelfaanbidding van de sociale groep. In beide gevallen ontkennen individuen hun persoonlijke autonomie en ontlopen zij hun eigen verantwoordelijkheid. Andersom is er niets tegen een persoonlijke geloofsopvatting waarin men erkent dat men zijn God en gemeenschap in zekere zin zelf maakt en in stand houdt, en waarin men dus persoonlijke verantwoordelijkheid neemt voor datgene wat men als heilig en transcendent ervaart (denk opnieuw aan Reve).
Werkelijk pluralisme veronderstelt het recht op anders-denken en anders-zijn, en dus op individualisme en nonconformisme, binnen alle culturen en gemeenschappen. Dat vereist dat men de eigen cultuur, moraal en waarheid tot op zekere hoogte weet te relativeren. Die individualisering en relativering van het geloof is de weg die de vrijzinnigheid binnen alle godsdiensten is gegaan en nog steeds gaat. Ook het recente WRR-rapport Geloven in het publieke domein signaleert deze tendens naar voortgaande privatisering van de spirituele beleving. Eerder dan van een verdwijning of ‘opheffing’ van religie is er sprake van een metamorfose: een afname van de traditionele kerkse godsdienst en het leven volgens externe verwachtingen, en een toename van spiritualiteit: het leven conform de eigen innerlijke ervaring en de persoonlijke verantwoording voor God.
Zodoende arriveren we op een ‘vrijzinnig kruispunt’: een publieke ontmoetingsplaats voor de personalistische stromingen in alle religies en levensvisies, met inbegrip van het seculiere humanisme. Voorbeelden zijn te vinden in het werk van de katholieke theoloog Erik Borgman (Metamorfosen), de protestantse rechtsgeleerde Wibren van der Burg (Over religie, moraal en politiek. Een vrijzinnig alternatief) of dat van de islamitische theoloog Mohamed Ajouaou (De moslim die ik ben). Imam Abdulwahid Van Bommel verbindt die vrijzinnigheid met de homo-emancipatie: ‘Praktiserende homo’s leven volgens de koran in zonde, maar elk mens is zijn eigen advocaat tegenover zijn eigen wetten. Iedereen heeft zijn eigen relatie met God’ (de Volkskrant 15.2.06).
Deze nadruk op vrijzinnigheid biedt ruimte aan alle vormen van geloof en geloofskritiek, en maakt zich sterk voor levensbeschouwelijk pluralisme en de toegang van alle overtuigingen en levensvormen tot het publieke debat en het politieke domein. Maar zij doet tegelijkertijd een beroep op alle gelovigen om hun geloof te personaliseren en qua waarheidsaanspraak te temperen. Het vrijzinnig individualisme moet dus ook worden opgevat als een publieke norm. De grondslagen van de democratische rechtsstaat hebben over het algemeen een individualistische toonzetting en strekking. Vandaar dat grondwettelijke beginselen zoals de vrijheid van meningsuiting, het discriminatie-verbod en de vrijheid van godsdienst een onderlinge spanning vertonen. De rechtsstaat is in dit opzicht niet neutraal maar normatief. Zij verdedigt de vrijheid van levensbeschouwing en levenswijze, ingeperkt door het schadebeginsel en het discriminatieverbod, en legt daarmee het recht op anders-zijn grondwettelijk vast. In dit opzicht botst een collectivistische of communitaristische opvatting van de godsdienstvrijheid met de overige grondrechten, en dient zij te wijken voor wat men (ruimer dan de vrijheid van meningsuiting) de ‘persoonlijke vrijheid van levensuiting’ zou kunnen noemen.
Deze vrijheid van levensstijl, en dus de vrijheid om openlijk uit te komen voor je eigen seksuele geaardheid, behoort ongetwijfeld tot deze grondrechten. In de Beleidsbrief Homo-emancipatie van staatssecretaris Ross uit juli 2005 wordt zelfs gesproken van een ‘ononderhandelbare norm’. In die zin had Pim Fortuyn gelijk: de acceptatie van homoseksualiteit is (net als de vrouwenemancipatie) een lakmoesproef voor de open democratische beschaving. Dus naarmate culturen, religies, en gemeenschappen daartoe niet bij machte zijn, moeten zij worden blootgesteld aan een beschavingsoffensief. Maar het is een vorm van verlichte arrogantie wanneer men het recht van holebi’s om uit de kast te komen en zichzelf te manifesteren meteen verbindt met de eis tot geloofsafval. De clash tussen die twee vaak even sterk gevoelde identiteiten en de innerlijke verscheurdheid die dat oplevert wordt zelden opgelost via een shortcut of een alles-of-niets keuze. Afvallen van je geloof houdt vaak in dat je moet breken met of wordt verstoten door je familie en gemeenschap. ‘Afvallen’ van je geaardheid (als dat al zou kunnen) vereist op zijn beurt volledige onderwerping aan de geloofstraditie en de gemeenschap, met alle zwarigheden van dien: onthouding, ontkenning, het ophouden van de schijn, tot en met het aangaan van een schijnhuwelijk en het krijgen van kinderen, in de hoop dat de ziekte en zonde daardoor zullen overgaan.
