Sjoweloo
18-10-07, 14:46
Eendracht maakt macht
→ Het publieke debat collectiviseert
De Nederlandse publieke intellectueel opereert van oudsher op strikt individuele basis. Sinds enkele jaren rukt de teamspeler op, opvallend genoeg vooral op de rechterflank. De tussenstand in de ideeënstrijd.
DOOR Koen Haegens
De storm rond Ehsan Jami en zijn ex-moslims was net geluwd of er volgde de afgelopen weken alweer een nieuwe schermutseling aan het ideeënfront. Niet voor het eerst gaf de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) de aanzet met een rapport, dit keer over ‘Identificatie met Nederland’. Bij de presentatie werd grof geschut ingezet: niemand minder dan prinses Máxima stelde dat dé Nederlandse identiteit niet bestaat, maar dat het hier gaat om een optelsom aan verwantschappen en identiteiten. Het vervolg laat zich raden. Een keur aan opiniemakers beschuldigde de wrr van cultuurrelativisme en appeasement. Máxima werd enigszins gespaard – wat misschien wel erger is. De prinses had het allemaal niet begrepen. ‘Goedbedoelde politiek correcte prietpraat’, was het oordeel van Geert Wilders.
Het is sinds 11 september 2001 een bekend patroon. De aanleiding ligt doorgaans in een uitspraak, onderzoek of incident dat verband houdt met de islam in Nederland. Critici als Hans Jansen, Afshin Ellian en Sylvain Ephimenco leveren hier vervolgens fors commentaar op. Kernwoorden: islam, Verlichting, linkse kerk, slappe knieën. Daarop komen reacties die zich concentreren op de toon van de discussie. Langzaam ebt de interesse in het onderwerp weg of een nieuw schandaal eist de aandacht op.
Het maakt het publieke debat voorspelbaar. Produceer een lijstje met enkel de personen die meedoen in een discussie en de oplettende buitenstaander komt een heel eind met het samenvatten van de inhoud. De oorzaak ligt bij de intellectuele kampen die de publieke discussie in Nederland zijn gaan beheersen. De teamgeest rukt op.
In het buitenland is dat allang normaal. Denktanks als het American Enterprise Institute, het Center for American Progress en de Heritage Foundation domineren aan de overzijde van de oceaan het publieke debat. In Nederland was het tot dusver ongebruikelijk. De wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen nemen hier weliswaar een even belangrijke als bijzondere positie in, daarbuiten gold lange tijd dat het ‘niet hoort’ om als groep intellectuelen vanuit een vastomlijnd politiek programma de discussie aan te gaan. Is een kenmerk van een intellectueel immers niet diens kritische geest en de onafhankelijkheid van zijn visies?
Mooie liberale waarden, maar wie de ideeënstrijd wil winnen, moet zich organiseren. Dat biedt allereerst het voordeel van intellectuele arbeidsdeling. Vanuit een zelfde ideologie worden standpunten geformuleerd over heel verschillende onderwerpen. Het resultaat is meer invloed. Nog belangrijker is het instrument van de herhaling. Wetenschappelijke scrupules dat ‘het’ al eens gezegd is, dienen opzij te worden gezet. Wie grote aantallen mensen wil bereiken, zal zijn boodschap telkens opnieuw moeten uitdragen, vanaf zoveel mogelijk verschillende podia. Ga daar als individu maar eens aanstaan. Denkcollectieven kunnen wel zo’n vloedgolf aan opinies produceren. Het formuleren van het eigen standpunt is bovendien pas het begin. Invloed staat of valt met de nazorg. Neem de door de Amerikaanse progressieve organisatie MoveOn.org van rechts-religieuze clubs afgekeken tactiek. De groep zendt kant-en-klare opiniestukken naar haar sympathisanten met het verzoek deze onder eigen naam naar de regionale krant te sturen.
Zo helder als in Amerika en Engeland liggen de verhoudingen hier te lande niet. De uit de discussie bekende kampen zijn losjes georganiseerd. Informeel contact speelt in het kleine Nederland een grote rol. Mensen komen elkaar tegen op universiteiten, debatavonden en in adviesraden.
