Joesoef
24-06-07, 10:21
Uit NRC
Nederland heeft een oorlogsmoraal nodig: het idee van strijd is nuttiger dan het idee van gerechtigheid
Menno van der Veen Jurist, filosoof en programmamaker bij debatcentrum De Balie in Amsterdam.
Als we ons leger uitzenden moeten we niet ontkennen dat we oorlog voeren, dat we geweld gebruiken.
Oorlog moet een plaats krijgen in ons wereldbeeld.
Dat impliceert ook een andere ethiek.
Nederlanders weten niet meer hoe ze oorlogsvoering een plaats moeten geven in hun wereldbeeld.
We zijn latente pacifisten geworden die zich alleen nog achter schijnbaar neutrale humanitaire interventies scharen. Dat is decadent. Humanitaire interventies zijn niet verheven boven, of anders dan, ‘gewone oorlogen’. We kunnen de oorlog beter een plaats geven in ons wereldbeeld en de ethiek die erbij hoort opnieuw doordenken. De bevolking van een land dat deel uitmaakt van een verbond dat zijn meeste oorlogen wint, past een overwinnaarsmoraal, niet de machteloze afschuw die de tv-beelden uit Irak en Afghanistan nu oproepen.
We houden niet van oorlog. Computerspelletjes en televisieseries waarin de oorlog wordt verheerlijkt zijn een bron van zorg, en een beetje verlicht ouder wijst er graag op dat er hypocriet wordt gedaan over seks terwijl er zoveel geweld op televisie is.
Geweld is erger dan seks, oorlog is erger dan seks, zo luidt de argumentatie die hier vrij algemeen als juist wordt aanvaard. Goede oorlogsfilms tonen, volgens dezelfde redenering, dat oorlog gruwelijk is. Ze prikken de mythe door van een heroïsche strijd door dappere soldaten – een oorlog wordt juist gevoerd door ‘j o ch i e s ’ van 19 of 20 jaar die hun eigen toekomst en die van anderen kapotschieten. Denk aan het veelgeprezen tweeluik van Clint Eastwood (Flags of Our Fathers, Letters from Iwo Jima), of Saving Private Ryan van Steven Spielberg.
En denk aan korporaal Cor Strik (21), soldaat eerste klasse Timo Smeehuijzen (20) en sergeant-majoor Jos Leunissen (44) die omkwamen in Uruzgan. De eerste in april, de laatsten in de afgelopen week.
Liefhebbers van oorlogsverhalen zoeken hun heil noodgedwongen in boeken, films en computerspellen en benadrukken dat hun liefde daarvoor geen verband houdt met de werkelijkheid.
Ze houden van de kracht van een geweer, van de snelheid van een F-16 op een luchtshow, van een potje ontspannen schieten na een lange werkdag – maar ze houden niet van oorlog.
Nederland stuurt zijn leger heel de wereld over om een burgerbevolking te redden van boze dictators en misdadige junta’s. We verwachten niet van ons leger dat het veldslagen wint, of dat het zich op z’n minst heldhaftig gedraagt.
Dat is ook niet de manier waarop we kijken naar de legers van onze bondgenoten.
We geloven amper dat we een oorlog kunnen winnen; eerder lijkt het idee gemeengoed geworden dat een oorlog alleen maar verliezers kent. De Nederlandse bevolking lijdt als zij verneemt dat ergens in de wereld een oorlog woedt. Zij ziet zichzelf niet als een land in oorlog.
Thomas Friedman wijst in The New York Times van 7 maart op het verschil tussen de manier waarop Roosevelt steun vroeg van het Amerikaanse volk voor de TweedeWereldoorlog en de manier waarop Bush om steun vraagt voor de oorlog in Irak. Roosevelt hield zijn bevolking voor dat de oorlog ertoe zou leiden dat iedereen zich luxes moest ontzeggen. Oorlogvoeren kost veel geld en leidt dus tot hogere belastingen.
Bush zei dat het voldoende was dat het volk elke avond de beelden van de oorlog tot zich nam. Meer opofferingen vroeg hij niet. Friedman stelt dat Bush het doet voorkomen alsof niet het land oorlog voert in Irak, maar dat alleen het leger dat doet.
Dat geldt ook voor de Nederlandse gemoedstoestand. Ik zou zelfs een stap verder willen gaan. In de gangbare optiek voert ons land geen oorlog, maar sticht het vrede. Ons leger valt niet aan, maar intervenieert. Het bombardeert niet, maar draagt bij aan de wederopbouw.