Tussen die onmogelijke keuze tussen God en geaardheid ligt het brede spectrum van het schipperen: een oer-Hollandse activiteit die nog onvoldoende wordt gewaardeerd. Schipperen is het zoeken naar vrijheidsmarges binnen zware gemeenschappen zodat ze wat lichter worden, naar combinaties van op het eerste gezicht moeilijk verenigbare opvattingen en identiteiten, en het daardoor afdwingen, in zigzag-koers, van kleine maar betekenisvolle verschuivingen ten goede. Tot de wat minder geslaagde voorbeelden daarvan behoren sommige bijbel-, thora- en koran-interpretaties die alleen maar als zeer kunstzinnig kunnen worden beschouwd, waarin de traditionele afwijzing van homoseksualiteit geheel wordt weggeredeneerd.
De beruchte passage over de bestraffing van Sodom zou bijvoorbeeld helemaal niet gaan over een verbod op homoseksualiteit maar over seksueel machtsmisbruik in het algemeen. Maar ik weet niet wat erger is: dat de Sodomieten de engelachtige, androgyne gasten van Lot of Loet willen aanranden, of dat de rechtvaardige hen onmiddellijk in ruil daarvoor zijn maagdelijke dochters aanbiedt. Mijn conclusie is eerder dat de heilige boeken op dit punt niet te redden zijn, juist omdat zij nog teveel als heilig worden beschouwd. Dan heb ik meer sympathie voor de nuchtere vragen van bijvoorbeeld Irshan Manji: ‘Als de alwetende, almachtige God mij niet lesbisch wilde maken, waarom heeft hij dan niet iemand anders in mijn plaats gemaakt?’, en: ‘Hoe kan de koran tegelijkertijd homoseksualiteit afkeuren en verklaren dat Allah alles wat hij maakt perfect heeft geschapen?’
Manji experimenteert met een persoonlijke invulling van het geloof die de deuren van de ijtihad (de vrije interpretatie) veel verder openzet dan wordt toegestaan door de tribale wet die de individuele eerzaamheid volledig in het teken stelt van conformisme aan de groep. Die vrijzinnigheid neemt ook afscheid van een verkeerd soort kritiekloosheid die wortelt in de multiculturele tolerantie en het relativisme van de onverschilligheid. Die houding gaat er bijvoorbeeld van uit dat westerse en niet-westerse opvattingen van sekse en seksuele identiteit wezenlijk verschillen, dat homoseksuele gevoelens in verschillende culturen volstrekt anders worden beleefd, en dat externe, aan de westerse cultuur ontleende oordeelscriteria daarom ongepast zijn. Autonomie en zelfbeschikking worden dan vooral opgeval als het recht op soevereiniteit in eigen kring, volgens het beproefde zuilenmodel, waarbij externe bemoeienis van maatschappelijke organisaties of de overheid niet op prijs wordt gesteld.
Maar de scheiding tussen de dialoog ‘van binnenuit’ en ‘van buitenaf’ is kunstmatig en onvruchtbaar. Is Manji als vrijzinnige moslim nu een buiten- of binnenstaander? Het is bovendien onzinnig dat je als niet-godsdienstige geen kritiek zou mogen hebben op godsdienstigen. Democratische waarden als openbaarheid, vrijheid van levensuiting, vrijheid van anders-zijn, tolerantie en gelijke behandeling moeten wel degelijk ‘van buiten naar binnen’ worden toegepast, zeker als zij van binnenuit onvoldoende gestalte krijgen. De autonomie van de gemeenschappen kan niet zo ver gaan dat zij zich hiervoor kunnen afsluiten. Het blijft vernederend en hypocriet dat de gemeenschap je niet zou veroordelen ‘als mens’, maar alleen ‘je handelwijze’, zoals in de EO-slogan: ‘homo, je mag er zijn’ (maar ‘je mag het niet doen’). Dan blijft altijd de vertwijfeling over wat God met je voorheeft: ‘waarom straft God mij door mij homo te laten zijn?’ Homoseksualiteit blijft dan altijd een kruis dat je moet dragen; je kan Hem alleen smeken om je hetero te maken.
