PDA

Bekijk Volledige Versie : ‘Aanbidden wat je zelf maakt, is belachelijk’



Marsipulami
21-06-07, 11:56
‘Aanbidden wat je zelf maakt, is belachelijk’

Paul Moyaert begrijpt godsdienst vanuit gevoeligheid voor symbolen


ANTWERPEN (RKnieuws.net) - Wie wil begrijpen wat godsdienst is, moet zich verdiepen in de typisch menselijke gevoeligheid voor symbolen, stelt filosoof Paul Moyaert. Het aanraken en het kussen van iconen kunnen alleen als een symbolische praktijk worden verstaan, verdedigt hij in zijn nieuwe boek Iconen en beeldverering.
Paul Moyaert is hoogleraar wijsgerige antropologie aan de KU Leuven. Zelf opgevoed in de katholieke traditie tracht hij de godsdienstige uitingen te begrijpen. Filosofie is voor hem een vorm van natuurlijke theologie en in de lijn van Antoon Vergote bekijkt hij hoe godsdienst aansluit bij wat van nature in mensen leeft. Eerder leidde zijn godsdienstige interesse tot het veelbesproken boek De mateloosheid van het christendom. Over naastenliefde, betekenisincarnatie en mystieke liefde (1998, 2005). In zijn jongste studie ontpopt hij zich als een verdediger van iconen en beeldverering.

Hoe komt u erbij als filosoof een studie te schrijven over iconen en beeldverering?
"Godsdienst interesseert me als fenomeen om over na te denken en ik wil uitleggen waarover het gaat in de godsdienst. Filosofen hebben dat altijd gedaan. Sinds de moderniteit moet de godsdienst zich meten aan het wetenschappelijke verstand. Wie gelooft, lijkt meer te geloven dan wat niet-gelovigen geloven en de gelovige moet dat redelijk kunnen verantwoorden. De confrontatie tussen geloof en wetenschappelijke rede kan volgens mij alleen maar negatief uitdraaien voor het geloof. Geloven is niet van de orde van het begrijpende verstand. Geloof zoekt naar inzicht, maar moet zich niet met de wetenschappelijke rede meten.

Godsdienst kan volgens mij beter vanuit de algemeen menselijke zin voor symbolen worden verklaard. Als je aan een buitenstaander wilt uitleggen wat godsdienst is, kijk dan eerst naar wat niet-godsdienstige mensen doen, hoe ze omgaan met belangrijke momenten in het leven. Je zal zien dat ze symbolisch handelen. Welnu, godsdienst verbreedt en verruimt die menselijke zin voor symbolen. Godsdienst is in wezen een symbolische praktijk. Ik zoek in de mens de natuurlijke aanleg voor religie.

Dat mensen praten tegen beelden, ze aanraken of bloemen neerleggen, dat alles lijkt raar, maar als een symbolische praktijk wordt het minder vreemd. Als je zoekt naar familiegelijkenissen – zoals Ludwig Wittgenstein dat noemt –, dan wordt godsdienst begrijpelijk. Een volk dat zich bevrijdt van een dictator, vernietigt zijn standbeeld. Die daad is een omweg waarmee het volk de tiran zelf wil raken. Godsdienstige beelden vertonen gelijkenis met zo’n standbeeld.’’

Bekijkt een filosoof iconen op een andere manier dan theologen of kunsthistorici?
"Filosofen benaderen dat onderwerp vanuit de studie van het verschijnsel van het onuitspreekbare. Een aantal godsdienstfilosofen zoals Jean-Luc Marion en Jacques Derrida waren geboeid door de mystieke, negatieve theologie en de relatie tussen het zichtbare en het onzichtbare. De vraag ‘Kan het onzichtbare zich tonen zonder zichzelf te verliezen in het zichtbare?’ brengt filosofen bij de studie van iconen.

Tijdens een vakantie in Kreta bezocht ik een aantal kerken en kloosters en kwam onder de indruk van de prachtige iconostases. De gelovigen deden alles met die iconen, behalve ernaar kijken. Ze knielden en kusten de iconen, raakten ze aan met hun beweende vingers, maar ze sloten hun ogen. Dat had me nooit iemand gezegd. Ik dacht altijd dat gelovigen door het visuele opstijgen naar het onzichtbare en dat de kijker door de icoon wordt aangekeken. Plots zag ik dat niet het kijken en bekeken worden centraal staan, maar wel de nabijheid. Er is een aanwezigheid die zich incarneert in de icoon en daarom raken mensen iconen aan. Dat heeft alles te maken met een grote symboolgevoeligheid en daar kan de filosofie op wijzen. Iconen zijn meer dan een verwijzing naar het onzichtbare, ze laten gelovigen delen in een verbondenheid.

De kracht van symbolen ligt in de verbondenheid die ze tot stand brengen. De foto van mijn vader bijvoorbeeld roept niet alleen die man in herinnering. Dat is te zwak. Die foto gedenkt niet alleen mijn vader, hij staat ook voor iets dat hem overstijgt. Hij is een symbool van het vaderschap en verwijst tegelijk naar een andere vader, naar God de Vader. Waarom aanbid ik dan niet onmiddellijk God? Omdat ik me daar niets bij kan voorstellen. Ik heb de omweg van symbolen nodig in het overbruggen van een afstand. Ik kan geen abstract vaderschap aanbidden, ik heb een echte vader nodig en een symbool van de vader. Een icoon is geen uiting van het verlangen van de gelovige naar Christus, dat is te zwak, het is een openbaring van God zelf.’’