Zo kijken we ernaar. Daarom zijn de Nederlanders in het Amerikaanse tijdschrift The New Yorker ‘peacekeeping veterans’ genoemd.
Nederland is een vredelievende natie die zich neutraal opstelt in gewapende conflicten en alleen in actie komt als het daarmee de belangen van een onderdrukte burgerbevolking dient. Op die manier is ons de oorlog in Afghanistan ‘v e r k o ch t ’ alsmede het uitzenden van troepen naar Irak. Alleen de politieke steun diewe gaven aan de laatste oorlog ging nog uit van een concrete bedreiging die de massawapens van Saddam Hussein voor de veiligheid van onze eigen inwoners zouden vormen.
Die ‘semi-pacifistische houding’ is niet alleen wereldvreemd, ze is ook gevaarlijk.
Ze leidt ertoe dat we de verrichtingen van onze troepen amper kritisch volgen en dat we onszelf zien als een onschuldige natie, een land dat sinds de politionele acties in Indonesië altijd getracht heeft vrede te stichten en het goede te doen.
De werkelijkheid is anders. We zijn een land dat deel uitmaakt van de NAVO, we zijn een kleine partij in een monsterverbond dat de wereld voor een groot deel domineert. Daar horen verantwoordelijkheden bij.
Een staat is, in het liberale wereldbeeld van de internationale politiek, een neutrale onderneming die een burgerbevolking in staat stelt om haar leven naar eigen inzicht te leiden.
Volgens dat uitgangspunt is het idee dat de ene staat de andere aanvalt ter meerdere glorie van zichzelf, absurd.
Een land mag een ander land aanvallen wanneer dat land een concrete bedreiging vormt voor de veiligheid van zijn eigen burgers (dat was de legitimatie van de Irak-oorlog).
Het wordt zelfs een plicht om in te grijpen wanneer een burgerbevolking, waar dan ook ter wereld, niet in staat wordt gesteld om haar eigen leven te leiden.
Als er ergens een misdadig regime aan de macht is, moet de liberaal ten strijde trekken en de dictator of het regime afzetten. Hij vecht dan niet tegen het land, maar juist ‘voor’ dat land. Hij verlost de burgerbevolking van haar dictator en helpt het zelf een bewind te vormen dat de burgers in staat stelt hun leven naar eigen inzicht te leiden. Dat bewind zal naar alle waarschijnlijkheid – maar niet per definitie – een democratie zijn.
Als je vanuit die optiek kijkt naar de manier waarop ons de oorlogen van de laatste jaren zijn verkocht (Eerste Golfoorlog, Joegoslavië, Afghanistan, Tweede Golfoorlog, interventies in Afrika), dan blijkt deze motivering goed aan te sluiten bij de redenen die worden aangevoerd om Nederlandse militairen (onder NAVO-vlag of namens de Verenigde Naties) uit te zenden.
De discussies rond de oorlog in Irak gingen aanvankelijk vooral om de vraag of hier geen sprake was van een ‘juiste oorlog op verkeerde gronden’. De juiste grond van de oorlog zou het doel zijn om de dictator af te zetten en een nieuw regime te installeren, terwijl het idee van een aanval uit eigen belang een verkeerde grond vormde.
Probleem met de liberale ideologie is dat ze ontkent dat er veel verschillende ideologieën bestaan en dat het liberalisme daar maar één van is. Het liberalisme ontkent dat het met die andere ideologieën strijdt om de psychen van landen en inwoners. Het wil dat iedereen ook een liberaal is. Een jood moet een liberaal zijn: een katholiek moet een liberaal zijn, een moslim (vooral) moet een liberaal zijn, een communist moet een liberaal zijn. Dat is geen kwestie van een strijd om de macht, maar van een menslievend inzicht.
Ieder land moet in beginsel bevrijd worden van ‘antiliberale’ stromingen.
Die ingrepen zijn humanitair van aard; ze dienen de vrede, de veiligheid en de vrijheid om naar eigen inzicht te leven.
Een humanitaire interventie leent zich niet tot verhalen over soldaten die heldhaftig de vijand overmeesteren. Alleen het redden van burgerlevens kan heldhaftig zijn.
Een humanitaire interventie verzekert de overwinning van een bepaalde stroming. Wellicht kan een leger voor korte tijd tussen de partijen gaan staan en een land met harde hand pacificeren.