Religieuze gemeenschappen zijn geen gesloten reservaten, maar maken zelf deel uit van de publieke sfeer. Pluriformiteit, publieke zichtbaarheid en bespreekbaarheid zijn democratische rechten die ook binnen de gemeenschappen zelf moeten gelden. Het ideaal van een goed en menswaardig leven is niet dat van angstvallig zwijgen, zelfverloochening, doen alsof en spreken met dubbele tong. Een gemeenschap is niet pluriform en open genoeg als je niet vrijelijk over je homoseksualiteit kunt praten of ervoor kunt uitkomen. Dat betekent ook: vechten voor het goed recht van een persoonlijke invulling van het geloof die past bij de individuele waardigheid en het recht op persoonlijke levensuiting, ofwel: vechten voor de voorrang van de individuele boven de collectieve godsdienstvrijheid.
Irshan Manji meent terecht dat het weinig zin heeft om te proberen de radicalen in beide kampen (de atheïsten en de orthodoxen) te overtuigen. Vruchtbaarder is om de onderdrukte hervormingsgezinden (feitelijk de meerderheid) te overtuigen om ‘uit de kast te komen’. Zij gebruikt die uitdrukking natuurlijk niet voor niets. De strijd voor interpretatievrijheid en die voor homo-emancipatie gaan gelijk op. Daarbij is de stem ‘van buiten’, de interventie en zelfs bemoeizucht van seculiere personen en organisaties cruciaal. Manji zegt ‘niet weg te gaan’, zodat de aangesprokenen ofwel zelf moeten weggaan of het gesprek moeten aangaan. Wij seculieren moeten ook niet weggaan, zelf als degenen die wij willen steunen dit als overbodig en zelfs schadelijk ervaren. Externe morele druk is niet altijd slecht. Zo is het prettig om te horen dat de Moskouse burgemeester Loezjkov klaagt over de ‘ongeëvenaarde druk uit het westen’ om in zijn stad een Gay Parade toe te staan.
Zichtbaarheid zonder schaamte, openheid en bespreekbaarheid zijn cruciale democratische normen die gelden voor alle gemeenschappen. ‘Uit de kast komen’ betekent dat gelovige holebi’s tweemaal het recht op individuele vrijheid opeisen: in de liefde tot God, dus in de vorm van vrijzinnigheid, en in de aardse liefde, dus in hun stijl van leven. Persoonlijk heb ik niet zo’n behoefte aan de gedachte dat God van mij houdt. Ik blijf een licht wantrouwen koesteren tegenover degenen die dat houvast wel menen nodig te hebben. Maar dat betekent niet dat ik hun persoonlijke gevecht om vrijheid van levensuiting niet steun. Ook wij seculieren zijn schipperaars, en in sommige gevallen is Parijs best een mis waard.
Dick Pels
De auteur is socioloog en publicist. Hij is één van de initiatiefnemers van de linkse denktank Waterland en redactielid van het politieke debatmagazine Waterstof.
Deze tekst is een bewerking van een inleiding op het debat ‘Homo in dienst van God?’, georganiseerd door De Dialoog (Humanistisch Verbond, COC en Stichting Yoesoef) en De Rode Hoed op 14 februari 2007.
Links
http://www.waterlandstichting.nl
bron: www.liberales.be
De homo-emancipatie is, net als het feminisme, een speerpunt van de positieve individualisering, van de keuzevrijheid en de persoonlijke autonomie, terwijl traditionele vormen van religie het omgekeerde daarvan zijn. Zij vormt een voorhoede (niet zonder uitwassen en perverse zelfkant) van experimenten met nieuwe vormen van vriendschap, liefde en gemeenschap, en past als zodanig in de bredere sociologische tendens die ons voert van zware, lotsbepaalde, naar lichtere, keuzebepaalde gemeenschappen. Zij keert zich bovendien tegen het vanzelfsprekende paternalisme van priesters, dominees, rabbijnen en imams, en tegen de meer algemene mannenmacht en macho-cultuur die in die zware gemeenschappen de boventoon voert.
