IbnRushd
22-09-07, 18:25
Het bushokje in Alma Ata
Door: Bart Jan Spruyt
Ik heb Hans Janmaat één keer in mijn leven ontmoet. In de jaren negentig was ik politiek journalist, en in het kader van een serie portretten van lijsttrekkers, aan de vooravond van de verkiezingen van 1994, had ik belet gevraagd bij de leider van de Centrumdemocraten. De ontmoeting had plaats op een vrijdagmiddag, in een verlaten Kamergebouw. Janmaat zat opgeborgen in de kelders van het oude ministerie van Justitie, dat een onderdeel van het Binnenhof-complex is. Het kunnen ook de voormalige fietsenhokken zijn geweest. Hij was daar alleen. Toen ik binnenkwam, stelde ik mij voor en gaf ik hem een hand. Tot mijn verbazing zag ik dat hij daarvan schrok.
Dat interview leverde geen zaken op die erg verschilden van alles wat we al van hem wisten. Ik herinner me nog wel het slot van het gesprek. Hij gaf een riedel weg waarin hij boosaardig opsomde wat er allemaal niet deugde in Nederland, en ik vroeg hem of hij inderdaad van mening was dat dat allemaal kwam door ‘de buitenlanders’. Nee, antwoordde hij, dat kwam door de regering die ‘die buitenlanders’ had toegelaten en hun valse illusies had voorgespiegeld. “Die vreemdelingen zijn ook maar het slachtoffer van al die voze beloften die de PvdA hun voorspiegelt. Niet zij maken het land kapot, maar de regering doet dat. Die laat al die mensen maar toe, waardoor de samenleving verloedert. Onze actie richt zich uitsluitend tegen het kabinet.” Daarmee verraste hij mij weer, op zijn beurt.
Niet lang daarna, bij de zogeheten Algemene Beschouwingen in september 1996, heb ik Janmaat, denk ik, voor het laatst aan het werk gezien. Het waren de gloriedagen van Frits Bolkestein. Hij bracht in zijn ‘termijn’ de problematiek van de minderheden nadrukkelijk ter sprake en hij concretiseerde zijn kritiek op het kabinetsbeleid met opmerkingen over het verwijdercentrum in Ter Apel. Slechts weinig uitgeprocedeerde asielzoekers kwamen daar ooit aan. Ze kregen in hun AZC een treinkaartje en een strippenkaart om zich daar te vervoegen, maar in plaats daarvan doken ze natuurlijk onder en verdwenen in de illegaliteit. Bolkestein stelde voor een speciale politie-eenheid in te stellen die illegalen moest opsporen en uitzetten.
Jacques Wallage, de toenmalige fractievoorzitter van de PvdA, reageerde daarop met de opmerking dat Bolkesteins uitspraken hem een vieze smaak in de mond gaven en dat hij in troebel water viste.
Janmaat mengde zich in het debat tussen Bolkestein en Wallage en zei dat Bolkestein slechts goedkope praatjes verkondigde om het thema ‘asielzoekers’ voor zich op te eisen. Bolkestein reageerde soeverein: Non tali auxilio, nec defensoribus istis, beet hij Janmaat via de voorzitter toe (“Niet met dergelijke hulp, noch met dergelijke beschermers,” een citaat uit Vergilius’ Aeneis II.521). En tegen Wallage zei hij dat het feit dat zowel hij als Janmaat hem verwijten maakte, hem tot de conclusie dwong dat hij met zijn opvattingen de goede middenweg bewandelde. “Ik kreeg echt een waas van woede voor mijn ogen,” vertelde Wallage jaren later nog aan de Bolkestein-biografen Max van Weezel en Leonard Ornstein. “Hij noemde mij in één adem met Janmaat! Ik heb hem toen gezegd dat ik dat nooit meer van hem wilde horen.”
Janmaat verdween in 1998 uit de Tweede Kamer en hij overleed in 2002. Hij was geen man om nog vaak aan terug te denken. Hij had zich ontpopt als een kleine, boze burgerman, met foute ideeën die hij schuimbekkend en zuigend naar voren bracht, een aartstreiteraar en leugenaar, ziek en zielig, volstrekt paranoïde, gespeend van talent en charisma, een slecht verliezer ook, die zijn electorale afgang weet aan fraude met stemcomputers. En de lege plaats die Bolkesteins vertrek naar Brussel in de Nederlandse politiek had achtergelaten, werd al snel ingenomen door Pim Fortuyn.
Al was er dan weinig reden om ons blijvend in de ideeën en carrière van Hans Janmaat te verdiepen, toch is hij – ondanks zijn vertrek en overlijden – nooit helemaal weg geweest. Janmaat zelf probeerde in zijn laatste jaren zijn politieke leven nog enigszins te redden door rehabilitatie na te streven. Uitspraken die hij had gedaan en om welke hij was veroordeeld – zoals ‘vol is vol’ – waren na de aanslagen van 11 september 2001 en de opkomst van Fortuyn geaccepteerd geraakt. (Al was Fortuyn nog wel bereid tot de concessie dat het in Nederland ‘een beetje erg druk’ was geworden.)
Nog enkele weken voor zijn overlijden stapte Janmaat naar het Europese Hof om in hoger beroep te gaan tegen zijn veroordeling, in 1997, wegens discriminatie.
De smetvrees van Wallage was natuurlijk wat ridicuul. Bolkestein plaatste hem en Janmaat juist in tegenovergestelde kampen en schoor beide heren dus allerminst over één kam, maar het noemen van zijn naam en die van Janmaat in één zin was voor Wallage al genoeg om een waas van woede voor zijn ogen te toveren.
Janmaat zelf zal daar overigens niet gek van hebben opgekeken. Nog voor het begin van zijn politieke carrière in Den Haag, in 1982, liep hij eens te folderen op de Markt in Gouda. Daar raakte hij in gesprek met twee PvdA-stemmende ‘heertjes van rond de zestig jaar’ en hij schreef later zelf het volgende over die ontmoeting:
Ik leg hen het probleem van de vreemdelingenstromen uit.
“Meneer, we zijn rijk, vergeleken met andere volken, we moeten wat kunnen missen,” zegt een van hen.
Ik wijs op een groepje passerende Surinamers en vraag: “Heeft u een eigen huis?”
“Nee, dat heb ik niet.”
“Heeft u dan een grote bankrekening?”
Heeft hij ook niet. “Waar is uw rijkdom dan? En komt u niet aan met een autootje of een koelkast, want die hebben zij – die Surinamers – ook.”
Hij blijft het antwoord schuldig.
Ik vraag: “Heeft u kleinkinderen?”
“Die heb ik gelukkig wel.”