Maar die afgedwongen neutraliteit zal dan nog in de meeste gevallen slechts zolang duren als de gewapende macht aanwezig is. Dit dreigt in Kosovo te gebeuren.
Tegenover de liberale bevrijdingsgedachte staat een minder ideologische visie die stelt dat de mogelijkheid van oorlog de kern vormt van de relatie van het ene land met het andere, en van de verhouding tussen bevolkingsgroepen.
Die visie ligt ten grondslag aan het buitenlandse beleid van grote oorlogvoerende naties zoals de Verenigde Staten en Rusland, maar bijvoorbeeld ook Israël.
Als de ene staat machtiger is, zal hij eerst proberen om dat andere land zijn wil op te leggen met vreedzame middelen.
Als dat niet lukt, zal hij overwegen gewapend ten strijde te trekken. Dat kan door het eigen leger in te zetten of door gebruik te maken van groeperingen in dat land die geneigd zijn om zijn belangen te dienen.
Wanneer een land te klein is om zichzelf te beschermen, zal het proberen om vredesakkoorden met omringende landen te sluiten of om bescherming te zoeken bij een groter land. Nederland heeft dit gedaan; het heeft zich omdeze redenen aangesloten bij de NAVO en in eerste instantie ook bij de EU/EG. Grotere landen verwachten af en toe dat het kleine land dat zich door hen beschermd weet, hen politiek en/of militair steunt. De Verenigde Staten verwachten dit met enige regelmaat.
In zijn algemeenheid is een bondgenootschap (alleen) bereid om de wapens op te nemen wanneer dat noodzakelijk is om de belangen van de landen te dienen.
Het voert in beginsel geen oorlog wanneer het die niet kan winnen en zal dan proberen te onderhandelen. Een oorlog die het kan winnen maar waarbij het eigenlijk geen belang heeft (zoals Darfur) zal een land of bondgenootschap slechts voeren als zijn politici niet onder de druk van de bevolking uitkunnen.
Dat zal niet snel gebeuren.
Als we het NAVO-pact serieus nemen, zie je dat Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog voortdurend oorlogen heeft gesteund of erbij betrokken is geweest.
Je kunt moeilijk volhouden dat we in Afghanistan uitsluitend ‘humanitair in de weer zijn’. We vechten in Afghanistan in ieder geval tegen de Talibaan en hun aanhangers. We hebben partij gekozen. En ook ‘de onzen’ maken burgerslachtoffers.
We leven dan ook niet in een periode van voortdurende vrede, maar veeleer van oorlogen waaraan we weliswaar meedoen maar die niet ten koste gaan van de welvaart of zelfs het welzijn in ons eigen land. We noemen die oorlogen humanitaire interventies, maar een humanitaire interventie is vooral humaan voor de inwoners van het ingrijpende land. De humanitaire ingreep is immers bij uitstek een wijze van oorlog voeren waarbij aan de kant van de ingrijpers weinig doden vallen, die geen risico oplevert om op eigen bodem te worden aangevallen, die niet ten koste gaat van economische groei, en die in zijn algemeenheid slechts bij vastgeroeste pacifisten tot gewetensbezwaren leidt.
Een humanitaire interventie is kortom een decadente manier van oorlog voeren. Het is als een jager die vertelt dat hij herten schiet niet vanwege het genoegen van het jagen en doden, maar om de wildstand op peil te houden. Je wentelen in het beeld van de humanitaire interventie is je wentelen in morele superioriteit. „Kijk iedereen eens om niks af elkaar afmaken, kijk eens hoe wij daar boven staan.”
Nederland voert dus oorlogen en kiest partij in oorlogen. Toch neemt de oorlog geen dominante plaats in in ons wereldbeeld. Met deze opstelling ontkennen we dat we als land vaak oorlog voeren en gedragen we ons niet zoals overwinnaars zich horen te gedragen. We zíjn geen land dat beschikt over een groep vredestichtende professionals voor humanitaire missies, we zijn een land met een leger dat is opgeleid voor oorlogssituaties.
Als we ons leger uitzenden, moeten we onszelf zien als een land dat betrokken is bij een oorlog. Bij een land dat deel uitmaakt van een bondgenootschap dat de meeste oorlogen wint en een leidende positie in de wereld inneemt, hoort een overwinnaarsethiek.