De klassieke godsdienstkritiek (Feuerbach, Marx, Nietzsche) beschouwt de godsdienst als een vorm van zelfvervreemding: mensen knielen ten onrechte voor een hogere macht die zij zelf in het leven hebben geroepen. Dat hogere neemt tegelijkertijd een religieuze en een sociologische vorm aan: een socioloog als Durkheim beschouwt godsdienst dan ook als een vorm van zelfaanbidding van de sociale groep. In beide gevallen ontkennen individuen hun persoonlijke autonomie en ontlopen zij hun eigen verantwoordelijkheid. Andersom is er niets tegen een persoonlijke geloofsopvatting waarin men erkent dat men zijn God en gemeenschap in zekere zin zelf maakt en in stand houdt, en waarin men dus persoonlijke verantwoordelijkheid neemt voor datgene wat men als heilig en transcendent ervaart (denk opnieuw aan Reve).
Werkelijk pluralisme veronderstelt het recht op anders-denken en anders-zijn, en dus op individualisme en nonconformisme, binnen alle culturen en gemeenschappen. Dat vereist dat men de eigen cultuur, moraal en waarheid tot op zekere hoogte weet te relativeren. Die individualisering en relativering van het geloof is de weg die de vrijzinnigheid binnen alle godsdiensten is gegaan en nog steeds gaat. Ook het recente WRR-rapport Geloven in het publieke domein signaleert deze tendens naar voortgaande privatisering van de spirituele beleving. Eerder dan van een verdwijning of ‘opheffing’ van religie is er sprake van een metamorfose: een afname van de traditionele kerkse godsdienst en het leven volgens externe verwachtingen, en een toename van spiritualiteit: het leven conform de eigen innerlijke ervaring en de persoonlijke verantwoording voor God.
Zodoende arriveren we op een ‘vrijzinnig kruispunt’: een publieke ontmoetingsplaats voor de personalistische stromingen in alle religies en levensvisies, met inbegrip van het seculiere humanisme. Voorbeelden zijn te vinden in het werk van de katholieke theoloog Erik Borgman (Metamorfosen), de protestantse rechtsgeleerde Wibren van der Burg (Over religie, moraal en politiek. Een vrijzinnig alternatief) of dat van de islamitische theoloog Mohamed Ajouaou (De moslim die ik ben). Imam Abdulwahid Van Bommel verbindt die vrijzinnigheid met de homo-emancipatie: ‘Praktiserende homo’s leven volgens de koran in zonde, maar elk mens is zijn eigen advocaat tegenover zijn eigen wetten. Iedereen heeft zijn eigen relatie met God’ (de Volkskrant 15.2.06).
Deze nadruk op vrijzinnigheid biedt ruimte aan alle vormen van geloof en geloofskritiek, en maakt zich sterk voor levensbeschouwelijk pluralisme en de toegang van alle overtuigingen en levensvormen tot het publieke debat en het politieke domein. Maar zij doet tegelijkertijd een beroep op alle gelovigen om hun geloof te personaliseren en qua waarheidsaanspraak te temperen. Het vrijzinnig individualisme moet dus ook worden opgevat als een publieke norm. De grondslagen van de democratische rechtsstaat hebben over het algemeen een individualistische toonzetting en strekking. Vandaar dat grondwettelijke beginselen zoals de vrijheid van meningsuiting, het discriminatie-verbod en de vrijheid van godsdienst een onderlinge spanning vertonen. De rechtsstaat is in dit opzicht niet neutraal maar normatief. Zij verdedigt de vrijheid van levensbeschouwing en levenswijze, ingeperkt door het schadebeginsel en het discriminatieverbod, en legt daarmee het recht op anders-zijn grondwettelijk vast. In dit opzicht botst een collectivistische of communitaristische opvatting van de godsdienstvrijheid met de overige grondrechten, en dient zij te wijken voor wat men (ruimer dan de vrijheid van meningsuiting) de ‘persoonlijke vrijheid van levensuiting’ zou kunnen noemen.