“Maakt u zich geen zorgen over hun toekomst?”
En dan komt het meest verbijsterende antwoord dat ik ooit van een burger heb gekregen.
“Wij hebben eeuwen geleden de koloniën leeggeplunderd en ik geef die mensen groot gelijk dat ze dat geld nu terug komen halen. Het is terecht dat ook mijn kleinkinderen daarvoor moeten boeten,” zegt de man.
Die linkse reactie bestond overigens niet alleen uit verongelijktheid of oefeningen in occidentale penitentie. Zij heeft vanaf het begin een grimmige en zelfs gewelddadige kant gehad. De tweede openbare vergadering van de Centrumpartij, in 1980, had plaats in Utrecht. Direct na de opening van de bijeenkomst, die via advertenties was aangekondigd, beginnen enkele leden van de PvdA-fractie in de Utrechtse gemeenteraad, aangevoerd door een meneer Van Lidth de Jeude, de gang van zaken te verstoren. Deze meneer stelt Janmaat enkele vragen, meent al snel te weten wat voor vlees hij met Janmaat in de kuip heeft, beent met zijn stomme PvdA-kop de zaal uit en weet de directie van het hotel ervan te overtuigen dat de vergadering moet worden ontbonden en de bezoekers moeten worden weggestuurd. De anti-fascisten, de toekomstige stoottroepen van de socialisten, staan – om de druk een beetje op te voeren – al voor de deur van het hotel.
Een bijeenkomst in Hotel de Zalm aan de Markt in Gouda – waar het boven gememoreerde folderen op uit had moeten lopen – wordt afgelast onder druk van een groepje van twintig anti-fascisten, die de kraampjes van de CP en het foldermateriaal vernielen en grote spandoeken (‘Weg met de CP. Nooit meer fascisme’) hebben uitgerold. Later die avond moet Janmaat, naar eigen zeggen, rennen voor zijn leven en ergens een huis binnenvluchten om aan de hem achtervolgende antifa’s te ontkomen. Deze zelfde lieden bezetten kort daarop het kantoor van de Haagsche Courant in de Wagenstraat en eisen dat de krant geen advertenties van de CP meer zal plaatsen.
Zoals bekend is Janmaat vanaf dag één van zijn aantreden in Den Haag genegeerd en geïsoleerd. Wat zijn van die benadering en van de voortdurende confrontatie met geweld de gevolgen geweest?
Voor het vinden van een antwoord op al deze vragen, dient zich een belangrijke bron aan: de (nooit gepubliceerde) politieke autobiografie van Hans Janmaat, 178 met regelafstand 1 volgetypte A4-tjes. Janmaat zelf presenteert dit wat onbeholpen geschreven boek als een ‘politieke roman’ met de titel De vrouw van de secretaris, en dat heeft natuurlijk direct al iets ontroerends. Het zijn politieke memoires, geschreven in eenvoudige taal en voor iedereen begrijpelijk. Voor de politiek niet-geschoolde lezers heeft Janmaat een alfabetische lijst met afkortingen opgenomen. Hij overschat zijn lezers niet, want ook de afkorting ‘CS’ is daarin opgenomen: Centraal Station.
Het boek is geschreven door een strijdvaardige lone wolf, verrassend zelfingenomen en volstrekt onbeschaamd.
Janmaat presenteert zich als de woordvoerder van het grote aantal Nederlanders dat in de loop der zeventiger jaren onaangenaam verrast en vervolgens ongerust werd over het regeringsbeleid inzake de bevolkingspolitiek en het vreemdelingenbeleid. Wie daar binnen de kaders van de democratie wat aan wil gaan doen, presenteert zich als concurrent van het politieke systeem, en wat dan volgt, is niets minder dan harde en meedogenloze strijd. Dat is ook de reden, schrijft Janmaat, waarom hij een verhaal vertelt en geen politieke analyse van het beleid en de machthebbers biedt. Dat heeft geen zin, want de maatschappij, waarin ons politieke systeem zich heeft ontwikkeld tot een dictatuur, laat dat niet eenvoudig toe. Die analyse verandert niets aan de machtsstructuren en ik heb geen zin daarvoor jaren in de gevangenis te gaan zitten.
De zelfgenoegzaamheid blijkt uit het applaus dat hij zichzelf met grote regelmaat geeft. Janmaat zelf handelt en antwoordt altijd zeer kordaat en repliceert voortdurend zeer gevat. En hij geeft zijn lezers een onbeschaamde blik achter de schermen, waar zaken als macht, geld, haat, liefde, jaloezie, mystiek en eigenbelang heersen. Macht erotiseert, heeft Janmaat tot zijn genoegen vastgesteld. Dat is toch wel het leuke van de politiek, denk ik, dat de dames zo geïmponeerd worden door gezagsdragers en je je daar niet altijd met succes tegen kan verzetten. En als hij als een ware Don Juan de kleding van Moniek over een stoeltje drapeert, heeft hij een mannelijk antwoord op haar vraag wat ze gaan doen. In ieder geval geen rozenhoedje bidden, denk ik te verduidelijken. Maar alles is al duidelijk. We verfrissen ons en beginnen in de schemering van de bedlampjes elkaar af te tasten en alle rondingen, kuiltjes, heuveltjes en wat dies meer zij, erbij te betrekken. We smelten in elkaar weg en gaan nog later slapen dan eerst gedacht.
Janmaat (1934) was een typische representant van de maatschappelijke categorie van de verliezers. Hij wilde straaljagerpiloot worden, maar daarvoor waren zijn ogen te slecht. Hij moest zijn studie aan de TH in Delft afbreken omdat zijn vader (een vertegenwoordiger) zijn studie niet meer kon betalen en hij geen beurs kon krijgen. Hij had daarna verschillende baantjes, onder andere in Duitsland, en hij begon een meubelfabriekje in Gouda, dat later in vlammen opging. Met wat verzekeringsgeld en financiële steun van zijn eerste (Duitse) vrouw, Evi Hock, ging hij aan de Universiteit van Amsterdam politicologie studeren (1966-1972); daar nam hij in mei 1969 deel aan de Maagdenhuisbezetting. Als leraar maatschappijleer in Rijswijk en Den Haag kreeg hij ook partijpolitieke belangstelling, die zich eerst op de KVP en daarna op DS’70 richtte. Hij ontpopte zich binnen die partijen als een moeilijke en recalcitrante man, die in die jaren zeventig echter zijn grote thema ontdekte – het bevolkings- en vreemdelingenbeleid – en over dat thema steeds radicalere standpunten ging innemen.