Een overwinnaar moet ervoor zorgen dat hij de landen die hij verslaat niet tot het uiterste drijft, want dat zou leiden tot wrokgevoelens. Hij moet niet meer vernederingen opleggen dan noodzakelijk om zijn machtspositie te behouden; dat dwingt respect af.
Een overwinnaar moet de gevolgen van zijn gedrag accepteren. Als een bevolkingsgroep door zijn optreden lijdt, moet hij niet beweren dat het „daarvoor nog veel erger was”, maar moet hij zijn invloed aanwenden om dat lijden te verzachten.
Hij moet bijvoorbeeld infrastructuur financieren. Hij moet alles doen om het land er weer bovenop te helpen, zolang het zijn machtspositie niet schaadt.
Dat betekent dat een overwinnaar een blijvende verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van alle landen die hij ooit heeft overwonnen of zijn wil heeft opgelegd. Die verantwoordelijkheid komt niet voort uit schuld of schaamte over de behaalde overwinning maar veeleer uit het trotse zelfbeeld dat bij een overwinnaar hoort.
Schuld en schaamte leiden tot de machteloze afkeer van de stroom televisiebeelden die ons elke avond bereikt.
Schuld en schaamte leiden tot het afwenden van de blik, de overwinnaarsethiek leidt tot handelen. Het idee van strijd is nuttiger dan het idee van ger echtigheid.
We moeten de oorlog weer een volwaardige plaats geven in ons wereldbeeld. Daar hoort bij dat we ons leger kritisch volgen, ons kritisch opstellen ten opzichte van oorlogen die weinig zin lijken te hebben, dat we van ons leger verwachten dat het zich heldhaftig gedraagt, de strategieën bediscussiëren, en vooral dat we een blijvende verantwoordelijkheid aanvaarden voor alle landen waar we ooit hebben gevochten.
Dan is er niets mis mee om af en toe waardering te uiten voor een knappe manoeuvre of een geslaagd precisiebombardement.
Een oorlog uitsluitend gruwelijk noemen is net zo kortzichtig als het verheerlijken van de strijd.
We verwachten niet van ons leger dat het veldslagen wint of heldhaftig is
Een humanitaire interventie is een decadente manier van oorlog voeren
Illustrati e Barbara Mulderink
Nederland heeft een oorlogsmoraal nodig: het idee van strijd is nuttiger dan het idee van gerechtigheid
Menno van der Veen Jurist, filosoof en programmamaker bij debatcentrum De Balie in Amsterdam.
Als we ons leger uitzenden moeten we niet ontkennen dat we oorlog voeren, dat we geweld gebruiken.
Oorlog moet een plaats krijgen in ons wereldbeeld.
Dat impliceert ook een andere ethiek.
Nederlanders weten niet meer hoe ze oorlogsvoering een plaats moeten geven in hun wereldbeeld.
We zijn latente pacifisten geworden die zich alleen nog achter schijnbaar neutrale humanitaire interventies scharen. Dat is decadent. Humanitaire interventies zijn niet verheven boven, of anders dan, ‘gewone oorlogen’. We kunnen de oorlog beter een plaats geven in ons wereldbeeld en de ethiek die erbij hoort opnieuw doordenken. De bevolking van een land dat deel uitmaakt van een verbond dat zijn meeste oorlogen wint, past een overwinnaarsmoraal, niet de machteloze afschuw die de tv-beelden uit Irak en Afghanistan nu oproepen.
We houden niet van oorlog. Computerspelletjes en televisieseries waarin de oorlog wordt verheerlijkt zijn een bron van zorg, en een beetje verlicht ouder wijst er graag op dat er hypocriet wordt gedaan over seks terwijl er zoveel geweld op televisie is.
Geweld is erger dan seks, oorlog is erger dan seks, zo luidt de argumentatie die hier vrij algemeen als juist wordt aanvaard. Goede oorlogsfilms tonen, volgens dezelfde redenering, dat oorlog gruwelijk is. Ze prikken de mythe door van een heroïsche strijd door dappere soldaten – een oorlog wordt juist gevoerd door ‘j o ch i e s ’ van 19 of 20 jaar die hun eigen toekomst en die van anderen kapotschieten. Denk aan het veelgeprezen tweeluik van Clint Eastwood (Flags of Our Fathers, Letters from Iwo Jima), of Saving Private Ryan van Steven Spielberg.