Wijst het verlangen naar tastbare beelden op een soort onvolwassenheid? Heeft beeldverering te maken met het intellectueel niveau van mensen?
"De traditionele kritiek op beeldverering luidt inderdaad dat het vereren van beelden wijst op een lager ontwikkeld bewustzijn en dat symboolgevoeligheid typisch is voor primitieve culturen, kleine kinderen en minderbegaafden. Wie de werkelijkheid en het symbool met elkaar verwart, heeft onvoldoende onderscheidingsvermogen. Het symbolische bewustzijn behoort tot de fase van het kind en de volwassene moet dat achterwege laten.

Wie zo naar symbolen kijkt, begrijpt niet hoe symbolen werken. Niemand verwart het gesymboliseerde met het symbool. Sommige vergissingen zijn te enorm om een vergissing te zijn, zei Wittgenstein. ‘For a blunder, that’s too big’. Het kan niet dat mensen zo dwaas zijn dat ze symbool en werkelijkheid niet uit elkaar kunnen houden. Zelfs kinderen weten maar al te goed het verschil tussen hun pop en een echte baby. We gaan toch niet zeggen tegen ouders die hun kind verloren en een foto van hun kind tegen hun hart drukken, dat ze het verschil tussen de foto en hun kind niet kennen? Mensen stellen nu eenmaal dergelijke symbolische handelingen en ze doen dat niet vanuit een gemis of tekort, maar veeleer vanuit een nieuwe verbondenheid.’’

Helpt een foto niet juist een afwezige in herinnering te brengen? Ontstaan symbolen niet uit een tekort en een gemis?
"Het volk Israël verlangde naar een beeld van God, naar zijn aanwezigheid. Volgens Karl Barth werd dat verlangen ingelost toen God zich in Christus toonde. De menswording heeft elk beeld overbodig gemaakt. Volgens de Reformatie eren we God door zijn Woord te beluisteren en door een bepaalde ethiek te onderhouden. Toch nog beelden gebruiken, getuigt van een gebrek aan vertrouwen en geloof. Het is een zwakheid van de mens, vindt Barth.

De orthodoxen stellen daarentegen dat beelden geen gemis opvangen, maar juist een gave van God zijn. Als God zijn Zoon heeft gegeven, dan ook Zijn beeld en dat beeld is geen maaksel van mensenhanden, maar een geschenk van God. Die generositeit van God zorgt voor zijn blijvende aanwezigheid onder de mensen. Een foto is geen surrogaat voor een afwezige persoon, maar wijst op een nieuwe verbondenheid met die persoon.’’

Waar eindigt een correcte aanbidding en waar begint idolatrie?
"Correcte aanbidding speelt zich af binnen het kader van een traditie. Als een bepaalde praktijk zich losmaakt uit een groter zingeheel, dan wordt het idolatrie. Een icoon moet ingebed zijn in een omvattender gebedspraktijk. Aspecten die zich verabsoluteren en een te groot belang krijgen, verworden tot een foutieve obsessie.’’

Waarom verbiedt het Oude Testament beelden van God?
"De Bijbel zegt dat je geen andere goden mag eren en om te verhinderen dat je vreemde goden aanbidt, mag je geen afbeeldingen gebruiken. Beelden zetten aan tot het aanbidden van verkeerde goden. Dat is de hoofdreden voor het verbod. Ook al bestaan er andere goden, Jahwe is een jaloerse God die exclusieve trouw eist. Net zoals in een monogame relatie weet je dat er andere mannen of vrouwen bestaan, maar je geeft je woord aan die ene. Beeldverering is voor de Bijbel een vorm van overspel of prostitutie.

Er is echter een spitsvondige Bijbeluitleg die zegt dat er niets mis is met beelden van de eigen God. De idolatrie ligt in het eigenhandig beelden maken van God. De mensen hadden moeten wachten op God, tot Hij een beeld van zichzelf gaf, maar ze konden niet wachten en namen het initiatief in eigen handen. Toen liep het fout. Iets aanbidden wat je zelf maakt, is belachelijk. Net daarom is er een spiritualiteit die stelt dat iconen niet eigenhandig zijn gemaakt. De icoonschilders ontvangen hun icoon van God, ze doen wat God van hen vraagt.’’

U spreekt opvallend weinig over het beeldenverbod in de islam. Wilde u dat hete hangijzer vermijden?
"Ik heb geprobeerd iets te begrijpen van de joods-christelijke traditie waarin ik thuis ben en ik verdedig de beeldverering. Stellingen uit die studie veralgemenen naar andere culturen en conclusies trekken over moslims, zou gevaarlijk zijn. In het jodendom en christendom wijzigde de houding tegenover beelden door de geschiedenis heen. Begrijpen hoe de islam daar tegenover staat, vraagt een hele studie van hun tradities, te beginnen bij de Koran. Ik ken die godsdienst onvoldoende en heb me er daarom niet over uitgesproken.

Mijn boek verduidelijkt wel dat symbolen gevoelig liggen. In het christendom is veel plaats voor humor en gelach, maar hoe gaan moslims om met carnaval en ironie? De joodse rabbijnen kenden perioden waarin beelden waren toegestaan. Heeft de islam altijd beelden verboden of niet? Daar zou ik graag meer over willen weten, voor ik uitspraken doe over moslims.’’

Paul Moyaert, Iconen en beeldverering. Godsdienst als symbolische praktijk, SUN, Amsterdam, 200 blz., € 24,50.