In 1980 richtte Janmaat de Centrumpartij op, met als expliciet doel om zich via democratische weg voor de autochtone bevolking in te zetten: de ‘kleine jongens’ die altijd en overal worden ‘gepakt’. Op een dag schoot Janmaat bijvoorbeeld een Amsterdammer te hulp, die hem vertelde hoe erg het allemaal wel niet in Amsterdam is: de allochtonen krijgen alles, wij niets. Zo heeft hij nog steeds geen hobbyruimte. Een box of kamertje daartoe is in zijn huis niet beschikbaar.
Daarbij maakte Janmaat voortdurend duidelijk dat alle problemen in het land (de neergang van de economie, de werkloosheid en de bezuinigingen) alleen en uitsluitend het gevolg waren van de vluchtelingenstromen en de vestiging van vreemdelingen in Nederland.
Janmaats politieke memoires illustreren dat hij – en zijn expliciet beschreven neofascistische gevolg met indrukwekkende strafbladen – telkens deze koppeling maakte: tussen de economie en het immigratievraagstuk.
Als Wim Kok op een houten vlonder op de Haagse Groenmarkt campagne voor de PvdA staat te voeren, dringt Janmaat zich naar voren en vraagt hem: Mijnheer Kok, U wilt Minister van Financiën worden! Hoe krijgt U de Staatsfinanciën op orde als andere Ministers de kostbare asielzoekersstroom niet willen indammen? Gaat u hen korten in de uitgaven? Kok zegt iets over internationale verplichtingen, waarop Janmaat vervolgt: Als U die internationale verdragen niet wil wijzigen, moeten gewone Nederlanders dus steeds meer bezuinigen! Is dat het doel van de PvdA?
Wanneer Kok in de Tweede Kamer trots aankondigt dat de regering 20.000 banen voor lager personeel gaat scheppen, vraagt Janmaat hem: Als de regering daarvoor zorgt en U laat in datzelfde jaar ongeveer 40.000 nieuwkomers binnen, dan gaat u er niet 20.000 op vooruit, maar op achteruit. Ondanks de banen neemt het aantal werklozen toe. Dan redeneert de Minister-President toch in een vicieuze cirkel?
In 1982 zet Lubbers zijn bezuinigingsbeleid voort, maar hij ontziet het minderhedenbeleid, de opvang van asielzoekers en de ontwikkelingshulp. Voortzetting van het anti-Nederlanderbeleid derhalve.
Als het milieubeleid aan de orde komt en het kwartje van Kok wordt geïntroduceerd, weet Janmaat: Dat geld wordt niet voor milieu-verbeteringen gebruikt, maar om de toenemende kosten van opvang van vreemdelingen te dekken.
Wanneer de PvdA bij monde van Kamerlid Huys subsidies voor tuinders bepleit, interrumpeert Janmaat, met juichende tuinders op de publieke tribune: U belooft subsidies aan de tuinders, maar U weet dat de regering geen geld heeft. Als U het meent wat u zegt, bent U dan bereid in de PvdA-fractie te gaan bepleiten: opvang van asielzoekers te stoppen en de miljarden die dan vrijkomen onder andere te besteden aan die arme tuinders?
De regering moet in de eerste plaats voor de eigen bevolking opkomen, vindt Janmaat. Op zijn rouwkaart kwam later deze tekst te staan: “De Almachtige heeft hem de laatste 20 jaar mede de taak opgelegd dammen op te werpen tegen de cultuurloze vloed welke ons werelddeel overspoeld.” [sic] Daar is niets mis mee, volgens Janmaat: We verkondigen slechts ordentelijke standpunten ten behoeve van de leefbaarheid in de eigen samenleving. Een idee om een historisch overzicht van de Nederlandse Cultuur op te stellen gaat niet door, omdat het wetenschappelijk bureau van de CP er geen subsidie voor krijgt. Tot die leefbaarheid behoort ook publiek verzet tegen ‘gestoorde kunst’. Wanneer Kamervoorzitter Deetman de Surinaamse president Venetiaan een boek met reproducties van Vincent van Gogh aanbiedt, neemt Janmaat daar afstand van. De schilderijen tonen duidelijk aan dat Vincent gestoord is. Een samenleving die dergelijke schilderkunst mooi vindt, is eveneens ziek. Dat klopt ook, want Minister-President Lubbers heeft gezegd dat Nederland doodziek en straatarm is. Tot die leefbaarheid behoort ook dat voetbalelftallen niet al te gekleurd mogen worden – hoezeer de KNVB, aangevoerd door uitgerangeerde politici, ook zijn best doet de multi-culturele samenleving vooral op het voetbalveld tot stand te brengen. […] De grote clubs worden verplicht een aantal spelers van de minderheden in hun eerste elftal op te stellen. Die politieke opdracht gaat ten koste van de kwaliteit van het elftal. Daar wijzen de internationale prestaties ook op. Bovendien gaan zich binnen iedere voetbalgroep diverse clans van spelers vormen, die in het veld vooral elkaar de bal toespelen. Niet echt bevorderlijk voor het resultaat. Ruud Gullit is bijvoorbeeld geen slechte voetballer, maar op internationaal niveau middelmatig.
Tot die leefbaarheid behoort ten slotte ook dat er in Nederland geen plaats kan zijn voor de intolerantie van fundamentalistische moslims. Janmaat zegt dat in een discussie met minister Dales van Binnenlandse Zaken, waarna interim-Kamervoorzitter Van Erp (VVD) hem vraagt zijn opmerkingen terug te nemen. Dit is toch te dol, overal in de wereld slaan Islamitische fundamentalisten steeds harder om zich heen, in sommige landen worden terroristische acties ondernomen en daar mag een Nederlands Kamerlid niet op wijzen? Diezelfde Dales presenteert in dat debat het idee voor een door iedereen te ondertekenen contract waarin grapjes over minderheden worden verboden. Arme Freek en Youp!
Die standpunten gaan gepaard met een stevig anti-liberalisme in economische kwesties. Wanneer Janmaat en Moniek begin jaren tachtig een vakantie in New York doorbrengen, ergert hij zich daar aan de armoede, de criminaliteit, de platte cultuur. Het is in de Verenigde Staten nog erger dan in Nederland. De overwinnaar van de oorlog legt haar maatschappijbeeld op aan de ‘bondgenoten’, lijkt het wel. In het vliegtuig terug vergelijkt hij New York met Moskou. De auto’s en de huizen zijn in New York wel mooier, maar dan heb je de voordelen van de liberale samenleving, waar Bolkestein zo over roemt, wel gehad. […] De voortgejaagde Big Apple maakt geen betere indruk dan het gedisciplineerde Moskou. Ook beklaagt hij zich over de ‘Amerikaanse’ wetsvoorstellen die de Tweede Kamer passeren. Het maatschappelijk sys-teem wordt steeds meer een kopie van het Amerikaanse: de economische ontwikkelingen kunt U zelf invullen, de militaire eveneens. Dus ook het sociale systeem hoort daarbij: grote verschillen tussen arm en rijk, povere sociale voorzieningen en het kleine bedrijfsleven zieltoogt.