En denk aan korporaal Cor Strik (21), soldaat eerste klasse Timo Smeehuijzen (20) en sergeant-majoor Jos Leunissen (44) die omkwamen in Uruzgan. De eerste in april, de laatsten in de afgelopen week.
Liefhebbers van oorlogsverhalen zoeken hun heil noodgedwongen in boeken, films en computerspellen en benadrukken dat hun liefde daarvoor geen verband houdt met de werkelijkheid.
Ze houden van de kracht van een geweer, van de snelheid van een F-16 op een luchtshow, van een potje ontspannen schieten na een lange werkdag – maar ze houden niet van oorlog.
Nederland stuurt zijn leger heel de wereld over om een burgerbevolking te redden van boze dictators en misdadige junta’s. We verwachten niet van ons leger dat het veldslagen wint, of dat het zich op z’n minst heldhaftig gedraagt.
Dat is ook niet de manier waarop we kijken naar de legers van onze bondgenoten.
We geloven amper dat we een oorlog kunnen winnen; eerder lijkt het idee gemeengoed geworden dat een oorlog alleen maar verliezers kent. De Nederlandse bevolking lijdt als zij verneemt dat ergens in de wereld een oorlog woedt. Zij ziet zichzelf niet als een land in oorlog.
Thomas Friedman wijst in The New York Times van 7 maart op het verschil tussen de manier waarop Roosevelt steun vroeg van het Amerikaanse volk voor de TweedeWereldoorlog en de manier waarop Bush om steun vraagt voor de oorlog in Irak. Roosevelt hield zijn bevolking voor dat de oorlog ertoe zou leiden dat iedereen zich luxes moest ontzeggen. Oorlogvoeren kost veel geld en leidt dus tot hogere belastingen.
Bush zei dat het voldoende was dat het volk elke avond de beelden van de oorlog tot zich nam. Meer opofferingen vroeg hij niet. Friedman stelt dat Bush het doet voorkomen alsof niet het land oorlog voert in Irak, maar dat alleen het leger dat doet.
Dat geldt ook voor de Nederlandse gemoedstoestand. Ik zou zelfs een stap verder willen gaan. In de gangbare optiek voert ons land geen oorlog, maar sticht het vrede. Ons leger valt niet aan, maar intervenieert. Het bombardeert niet, maar draagt bij aan de wederopbouw.
Zo kijken we ernaar. Daarom zijn de Nederlanders in het Amerikaanse tijdschrift The New Yorker ‘peacekeeping veterans’ genoemd.
Nederland is een vredelievende natie die zich neutraal opstelt in gewapende conflicten en alleen in actie komt als het daarmee de belangen van een onderdrukte burgerbevolking dient. Op die manier is ons de oorlog in Afghanistan ‘v e r k o ch t ’ alsmede het uitzenden van troepen naar Irak. Alleen de politieke steun diewe gaven aan de laatste oorlog ging nog uit van een concrete bedreiging die de massawapens van Saddam Hussein voor de veiligheid van onze eigen inwoners zouden vormen.
Die ‘semi-pacifistische houding’ is niet alleen wereldvreemd, ze is ook gevaarlijk.
Ze leidt ertoe dat we de verrichtingen van onze troepen amper kritisch volgen en dat we onszelf zien als een onschuldige natie, een land dat sinds de politionele acties in Indonesië altijd getracht heeft vrede te stichten en het goede te doen.
De werkelijkheid is anders. We zijn een land dat deel uitmaakt van de NAVO, we zijn een kleine partij in een monsterverbond dat de wereld voor een groot deel domineert. Daar horen verantwoordelijkheden bij.
Een staat is, in het liberale wereldbeeld van de internationale politiek, een neutrale onderneming die een burgerbevolking in staat stelt om haar leven naar eigen inzicht te leiden.
Volgens dat uitgangspunt is het idee dat de ene staat de andere aanvalt ter meerdere glorie van zichzelf, absurd.
Een land mag een ander land aanvallen wanneer dat land een concrete bedreiging vormt voor de veiligheid van zijn eigen burgers (dat was de legitimatie van de Irak-oorlog).
Het wordt zelfs een plicht om in te grijpen wanneer een burgerbevolking, waar dan ook ter wereld, niet in staat wordt gesteld om haar eigen leven te leiden.