Deze vrijheid van levensstijl, en dus de vrijheid om openlijk uit te komen voor je eigen seksuele geaardheid, behoort ongetwijfeld tot deze grondrechten. In de Beleidsbrief Homo-emancipatie van staatssecretaris Ross uit juli 2005 wordt zelfs gesproken van een ‘ononderhandelbare norm’. In die zin had Pim Fortuyn gelijk: de acceptatie van homoseksualiteit is (net als de vrouwenemancipatie) een lakmoesproef voor de open democratische beschaving. Dus naarmate culturen, religies, en gemeenschappen daartoe niet bij machte zijn, moeten zij worden blootgesteld aan een beschavingsoffensief. Maar het is een vorm van verlichte arrogantie wanneer men het recht van holebi’s om uit de kast te komen en zichzelf te manifesteren meteen verbindt met de eis tot geloofsafval. De clash tussen die twee vaak even sterk gevoelde identiteiten en de innerlijke verscheurdheid die dat oplevert wordt zelden opgelost via een shortcut of een alles-of-niets keuze. Afvallen van je geloof houdt vaak in dat je moet breken met of wordt verstoten door je familie en gemeenschap. ‘Afvallen’ van je geaardheid (als dat al zou kunnen) vereist op zijn beurt volledige onderwerping aan de geloofstraditie en de gemeenschap, met alle zwarigheden van dien: onthouding, ontkenning, het ophouden van de schijn, tot en met het aangaan van een schijnhuwelijk en het krijgen van kinderen, in de hoop dat de ziekte en zonde daardoor zullen overgaan.
Tussen die onmogelijke keuze tussen God en geaardheid ligt het brede spectrum van het schipperen: een oer-Hollandse activiteit die nog onvoldoende wordt gewaardeerd. Schipperen is het zoeken naar vrijheidsmarges binnen zware gemeenschappen zodat ze wat lichter worden, naar combinaties van op het eerste gezicht moeilijk verenigbare opvattingen en identiteiten, en het daardoor afdwingen, in zigzag-koers, van kleine maar betekenisvolle verschuivingen ten goede. Tot de wat minder geslaagde voorbeelden daarvan behoren sommige bijbel-, thora- en koran-interpretaties die alleen maar als zeer kunstzinnig kunnen worden beschouwd, waarin de traditionele afwijzing van homoseksualiteit geheel wordt weggeredeneerd.
De beruchte passage over de bestraffing van Sodom zou bijvoorbeeld helemaal niet gaan over een verbod op homoseksualiteit maar over seksueel machtsmisbruik in het algemeen. Maar ik weet niet wat erger is: dat de Sodomieten de engelachtige, androgyne gasten van Lot of Loet willen aanranden, of dat de rechtvaardige hen onmiddellijk in ruil daarvoor zijn maagdelijke dochters aanbiedt. Mijn conclusie is eerder dat de heilige boeken op dit punt niet te redden zijn, juist omdat zij nog teveel als heilig worden beschouwd. Dan heb ik meer sympathie voor de nuchtere vragen van bijvoorbeeld Irshan Manji: ‘Als de alwetende, almachtige God mij niet lesbisch wilde maken, waarom heeft hij dan niet iemand anders in mijn plaats gemaakt?’, en: ‘Hoe kan de koran tegelijkertijd homoseksualiteit afkeuren en verklaren dat Allah alles wat hij maakt perfect heeft geschapen?’
Manji experimenteert met een persoonlijke invulling van het geloof die de deuren van de ijtihad (de vrije interpretatie) veel verder openzet dan wordt toegestaan door de tribale wet die de individuele eerzaamheid volledig in het teken stelt van conformisme aan de groep. Die vrijzinnigheid neemt ook afscheid van een verkeerd soort kritiekloosheid die wortelt in de multiculturele tolerantie en het relativisme van de onverschilligheid. Die houding gaat er bijvoorbeeld van uit dat westerse en niet-westerse opvattingen van sekse en seksuele identiteit wezenlijk verschillen, dat homoseksuele gevoelens in verschillende culturen volstrekt anders worden beleefd, en dat externe, aan de westerse cultuur ontleende oordeelscriteria daarom ongepast zijn. Autonomie en zelfbeschikking worden dan vooral opgeval als het recht op soevereiniteit in eigen kring, volgens het beproefde zuilenmodel, waarbij externe bemoeienis van maatschappelijke organisaties of de overheid niet op prijs wordt gesteld.