Zestien jaar lang, van 1982 tot 1998 (met uitzondering van de periode van 1986 tot 1989), heeft Janmaat deze opvattingen in de Tweede Kamer uitgedragen. Hij kreeg er geen poot aan de grond omdat hij stelselmatig werd genegeerd en daardoor een volstrekt geïsoleerde positie in Den Haag innam. Hij besloot daarop zich over de hoofden van zijn collega-politici heen direct tot de bevolking te richten en alleen aan Kamerdebatten mee te doen die direct op de televisie werden verslagen, zoals het wekelijkse vragenuurtje en de algemene politieke beschouwingen. Hij ontwikkelde zich tot de guerrillero van de ontregeling. “Lekker een beetje zuigen, sneren en uitspelen,” noemde hij dat in een interview met Elsevier (25 februari 1984).
Politiek isolement ging gepaard met maatschappelijke maatregelen. Hij werd geroyeerd als leraar, nadat collega’s hem al eerder, volgens Janmaat zelf, in opspraak hadden proberen te brengen door vrouwen en jonge meisjes op hem af te sturen.
En er was altijd het geweld en de dreiging daarmee. Er waren de Anti’s, die degenen bedreigden die de kandidatenlijsten hadden ondertekend, en er waren de ordeverstoringen. Met een beroep op Thomas Hobbes dacht de CP in reactie al snel na over het organiseren van ordediensten of knokploegen.
Het linkse geweld culmineerde in de aanslag in Hotel Cosmopolite in Kedichem, op 29 maart 1986. Een horde Anti’s pleegde een aanslag met een fosforbom, waarbij het hotel volledig afbrandde. Janmaat en de zijnen, die naar de eerste verdieping waren gevlucht, moesten proberen het pand via aan elkaar geknoopte lakens te ontvluchten. Dan komt Willy (Schuurman – red.). Terwijl zij eruit klimt, haalt Jenne het laken deels terug om het langer te maken. Ze komt naar buiten en laat zich op ongeveer twee meter boven het balkon vallen. Ze steekt tijdens de val haar rechter been naar voren om de val op te vangen, maar komt ongelukkigerwijze in een al gesprongen ruit terecht. Het been bloedt zeer ernstig, lijkt bijna geheel doorgesneden aan een kant. Ze wordt bloedend weggesleept.
Het been van fractiemedewerkster Willy Schuurman moest worden geamputeerd. Intussen hoor ik van de Kamerleden of hun Voorzitter geen jota. Ook in de Kamer zelf niet. De Kamer toonde zich evenmin toeschietelijk toen Janmaat vroeg om voorzieningen voor Schuurman, die inmiddels in een rolstoel zat. De garage van de Tweede Kamer bevindt zich op de tweede verdieping onder het Plein. Het is ondoenlijk Willy Schuurman naar boven te rijden in haar rolstoel via de auto-uitgangen. Er is wel een lift in de garage voor Kamerleden, maar die is afgesloten. We krijgen daar geen sleutel van. Uit veiligheidsoverwegingen heet het. Wel mogen we de wagen op de eerste etage parkeren, maar die is opengesteld voor publiek en dat is voor een langere periode onveilig, want het hoeft maar een tegenstander op te vallen en de auto zit op zijn minst onder de krassen. In vier jaar tijd is er geen oplossing via de Kamer aangedragen en hebben we de auto altijd op een van de openbare invalideparkeerplaatsen in het centrum moeten neerzetten.
Het lukte de Kamer evenmin om Schuurman aan een werkplek te helpen die met een rolstoel toegankelijk was. Integendeel, nadat zij al invalide was geworden, werd de fractie van de Centrumdemocraten naar een nieuwe werkplek in een zolderkamer van het Binnenhof verhuisd. Deze verbanning bracht met zich mee dat Schuurman daar iedere ochtend door lijfwachten van Janmaat naar boven moest worden gedragen.
Max Pam kwam na lezing van Janmaats politieke memoires tot de conclusie (in de Volkskrant van 19-3-2007) dat ‘al die pesterijen er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen dat Janmaat is geradicaliseerd’. Fortuyn schreef dat het Nederlandse parlement het debat met Janmaat voluit had moeten aangaan. We moeten, aldus Fortuyn in zijn Tegen de islamisering van onze cultuur, de hand in eigen boezem steken en ons op het werkelijke probleem concentreren: “Het proces van integratie van vreemdelingen in de Nederlandse cultuur, economie en samenleving en racisme zien voor wat het is: een uiting van frustratie en opgelopen spanning die als uiting serieus genomen dient te worden.”
Behalve de pesterijen door de Tweede Kamer zelf waren daar ook de media, de veiligheidsdiensten en de overheid. Drie journalisten infiltreerden undercover in de wereld van de Centrumdemocraten. Janmaats wantrouwen jegens de BVD werd bevestigd door Arthur Docters van Leeuwen (destijds chef van de BVD), die in 1989 in een interview zei dat ‘de grootste prestatie’ van zijn dienst in de jaren tachtig ‘het stukspelen van de Centrumpartij van Janmaat is geweest, door te infiltreren en mensen tegen elkaar op te zetten en uit te spelen’. Bovendien werd de partij kapot geprocedeerd. Zijn uitspraak ‘vol is vol’ leidde tot juridische vervolging. Het Gerechtshof van Arnhem veroordeelde hem op 29 december 1997 tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en tot een geldboete van 7000 gulden. Die veroordeling was gebaseerd op de volgende uitspraak van Janmaat: “Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af.” Volgens het Gerechtshof zette Janmaat met die woorden aan tot discriminatie van mensen wegens hun ras.
In een samenleving waarin, aldus H.J. Schoo in 1994, sinds de jaren zeventig een ‘nieuwe staatsleer’ dominant was geworden die zichzelf definieerde als tegenpool van het fascisme en van het eigen falen in zowel de oorlog als de koloniën, moest Janmaat wel als de demon en de belichaming van het kwaad worden gezien. Dat morele schema was volgens Schoo waarschijnlijk wat te simpel. “Janmaat is natuurlijk ons kwade geweten, het projectiescherm voor onze eigen schaduwkanten. Daarenboven is hij iemand die geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding geheel naar zijn rol te gaan staan. Gebrandmerkt als racist is hij zich metterdaad als racist gaan uiten.”