Als er ergens een misdadig regime aan de macht is, moet de liberaal ten strijde trekken en de dictator of het regime afzetten. Hij vecht dan niet tegen het land, maar juist ‘voor’ dat land. Hij verlost de burgerbevolking van haar dictator en helpt het zelf een bewind te vormen dat de burgers in staat stelt hun leven naar eigen inzicht te leiden. Dat bewind zal naar alle waarschijnlijkheid – maar niet per definitie – een democratie zijn.
Als je vanuit die optiek kijkt naar de manier waarop ons de oorlogen van de laatste jaren zijn verkocht (Eerste Golfoorlog, Joegoslavië, Afghanistan, Tweede Golfoorlog, interventies in Afrika), dan blijkt deze motivering goed aan te sluiten bij de redenen die worden aangevoerd om Nederlandse militairen (onder NAVO-vlag of namens de Verenigde Naties) uit te zenden.
De discussies rond de oorlog in Irak gingen aanvankelijk vooral om de vraag of hier geen sprake was van een ‘juiste oorlog op verkeerde gronden’. De juiste grond van de oorlog zou het doel zijn om de dictator af te zetten en een nieuw regime te installeren, terwijl het idee van een aanval uit eigen belang een verkeerde grond vormde.
Probleem met de liberale ideologie is dat ze ontkent dat er veel verschillende ideologieën bestaan en dat het liberalisme daar maar één van is. Het liberalisme ontkent dat het met die andere ideologieën strijdt om de psychen van landen en inwoners. Het wil dat iedereen ook een liberaal is. Een jood moet een liberaal zijn: een katholiek moet een liberaal zijn, een moslim (vooral) moet een liberaal zijn, een communist moet een liberaal zijn. Dat is geen kwestie van een strijd om de macht, maar van een menslievend inzicht.
Ieder land moet in beginsel bevrijd worden van ‘antiliberale’ stromingen.
Die ingrepen zijn humanitair van aard; ze dienen de vrede, de veiligheid en de vrijheid om naar eigen inzicht te leven.
Een humanitaire interventie leent zich niet tot verhalen over soldaten die heldhaftig de vijand overmeesteren. Alleen het redden van burgerlevens kan heldhaftig zijn.
Een humanitaire interventie verzekert de overwinning van een bepaalde stroming. Wellicht kan een leger voor korte tijd tussen de partijen gaan staan en een land met harde hand pacificeren.
Maar die afgedwongen neutraliteit zal dan nog in de meeste gevallen slechts zolang duren als de gewapende macht aanwezig is. Dit dreigt in Kosovo te gebeuren.
Tegenover de liberale bevrijdingsgedachte staat een minder ideologische visie die stelt dat de mogelijkheid van oorlog de kern vormt van de relatie van het ene land met het andere, en van de verhouding tussen bevolkingsgroepen.
Die visie ligt ten grondslag aan het buitenlandse beleid van grote oorlogvoerende naties zoals de Verenigde Staten en Rusland, maar bijvoorbeeld ook Israël.
Als de ene staat machtiger is, zal hij eerst proberen om dat andere land zijn wil op te leggen met vreedzame middelen.
Als dat niet lukt, zal hij overwegen gewapend ten strijde te trekken. Dat kan door het eigen leger in te zetten of door gebruik te maken van groeperingen in dat land die geneigd zijn om zijn belangen te dienen.
Wanneer een land te klein is om zichzelf te beschermen, zal het proberen om vredesakkoorden met omringende landen te sluiten of om bescherming te zoeken bij een groter land. Nederland heeft dit gedaan; het heeft zich omdeze redenen aangesloten bij de NAVO en in eerste instantie ook bij de EU/EG. Grotere landen verwachten af en toe dat het kleine land dat zich door hen beschermd weet, hen politiek en/of militair steunt. De Verenigde Staten verwachten dit met enige regelmaat.
In zijn algemeenheid is een bondgenootschap (alleen) bereid om de wapens op te nemen wanneer dat noodzakelijk is om de belangen van de landen te dienen.
Het voert in beginsel geen oorlog wanneer het die niet kan winnen en zal dan proberen te onderhandelen. Een oorlog die het kan winnen maar waarbij het eigenlijk geen belang heeft (zoals Darfur) zal een land of bondgenootschap slechts voeren als zijn politici niet onder de druk van de bevolking uitkunnen.
Dat zal niet snel gebeuren.
Als we het NAVO-pact serieus nemen, zie je dat Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog voortdurend oorlogen heeft gesteund of erbij betrokken is geweest.