Maar de scheiding tussen de dialoog ‘van binnenuit’ en ‘van buitenaf’ is kunstmatig en onvruchtbaar. Is Manji als vrijzinnige moslim nu een buiten- of binnenstaander? Het is bovendien onzinnig dat je als niet-godsdienstige geen kritiek zou mogen hebben op godsdienstigen. Democratische waarden als openbaarheid, vrijheid van levensuiting, vrijheid van anders-zijn, tolerantie en gelijke behandeling moeten wel degelijk ‘van buiten naar binnen’ worden toegepast, zeker als zij van binnenuit onvoldoende gestalte krijgen. De autonomie van de gemeenschappen kan niet zo ver gaan dat zij zich hiervoor kunnen afsluiten. Het blijft vernederend en hypocriet dat de gemeenschap je niet zou veroordelen ‘als mens’, maar alleen ‘je handelwijze’, zoals in de EO-slogan: ‘homo, je mag er zijn’ (maar ‘je mag het niet doen’). Dan blijft altijd de vertwijfeling over wat God met je voorheeft: ‘waarom straft God mij door mij homo te laten zijn?’ Homoseksualiteit blijft dan altijd een kruis dat je moet dragen; je kan Hem alleen smeken om je hetero te maken.
Religieuze gemeenschappen zijn geen gesloten reservaten, maar maken zelf deel uit van de publieke sfeer. Pluriformiteit, publieke zichtbaarheid en bespreekbaarheid zijn democratische rechten die ook binnen de gemeenschappen zelf moeten gelden. Het ideaal van een goed en menswaardig leven is niet dat van angstvallig zwijgen, zelfverloochening, doen alsof en spreken met dubbele tong. Een gemeenschap is niet pluriform en open genoeg als je niet vrijelijk over je homoseksualiteit kunt praten of ervoor kunt uitkomen. Dat betekent ook: vechten voor het goed recht van een persoonlijke invulling van het geloof die past bij de individuele waardigheid en het recht op persoonlijke levensuiting, ofwel: vechten voor de voorrang van de individuele boven de collectieve godsdienstvrijheid.
Irshan Manji meent terecht dat het weinig zin heeft om te proberen de radicalen in beide kampen (de atheïsten en de orthodoxen) te overtuigen. Vruchtbaarder is om de onderdrukte hervormingsgezinden (feitelijk de meerderheid) te overtuigen om ‘uit de kast te komen’. Zij gebruikt die uitdrukking natuurlijk niet voor niets. De strijd voor interpretatievrijheid en die voor homo-emancipatie gaan gelijk op. Daarbij is de stem ‘van buiten’, de interventie en zelfs bemoeizucht van seculiere personen en organisaties cruciaal. Manji zegt ‘niet weg te gaan’, zodat de aangesprokenen ofwel zelf moeten weggaan of het gesprek moeten aangaan. Wij seculieren moeten ook niet weggaan, zelf als degenen die wij willen steunen dit als overbodig en zelfs schadelijk ervaren. Externe morele druk is niet altijd slecht. Zo is het prettig om te horen dat de Moskouse burgemeester Loezjkov klaagt over de ‘ongeëvenaarde druk uit het westen’ om in zijn stad een Gay Parade toe te staan.
Zichtbaarheid zonder schaamte, openheid en bespreekbaarheid zijn cruciale democratische normen die gelden voor alle gemeenschappen. ‘Uit de kast komen’ betekent dat gelovige holebi’s tweemaal het recht op individuele vrijheid opeisen: in de liefde tot God, dus in de vorm van vrijzinnigheid, en in de aardse liefde, dus in hun stijl van leven. Persoonlijk heb ik niet zo’n behoefte aan de gedachte dat God van mij houdt. Ik blijf een licht wantrouwen koesteren tegenover degenen die dat houvast wel menen nodig te hebben. Maar dat betekent niet dat ik hun persoonlijke gevecht om vrijheid van levensuiting niet steun. Ook wij seculieren zijn schipperaars, en in sommige gevallen is Parijs best een mis waard.
Dick Pels
De auteur is socioloog en publicist. Hij is één van de initiatiefnemers van de linkse denktank Waterland en redactielid van het politieke debatmagazine Waterstof.
Deze tekst is een bewerking van een inleiding op het debat ‘Homo in dienst van God?’, georganiseerd door De Dialoog (Humanistisch Verbond, COC en Stichting Yoesoef) en De Rode Hoed op 14 februari 2007.
Links
http://www.waterlandstichting.nl
bron: www.liberales.be