Door: Bart Jan Spruyt
Ik heb Hans Janmaat één keer in mijn leven ontmoet. In de jaren negentig was ik politiek journalist, en in het kader van een serie portretten van lijsttrekkers, aan de vooravond van de verkiezingen van 1994, had ik belet gevraagd bij de leider van de Centrumdemocraten. De ontmoeting had plaats op een vrijdagmiddag, in een verlaten Kamergebouw. Janmaat zat opgeborgen in de kelders van het oude ministerie van Justitie, dat een onderdeel van het Binnenhof-complex is. Het kunnen ook de voormalige fietsenhokken zijn geweest. Hij was daar alleen. Toen ik binnenkwam, stelde ik mij voor en gaf ik hem een hand. Tot mijn verbazing zag ik dat hij daarvan schrok.
Dat interview leverde geen zaken op die erg verschilden van alles wat we al van hem wisten. Ik herinner me nog wel het slot van het gesprek. Hij gaf een riedel weg waarin hij boosaardig opsomde wat er allemaal niet deugde in Nederland, en ik vroeg hem of hij inderdaad van mening was dat dat allemaal kwam door ‘de buitenlanders’. Nee, antwoordde hij, dat kwam door de regering die ‘die buitenlanders’ had toegelaten en hun valse illusies had voorgespiegeld. “Die vreemdelingen zijn ook maar het slachtoffer van al die voze beloften die de PvdA hun voorspiegelt. Niet zij maken het land kapot, maar de regering doet dat. Die laat al die mensen maar toe, waardoor de samenleving verloedert. Onze actie richt zich uitsluitend tegen het kabinet.” Daarmee verraste hij mij weer, op zijn beurt.
Niet lang daarna, bij de zogeheten Algemene Beschouwingen in september 1996, heb ik Janmaat, denk ik, voor het laatst aan het werk gezien. Het waren de gloriedagen van Frits Bolkestein. Hij bracht in zijn ‘termijn’ de problematiek van de minderheden nadrukkelijk ter sprake en hij concretiseerde zijn kritiek op het kabinetsbeleid met opmerkingen over het verwijdercentrum in Ter Apel. Slechts weinig uitgeprocedeerde asielzoekers kwamen daar ooit aan. Ze kregen in hun AZC een treinkaartje en een strippenkaart om zich daar te vervoegen, maar in plaats daarvan doken ze natuurlijk onder en verdwenen in de illegaliteit. Bolkestein stelde voor een speciale politie-eenheid in te stellen die illegalen moest opsporen en uitzetten.
Jacques Wallage, de toenmalige fractievoorzitter van de PvdA, reageerde daarop met de opmerking dat Bolkesteins uitspraken hem een vieze smaak in de mond gaven en dat hij in troebel water viste.
Janmaat mengde zich in het debat tussen Bolkestein en Wallage en zei dat Bolkestein slechts goedkope praatjes verkondigde om het thema ‘asielzoekers’ voor zich op te eisen. Bolkestein reageerde soeverein: Non tali auxilio, nec defensoribus istis, beet hij Janmaat via de voorzitter toe (“Niet met dergelijke hulp, noch met dergelijke beschermers,” een citaat uit Vergilius’ Aeneis II.521). En tegen Wallage zei hij dat het feit dat zowel hij als Janmaat hem verwijten maakte, hem tot de conclusie dwong dat hij met zijn opvattingen de goede middenweg bewandelde. “Ik kreeg echt een waas van woede voor mijn ogen,” vertelde Wallage jaren later nog aan de Bolkestein-biografen Max van Weezel en Leonard Ornstein. “Hij noemde mij in één adem met Janmaat! Ik heb hem toen gezegd dat ik dat nooit meer van hem wilde horen.”
Janmaat verdween in 1998 uit de Tweede Kamer en hij overleed in 2002. Hij was geen man om nog vaak aan terug te denken. Hij had zich ontpopt als een kleine, boze burgerman, met foute ideeën die hij schuimbekkend en zuigend naar voren bracht, een aartstreiteraar en leugenaar, ziek en zielig, volstrekt paranoïde, gespeend van talent en charisma, een slecht verliezer ook, die zijn electorale afgang weet aan fraude met stemcomputers. En de lege plaats die Bolkesteins vertrek naar Brussel in de Nederlandse politiek had achtergelaten, werd al snel ingenomen door Pim Fortuyn.
Al was er dan weinig reden om ons blijvend in de ideeën en carrière van Hans Janmaat te verdiepen, toch is hij – ondanks zijn vertrek en overlijden – nooit helemaal weg geweest. Janmaat zelf probeerde in zijn laatste jaren zijn politieke leven nog enigszins te redden door rehabilitatie na te streven. Uitspraken die hij had gedaan en om welke hij was veroordeeld – zoals ‘vol is vol’ – waren na de aanslagen van 11 september 2001 en de opkomst van Fortuyn geaccepteerd geraakt. (Al was Fortuyn nog wel bereid tot de concessie dat het in Nederland ‘een beetje erg druk’ was geworden.)
Nog enkele weken voor zijn overlijden stapte Janmaat naar het Europese Hof om in hoger beroep te gaan tegen zijn veroordeling, in 1997, wegens discriminatie.
De smetvrees van Wallage was natuurlijk wat ridicuul. Bolkestein plaatste hem en Janmaat juist in tegenovergestelde kampen en schoor beide heren dus allerminst over één kam, maar het noemen van zijn naam en die van Janmaat in één zin was voor Wallage al genoeg om een waas van woede voor zijn ogen te toveren.
Janmaat zelf zal daar overigens niet gek van hebben opgekeken. Nog voor het begin van zijn politieke carrière in Den Haag, in 1982, liep hij eens te folderen op de Markt in Gouda. Daar raakte hij in gesprek met twee PvdA-stemmende ‘heertjes van rond de zestig jaar’ en hij schreef later zelf het volgende over die ontmoeting:
Ik leg hen het probleem van de vreemdelingenstromen uit.
“Meneer, we zijn rijk, vergeleken met andere volken, we moeten wat kunnen missen,” zegt een van hen.
Ik wijs op een groepje passerende Surinamers en vraag: “Heeft u een eigen huis?”
“Nee, dat heb ik niet.”
“Heeft u dan een grote bankrekening?”
Heeft hij ook niet. “Waar is uw rijkdom dan? En komt u niet aan met een autootje of een koelkast, want die hebben zij – die Surinamers – ook.”
Hij blijft het antwoord schuldig.
Ik vraag: “Heeft u kleinkinderen?”
“Die heb ik gelukkig wel.”
“Maakt u zich geen zorgen over hun toekomst?”