Je kunt moeilijk volhouden dat we in Afghanistan uitsluitend ‘humanitair in de weer zijn’. We vechten in Afghanistan in ieder geval tegen de Talibaan en hun aanhangers. We hebben partij gekozen. En ook ‘de onzen’ maken burgerslachtoffers.
We leven dan ook niet in een periode van voortdurende vrede, maar veeleer van oorlogen waaraan we weliswaar meedoen maar die niet ten koste gaan van de welvaart of zelfs het welzijn in ons eigen land. We noemen die oorlogen humanitaire interventies, maar een humanitaire interventie is vooral humaan voor de inwoners van het ingrijpende land. De humanitaire ingreep is immers bij uitstek een wijze van oorlog voeren waarbij aan de kant van de ingrijpers weinig doden vallen, die geen risico oplevert om op eigen bodem te worden aangevallen, die niet ten koste gaat van economische groei, en die in zijn algemeenheid slechts bij vastgeroeste pacifisten tot gewetensbezwaren leidt.
Een humanitaire interventie is kortom een decadente manier van oorlog voeren. Het is als een jager die vertelt dat hij herten schiet niet vanwege het genoegen van het jagen en doden, maar om de wildstand op peil te houden. Je wentelen in het beeld van de humanitaire interventie is je wentelen in morele superioriteit. „Kijk iedereen eens om niks af elkaar afmaken, kijk eens hoe wij daar boven staan.”
Nederland voert dus oorlogen en kiest partij in oorlogen. Toch neemt de oorlog geen dominante plaats in in ons wereldbeeld. Met deze opstelling ontkennen we dat we als land vaak oorlog voeren en gedragen we ons niet zoals overwinnaars zich horen te gedragen. We zíjn geen land dat beschikt over een groep vredestichtende professionals voor humanitaire missies, we zijn een land met een leger dat is opgeleid voor oorlogssituaties.
Als we ons leger uitzenden, moeten we onszelf zien als een land dat betrokken is bij een oorlog. Bij een land dat deel uitmaakt van een bondgenootschap dat de meeste oorlogen wint en een leidende positie in de wereld inneemt, hoort een overwinnaarsethiek.
Een overwinnaar moet ervoor zorgen dat hij de landen die hij verslaat niet tot het uiterste drijft, want dat zou leiden tot wrokgevoelens. Hij moet niet meer vernederingen opleggen dan noodzakelijk om zijn machtspositie te behouden; dat dwingt respect af.
Een overwinnaar moet de gevolgen van zijn gedrag accepteren. Als een bevolkingsgroep door zijn optreden lijdt, moet hij niet beweren dat het „daarvoor nog veel erger was”, maar moet hij zijn invloed aanwenden om dat lijden te verzachten.
Hij moet bijvoorbeeld infrastructuur financieren. Hij moet alles doen om het land er weer bovenop te helpen, zolang het zijn machtspositie niet schaadt.
Dat betekent dat een overwinnaar een blijvende verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van alle landen die hij ooit heeft overwonnen of zijn wil heeft opgelegd. Die verantwoordelijkheid komt niet voort uit schuld of schaamte over de behaalde overwinning maar veeleer uit het trotse zelfbeeld dat bij een overwinnaar hoort.
Schuld en schaamte leiden tot de machteloze afkeer van de stroom televisiebeelden die ons elke avond bereikt.
Schuld en schaamte leiden tot het afwenden van de blik, de overwinnaarsethiek leidt tot handelen. Het idee van strijd is nuttiger dan het idee van ger echtigheid.
We moeten de oorlog weer een volwaardige plaats geven in ons wereldbeeld. Daar hoort bij dat we ons leger kritisch volgen, ons kritisch opstellen ten opzichte van oorlogen die weinig zin lijken te hebben, dat we van ons leger verwachten dat het zich heldhaftig gedraagt, de strategieën bediscussiëren, en vooral dat we een blijvende verantwoordelijkheid aanvaarden voor alle landen waar we ooit hebben gevochten.
Dan is er niets mis mee om af en toe waardering te uiten voor een knappe manoeuvre of een geslaagd precisiebombardement.
Een oorlog uitsluitend gruwelijk noemen is net zo kortzichtig als het verheerlijken van de strijd.
We verwachten niet van ons leger dat het veldslagen wint of heldhaftig is
Een humanitaire interventie is een decadente manier van oorlog voeren
Illustrati e Barbara Mulderink