TonH
18-10-07, 08:11
Vaderlandsliefde
Sylvain Ephimenco
Er zijn gevoelens die je beter niet kunt benoemen of proberen te omschrijven. Misschien omdat ze nog zo basaal of vanzelfsprekend zijn, dat iedere poging tot omschrijven je in een poel van pathos doet verdrinken.
Voor liefde is er wel een uitzondering. Je kunt je tegenover de vrouw of man van je leven moeilijk beperken tot verhaaltjes over vlinders in je buik. Dan is een stevige ‘ik hou van je’ beter op zijn plaats. Moeilijker wordt het wanneer het om je land gaat. Probeer dan maar eens je liefde uit te drukken op een manier die geen gêne oproept.
In 1994 stond in deze krant een column van de hand van Willy Wielek die deze intrigerende titel droeg: ‘Ik hou van Holland’. Je kunt zo’n woordencombinatie wellicht weglachen. Maar ik weet nu nog wat ik toen dacht: ‘Oké, ik ook, nou en?’ Toch ging ik het stuk met grote nieuwsgierigheid lezen. Wielek schreef eerst misprijzend over de Nederlandse film en literatuur die aan haar niet besteed waren, maar schakelde snel naar een hogere versnelling: ‘En toch hou ik zoveel van Nederland. Kijk ik naar de Friese weiden, spreek ik met een oude boerenknecht, dan wellen de tranen op in mijn ogen. Zie ik in mijn bloedeigen gracht de zon verzinken die de oude Wester kleurt met gouden glans, terwijl aan de overkant iemand met een onmiskenbaar nasaal Jordanees accent vieze dingen brult, dan stroomt mij het hart over.’ Hoewel door enige gêne geplaagd was ik bijna geneigd om Wielek het voordeel van de twijfel te gunnen. Waren haar gevoelens, hoewel pathetisch neergezet, soms niet authentiek? Maar vervolgens zakte ik bijna door de grond: de rest van de column ging over mij! Ik was haar ‘wederstrever’ beweerde Wielek, want ze wist zeker dat ik haar lieve Holland grondig moest haten. Had ik niet kort daarvoor een groot en lelijk artikel geschreven over het wegkijken van Nederlanders tijdens de deportaties van Joden? Wielek: ‘Die man heeft me een hekel aan Nederland! Hij moet welhaast elke ochtend, zwanger van onbehagen, zijn maag uit zijn lijf kotsen voor hij het hart heeft de onzalige straten te betreden.’ Dertien jaar na dato geef ik nu toe dat het stuk van Wielek mij toen heeft getroffen. Ik werd hierin als een landverrader neergezet. In mijn eentje was ik een vijfde colonne die nationaal de boel probeerde te saboteren. Toen ondervond ik aan den lijve dat liefdesverklaringen soms bedoeld kunnen zijn om een derde uit te sluiten.
Toen Rita Verdonk gisteren de naam van haar nieuwe politieke beweging bekend maakte, Trots op Nederland, moest ik eerst flink lachen. Populisme hoeft niet altijd erg te zijn, maar er zijn grenzen aan de infantiliteit. Maar al snel herinnerde ik mij het stuk van Wielek uit 1994. Wie deels of helemaal niet trots op zijn land is, wie daar kritische kanttekeningen bij plaatst, hoort er niet meer bij. Dus nu snel allemaal in koor: ‘we zijn trots op en houden van Nederland!’
Perfecte observatie! Dat maakt die uitingen vaak zo onverteerbaar.
Sylvain Ephimenco
Er zijn gevoelens die je beter niet kunt benoemen of proberen te omschrijven. Misschien omdat ze nog zo basaal of vanzelfsprekend zijn, dat iedere poging tot omschrijven je in een poel van pathos doet verdrinken.
Voor liefde is er wel een uitzondering. Je kunt je tegenover de vrouw of man van je leven moeilijk beperken tot verhaaltjes over vlinders in je buik. Dan is een stevige ‘ik hou van je’ beter op zijn plaats. Moeilijker wordt het wanneer het om je land gaat. Probeer dan maar eens je liefde uit te drukken op een manier die geen gêne oproept.
In 1994 stond in deze krant een column van de hand van Willy Wielek die deze intrigerende titel droeg: ‘Ik hou van Holland’. Je kunt zo’n woordencombinatie wellicht weglachen. Maar ik weet nu nog wat ik toen dacht: ‘Oké, ik ook, nou en?’ Toch ging ik het stuk met grote nieuwsgierigheid lezen. Wielek schreef eerst misprijzend over de Nederlandse film en literatuur die aan haar niet besteed waren, maar schakelde snel naar een hogere versnelling: ‘En toch hou ik zoveel van Nederland. Kijk ik naar de Friese weiden, spreek ik met een oude boerenknecht, dan wellen de tranen op in mijn ogen. Zie ik in mijn bloedeigen gracht de zon verzinken die de oude Wester kleurt met gouden glans, terwijl aan de overkant iemand met een onmiskenbaar nasaal Jordanees accent vieze dingen brult, dan stroomt mij het hart over.’ Hoewel door enige gêne geplaagd was ik bijna geneigd om Wielek het voordeel van de twijfel te gunnen. Waren haar gevoelens, hoewel pathetisch neergezet, soms niet authentiek? Maar vervolgens zakte ik bijna door de grond: de rest van de column ging over mij! Ik was haar ‘wederstrever’ beweerde Wielek, want ze wist zeker dat ik haar lieve Holland grondig moest haten. Had ik niet kort daarvoor een groot en lelijk artikel geschreven over het wegkijken van Nederlanders tijdens de deportaties van Joden? Wielek: ‘Die man heeft me een hekel aan Nederland! Hij moet welhaast elke ochtend, zwanger van onbehagen, zijn maag uit zijn lijf kotsen voor hij het hart heeft de onzalige straten te betreden.’ Dertien jaar na dato geef ik nu toe dat het stuk van Wielek mij toen heeft getroffen. Ik werd hierin als een landverrader neergezet. In mijn eentje was ik een vijfde colonne die nationaal de boel probeerde te saboteren. Toen ondervond ik aan den lijve dat liefdesverklaringen soms bedoeld kunnen zijn om een derde uit te sluiten.
Toen Rita Verdonk gisteren de naam van haar nieuwe politieke beweging bekend maakte, Trots op Nederland, moest ik eerst flink lachen. Populisme hoeft niet altijd erg te zijn, maar er zijn grenzen aan de infantiliteit. Maar al snel herinnerde ik mij het stuk van Wielek uit 1994. Wie deels of helemaal niet trots op zijn land is, wie daar kritische kanttekeningen bij plaatst, hoort er niet meer bij. Dus nu snel allemaal in koor: ‘we zijn trots op en houden van Nederland!’
Perfecte observatie! Dat maakt die uitingen vaak zo onverteerbaar.