En dan komt het meest verbijsterende antwoord dat ik ooit van een burger heb gekregen.
“Wij hebben eeuwen geleden de koloniën leeggeplunderd en ik geef die mensen groot gelijk dat ze dat geld nu terug komen halen. Het is terecht dat ook mijn kleinkinderen daarvoor moeten boeten,” zegt de man.
Die linkse reactie bestond overigens niet alleen uit verongelijktheid of oefeningen in occidentale penitentie. Zij heeft vanaf het begin een grimmige en zelfs gewelddadige kant gehad. De tweede openbare vergadering van de Centrumpartij, in 1980, had plaats in Utrecht. Direct na de opening van de bijeenkomst, die via advertenties was aangekondigd, beginnen enkele leden van de PvdA-fractie in de Utrechtse gemeenteraad, aangevoerd door een meneer Van Lidth de Jeude, de gang van zaken te verstoren. Deze meneer stelt Janmaat enkele vragen, meent al snel te weten wat voor vlees hij met Janmaat in de kuip heeft, beent met zijn stomme PvdA-kop de zaal uit en weet de directie van het hotel ervan te overtuigen dat de vergadering moet worden ontbonden en de bezoekers moeten worden weggestuurd. De anti-fascisten, de toekomstige stoottroepen van de socialisten, staan – om de druk een beetje op te voeren – al voor de deur van het hotel.
Een bijeenkomst in Hotel de Zalm aan de Markt in Gouda – waar het boven gememoreerde folderen op uit had moeten lopen – wordt afgelast onder druk van een groepje van twintig anti-fascisten, die de kraampjes van de CP en het foldermateriaal vernielen en grote spandoeken (‘Weg met de CP. Nooit meer fascisme’) hebben uitgerold. Later die avond moet Janmaat, naar eigen zeggen, rennen voor zijn leven en ergens een huis binnenvluchten om aan de hem achtervolgende antifa’s te ontkomen. Deze zelfde lieden bezetten kort daarop het kantoor van de Haagsche Courant in de Wagenstraat en eisen dat de krant geen advertenties van de CP meer zal plaatsen.
Zoals bekend is Janmaat vanaf dag één van zijn aantreden in Den Haag genegeerd en geïsoleerd. Wat zijn van die benadering en van de voortdurende confrontatie met geweld de gevolgen geweest?
Voor het vinden van een antwoord op al deze vragen, dient zich een belangrijke bron aan: de (nooit gepubliceerde) politieke autobiografie van Hans Janmaat, 178 met regelafstand 1 volgetypte A4-tjes. Janmaat zelf presenteert dit wat onbeholpen geschreven boek als een ‘politieke roman’ met de titel De vrouw van de secretaris, en dat heeft natuurlijk direct al iets ontroerends. Het zijn politieke memoires, geschreven in eenvoudige taal en voor iedereen begrijpelijk. Voor de politiek niet-geschoolde lezers heeft Janmaat een alfabetische lijst met afkortingen opgenomen. Hij overschat zijn lezers niet, want ook de afkorting ‘CS’ is daarin opgenomen: Centraal Station.
Het boek is geschreven door een strijdvaardige lone wolf, verrassend zelfingenomen en volstrekt onbeschaamd.
Janmaat presenteert zich als de woordvoerder van het grote aantal Nederlanders dat in de loop der zeventiger jaren onaangenaam verrast en vervolgens ongerust werd over het regeringsbeleid inzake de bevolkingspolitiek en het vreemdelingenbeleid. Wie daar binnen de kaders van de democratie wat aan wil gaan doen, presenteert zich als concurrent van het politieke systeem, en wat dan volgt, is niets minder dan harde en meedogenloze strijd. Dat is ook de reden, schrijft Janmaat, waarom hij een verhaal vertelt en geen politieke analyse van het beleid en de machthebbers biedt. Dat heeft geen zin, want de maatschappij, waarin ons politieke systeem zich heeft ontwikkeld tot een dictatuur, laat dat niet eenvoudig toe. Die analyse verandert niets aan de machtsstructuren en ik heb geen zin daarvoor jaren in de gevangenis te gaan zitten.
De zelfgenoegzaamheid blijkt uit het applaus dat hij zichzelf met grote regelmaat geeft. Janmaat zelf handelt en antwoordt altijd zeer kordaat en repliceert voortdurend zeer gevat. En hij geeft zijn lezers een onbeschaamde blik achter de schermen, waar zaken als macht, geld, haat, liefde, jaloezie, mystiek en eigenbelang heersen. Macht erotiseert, heeft Janmaat tot zijn genoegen vastgesteld. Dat is toch wel het leuke van de politiek, denk ik, dat de dames zo geïmponeerd worden door gezagsdragers en je je daar niet altijd met succes tegen kan verzetten. En als hij als een ware Don Juan de kleding van Moniek over een stoeltje drapeert, heeft hij een mannelijk antwoord op haar vraag wat ze gaan doen. In ieder geval geen rozenhoedje bidden, denk ik te verduidelijken. Maar alles is al duidelijk. We verfrissen ons en beginnen in de schemering van de bedlampjes elkaar af te tasten en alle rondingen, kuiltjes, heuveltjes en wat dies meer zij, erbij te betrekken. We smelten in elkaar weg en gaan nog later slapen dan eerst gedacht.
Janmaat (1934) was een typische representant van de maatschappelijke categorie van de verliezers. Hij wilde straaljagerpiloot worden, maar daarvoor waren zijn ogen te slecht. Hij moest zijn studie aan de TH in Delft afbreken omdat zijn vader (een vertegenwoordiger) zijn studie niet meer kon betalen en hij geen beurs kon krijgen. Hij had daarna verschillende baantjes, onder andere in Duitsland, en hij begon een meubelfabriekje in Gouda, dat later in vlammen opging. Met wat verzekeringsgeld en financiële steun van zijn eerste (Duitse) vrouw, Evi Hock, ging hij aan de Universiteit van Amsterdam politicologie studeren (1966-1972); daar nam hij in mei 1969 deel aan de Maagdenhuisbezetting. Als leraar maatschappijleer in Rijswijk en Den Haag kreeg hij ook partijpolitieke belangstelling, die zich eerst op de KVP en daarna op DS’70 richtte. Hij ontpopte zich binnen die partijen als een moeilijke en recalcitrante man, die in die jaren zeventig echter zijn grote thema ontdekte – het bevolkings- en vreemdelingenbeleid – en over dat thema steeds radicalere standpunten ging innemen.
In 1980 richtte Janmaat de Centrumpartij op, met als expliciet doel om zich via democratische weg voor de autochtone bevolking in te zetten: de ‘kleine jongens’ die altijd en overal worden ‘gepakt’. Op een dag schoot Janmaat bijvoorbeeld een Amsterdammer te hulp, die hem vertelde hoe erg het allemaal wel niet in Amsterdam is: de allochtonen krijgen alles, wij niets. Zo heeft hij nog steeds geen hobbyruimte. Een box of kamertje daartoe is in zijn huis niet beschikbaar.
Daarbij maakte Janmaat voortdurend duidelijk dat alle problemen in het land (de neergang van de economie, de werkloosheid en de bezuinigingen) alleen en uitsluitend het gevolg waren van de vluchtelingenstromen en de vestiging van vreemdelingen in Nederland.
Janmaats politieke memoires illustreren dat hij – en zijn expliciet beschreven neofascistische gevolg met indrukwekkende strafbladen – telkens deze koppeling maakte: tussen de economie en het immigratievraagstuk.
Als Wim Kok op een houten vlonder op de Haagse Groenmarkt campagne voor de PvdA staat te voeren, dringt Janmaat zich naar voren en vraagt hem: Mijnheer Kok, U wilt Minister van Financiën worden! Hoe krijgt U de Staatsfinanciën op orde als andere Ministers de kostbare asielzoekersstroom niet willen indammen? Gaat u hen korten in de uitgaven? Kok zegt iets over internationale verplichtingen, waarop Janmaat vervolgt: Als U die internationale verdragen niet wil wijzigen, moeten gewone Nederlanders dus steeds meer bezuinigen! Is dat het doel van de PvdA?
Wanneer Kok in de Tweede Kamer trots aankondigt dat de regering 20.000 banen voor lager personeel gaat scheppen, vraagt Janmaat hem: Als de regering daarvoor zorgt en U laat in datzelfde jaar ongeveer 40.000 nieuwkomers binnen, dan gaat u er niet 20.000 op vooruit, maar op achteruit. Ondanks de banen neemt het aantal werklozen toe. Dan redeneert de Minister-President toch in een vicieuze cirkel?
In 1982 zet Lubbers zijn bezuinigingsbeleid voort, maar hij ontziet het minderhedenbeleid, de opvang van asielzoekers en de ontwikkelingshulp. Voortzetting van het anti-Nederlanderbeleid derhalve.
Als het milieubeleid aan de orde komt en het kwartje van Kok wordt geïntroduceerd, weet Janmaat: Dat geld wordt niet voor milieu-verbeteringen gebruikt, maar om de toenemende kosten van opvang van vreemdelingen te dekken.
Wanneer de PvdA bij monde van Kamerlid Huys subsidies voor tuinders bepleit, interrumpeert Janmaat, met juichende tuinders op de publieke tribune: U belooft subsidies aan de tuinders, maar U weet dat de regering geen geld heeft. Als U het meent wat u zegt, bent U dan bereid in de PvdA-fractie te gaan bepleiten: opvang van asielzoekers te stoppen en de miljarden die dan vrijkomen onder andere te besteden aan die arme tuinders?
De regering moet in de eerste plaats voor de eigen bevolking opkomen, vindt Janmaat. Op zijn rouwkaart kwam later deze tekst te staan: “De Almachtige heeft hem de laatste 20 jaar mede de taak opgelegd dammen op te werpen tegen de cultuurloze vloed welke ons werelddeel overspoeld.” [sic] Daar is niets mis mee, volgens Janmaat: We verkondigen slechts ordentelijke standpunten ten behoeve van de leefbaarheid in de eigen samenleving. Een idee om een historisch overzicht van de Nederlandse Cultuur op te stellen gaat niet door, omdat het wetenschappelijk bureau van de CP er geen subsidie voor krijgt. Tot die leefbaarheid behoort ook publiek verzet tegen ‘gestoorde kunst’. Wanneer Kamervoorzitter Deetman de Surinaamse president Venetiaan een boek met reproducties van Vincent van Gogh aanbiedt, neemt Janmaat daar afstand van. De schilderijen tonen duidelijk aan dat Vincent gestoord is. Een samenleving die dergelijke schilderkunst mooi vindt, is eveneens ziek. Dat klopt ook, want Minister-President Lubbers heeft gezegd dat Nederland doodziek en straatarm is. Tot die leefbaarheid behoort ook dat voetbalelftallen niet al te gekleurd mogen worden – hoezeer de KNVB, aangevoerd door uitgerangeerde politici, ook zijn best doet de multi-culturele samenleving vooral op het voetbalveld tot stand te brengen. […] De grote clubs worden verplicht een aantal spelers van de minderheden in hun eerste elftal op te stellen. Die politieke opdracht gaat ten koste van de kwaliteit van het elftal. Daar wijzen de internationale prestaties ook op. Bovendien gaan zich binnen iedere voetbalgroep diverse clans van spelers vormen, die in het veld vooral elkaar de bal toespelen. Niet echt bevorderlijk voor het resultaat. Ruud Gullit is bijvoorbeeld geen slechte voetballer, maar op internationaal niveau middelmatig.
Tot die leefbaarheid behoort ten slotte ook dat er in Nederland geen plaats kan zijn voor de intolerantie van fundamentalistische moslims. Janmaat zegt dat in een discussie met minister Dales van Binnenlandse Zaken, waarna interim-Kamervoorzitter Van Erp (VVD) hem vraagt zijn opmerkingen terug te nemen. Dit is toch te dol, overal in de wereld slaan Islamitische fundamentalisten steeds harder om zich heen, in sommige landen worden terroristische acties ondernomen en daar mag een Nederlands Kamerlid niet op wijzen? Diezelfde Dales presenteert in dat debat het idee voor een door iedereen te ondertekenen contract waarin grapjes over minderheden worden verboden. Arme Freek en Youp!
Die standpunten gaan gepaard met een stevig anti-liberalisme in economische kwesties. Wanneer Janmaat en Moniek begin jaren tachtig een vakantie in New York doorbrengen, ergert hij zich daar aan de armoede, de criminaliteit, de platte cultuur. Het is in de Verenigde Staten nog erger dan in Nederland. De overwinnaar van de oorlog legt haar maatschappijbeeld op aan de ‘bondgenoten’, lijkt het wel. In het vliegtuig terug vergelijkt hij New York met Moskou. De auto’s en de huizen zijn in New York wel mooier, maar dan heb je de voordelen van de liberale samenleving, waar Bolkestein zo over roemt, wel gehad. […] De voortgejaagde Big Apple maakt geen betere indruk dan het gedisciplineerde Moskou. Ook beklaagt hij zich over de ‘Amerikaanse’ wetsvoorstellen die de Tweede Kamer passeren. Het maatschappelijk sys-teem wordt steeds meer een kopie van het Amerikaanse: de economische ontwikkelingen kunt U zelf invullen, de militaire eveneens. Dus ook het sociale systeem hoort daarbij: grote verschillen tussen arm en rijk, povere sociale voorzieningen en het kleine bedrijfsleven zieltoogt.
Zestien jaar lang, van 1982 tot 1998 (met uitzondering van de periode van 1986 tot 1989), heeft Janmaat deze opvattingen in de Tweede Kamer uitgedragen. Hij kreeg er geen poot aan de grond omdat hij stelselmatig werd genegeerd en daardoor een volstrekt geïsoleerde positie in Den Haag innam. Hij besloot daarop zich over de hoofden van zijn collega-politici heen direct tot de bevolking te richten en alleen aan Kamerdebatten mee te doen die direct op de televisie werden verslagen, zoals het wekelijkse vragenuurtje en de algemene politieke beschouwingen. Hij ontwikkelde zich tot de guerrillero van de ontregeling. “Lekker een beetje zuigen, sneren en uitspelen,” noemde hij dat in een interview met Elsevier (25 februari 1984).
Politiek isolement ging gepaard met maatschappelijke maatregelen. Hij werd geroyeerd als leraar, nadat collega’s hem al eerder, volgens Janmaat zelf, in opspraak hadden proberen te brengen door vrouwen en jonge meisjes op hem af te sturen.
En er was altijd het geweld en de dreiging daarmee. Er waren de Anti’s, die degenen bedreigden die de kandidatenlijsten hadden ondertekend, en er waren de ordeverstoringen. Met een beroep op Thomas Hobbes dacht de CP in reactie al snel na over het organiseren van ordediensten of knokploegen.
Het linkse geweld culmineerde in de aanslag in Hotel Cosmopolite in Kedichem, op 29 maart 1986. Een horde Anti’s pleegde een aanslag met een fosforbom, waarbij het hotel volledig afbrandde. Janmaat en de zijnen, die naar de eerste verdieping waren gevlucht, moesten proberen het pand via aan elkaar geknoopte lakens te ontvluchten. Dan komt Willy (Schuurman – red.). Terwijl zij eruit klimt, haalt Jenne het laken deels terug om het langer te maken. Ze komt naar buiten en laat zich op ongeveer twee meter boven het balkon vallen. Ze steekt tijdens de val haar rechter been naar voren om de val op te vangen, maar komt ongelukkigerwijze in een al gesprongen ruit terecht. Het been bloedt zeer ernstig, lijkt bijna geheel doorgesneden aan een kant. Ze wordt bloedend weggesleept.
Het been van fractiemedewerkster Willy Schuurman moest worden geamputeerd. Intussen hoor ik van de Kamerleden of hun Voorzitter geen jota. Ook in de Kamer zelf niet. De Kamer toonde zich evenmin toeschietelijk toen Janmaat vroeg om voorzieningen voor Schuurman, die inmiddels in een rolstoel zat. De garage van de Tweede Kamer bevindt zich op de tweede verdieping onder het Plein. Het is ondoenlijk Willy Schuurman naar boven te rijden in haar rolstoel via de auto-uitgangen. Er is wel een lift in de garage voor Kamerleden, maar die is afgesloten. We krijgen daar geen sleutel van. Uit veiligheidsoverwegingen heet het. Wel mogen we de wagen op de eerste etage parkeren, maar die is opengesteld voor publiek en dat is voor een langere periode onveilig, want het hoeft maar een tegenstander op te vallen en de auto zit op zijn minst onder de krassen. In vier jaar tijd is er geen oplossing via de Kamer aangedragen en hebben we de auto altijd op een van de openbare invalideparkeerplaatsen in het centrum moeten neerzetten.
Het lukte de Kamer evenmin om Schuurman aan een werkplek te helpen die met een rolstoel toegankelijk was. Integendeel, nadat zij al invalide was geworden, werd de fractie van de Centrumdemocraten naar een nieuwe werkplek in een zolderkamer van het Binnenhof verhuisd. Deze verbanning bracht met zich mee dat Schuurman daar iedere ochtend door lijfwachten van Janmaat naar boven moest worden gedragen.
Max Pam kwam na lezing van Janmaats politieke memoires tot de conclusie (in de Volkskrant van 19-3-2007) dat ‘al die pesterijen er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen dat Janmaat is geradicaliseerd’. Fortuyn schreef dat het Nederlandse parlement het debat met Janmaat voluit had moeten aangaan. We moeten, aldus Fortuyn in zijn Tegen de islamisering van onze cultuur, de hand in eigen boezem steken en ons op het werkelijke probleem concentreren: “Het proces van integratie van vreemdelingen in de Nederlandse cultuur, economie en samenleving en racisme zien voor wat het is: een uiting van frustratie en opgelopen spanning die als uiting serieus genomen dient te worden.”
Behalve de pesterijen door de Tweede Kamer zelf waren daar ook de media, de veiligheidsdiensten en de overheid. Drie journalisten infiltreerden undercover in de wereld van de Centrumdemocraten. Janmaats wantrouwen jegens de BVD werd bevestigd door Arthur Docters van Leeuwen (destijds chef van de BVD), die in 1989 in een interview zei dat ‘de grootste prestatie’ van zijn dienst in de jaren tachtig ‘het stukspelen van de Centrumpartij van Janmaat is geweest, door te infiltreren en mensen tegen elkaar op te zetten en uit te spelen’. Bovendien werd de partij kapot geprocedeerd. Zijn uitspraak ‘vol is vol’ leidde tot juridische vervolging. Het Gerechtshof van Arnhem veroordeelde hem op 29 december 1997 tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en tot een geldboete van 7000 gulden. Die veroordeling was gebaseerd op de volgende uitspraak van Janmaat: “Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af.” Volgens het Gerechtshof zette Janmaat met die woorden aan tot discriminatie van mensen wegens hun ras.
In een samenleving waarin, aldus H.J. Schoo in 1994, sinds de jaren zeventig een ‘nieuwe staatsleer’ dominant was geworden die zichzelf definieerde als tegenpool van het fascisme en van het eigen falen in zowel de oorlog als de koloniën, moest Janmaat wel als de demon en de belichaming van het kwaad worden gezien. Dat morele schema was volgens Schoo waarschijnlijk wat te simpel. “Janmaat is natuurlijk ons kwade geweten, het projectiescherm voor onze eigen schaduwkanten. Daarenboven is hij iemand die geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding geheel naar zijn rol te gaan staan. Gebrandmerkt als racist is hij zich metterdaad als racist gaan uiten.”