Opmerkelijk genoeg ligt het initiatief voor de collectivisering van het debat bij rechts. Al in de jaren negentig wist vvd-leider Frits Bolkestein de aanzet tot de ideologische omslag te organiseren. In het nieuwe millennium kwam het rechtse ideologische offensief echt op stoom. De oprichting van de conservatieve Edmund Burke Stichting eind 2000 was een mijlpaal. Met een stroom van artikelen, lezingen en cursussen werd het conservatisme als stroming opnieuw op de kaart gezet. Sinds de flirt van directeur Bart Jan Spruyt met de partij van Wilders leidt de stichting echter een vrijwel slapend bestaan. Dat geldt niet voor de rechtse opinieproductie. Het is al vaker verteld: een groep gelijkgestemde opiniemakers ontmoet elkaar informeel op de opiniepagina’s van dagbladen of als ‘vrienden van Ayaan’. Een blad als Opinio is hierbij van groot belang. Het heeft die functie overgenomen van de vorige werkplek van hoofdredacteur Jaffe Vink, de Trouw-bijlage Letter & Geest. Ook niet onbelangrijk in dit kader is de personele bezetting van de Leidse rechtenfaculteit, die toepasselijker Faculteit der Rechtsen gedoopt kan worden. Zowel Frits Bolkestein en Afshin Ellian als Paul Cliteur en Andreas Kinneging zijn hier werkzaam.
Aan de andere kant van het politieke spectrum ontstond als reactie op de Edmund Burke Stichting de progressieve denktank Waterland. Prominente medewerkers zijn econoom Paul de Beer, Balie-directeur Ellen Walraven en socioloog Dick Pels. Waterland wil de linkse leegte vullen en bepleit een ‘sociaal kapitalisme’. De deelnemers sympathiseren vooral met de pvda en GroenLinks. Voor de sp bestaat onder de sociaal-individualisten minder waardering. ‘We moeten het socialisme redden van links’, stelt Pels. ‘Om serieus genomen te worden moet je je afzetten tegen de sp.’ Tegelijkertijd hekelt hij de verbrokkeling en het gebrek aan gezamenlijk optreden onder progressieve denkers. ‘Ik zou willen dat links wat meer zou bellen’, merkt Pels op.
De ideologische tegenpool van de anti-islamdenkers is verdeeld, dus lastiger aan te wijzen. De gehekelde linkse kerk, als er ooit zoiets was, is niet meer. Op de universiteiten zitten diverse plukjes pvda-denkers, bijvoorbeeld op de politicologieopleidingen van Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Maar die treden zelden gezamenlijk naar buiten. Ondertussen zijn opmerkelijke nieuwe bondgenootschappen ontstaan. Voorheen als rechts beschouwde liberalen als Heldring en Van Doorn stonden de afgelopen jaren ineens zij aan zij met linksere denkers als Geert Mak, Elsbeth Etty en Bas Heijne.
Van onderling overleg of afstemming is echter geen sprake. Links vindt strategische intellectuele samenwerking niet netjes, is verdeeld en neemt voortdurend afstand van ‘ander’ links. Het spel wordt gemaakt op de rechterflank.
Of zien we door al het polariseren het midden over het hoofd? De cda-denkers houden zich op het eerste gezicht op de achtergrond. Partij-ideoloog Ab Klink en (inmiddels) Tweede-Kamerlid Jan Schinkelshoek spraken in een opiniestuk in NRC Handelsblad minzaam over het ‘geschetter en getetter van columnisten’ dat de discussie overheerst. ‘Als de linkse kerk niet meer bestaat, heeft zich een ander, even onverdraagzaam en vooral luidruchtig genootschap van opiniemakers gemeld. Men roept om debat, maar blokkeert het door neerbuigendheid en arrogantie.’ In plaats daarvan pleitten Klink en Schinkelshoek voor visie op de toekomst van Nederland en voor oplossingen.
Dat is precies waar intellectuelen die lid zijn van het cda zich de afgelopen jaren her en der in het land mee bezighielden. Zonder bombarie en al te veel gekke uitstapjes naar ‘vreemde’ onderwerpen. Neem de Tilburgse Universiteit. ‘Mediaman van het Jaar’ was hier afgelopen jaar cda-econoom Lans Bovenberg. Voor de derde keer was hij volgens de universiteit dé opiniemaker, met maandelijks twee opiniestukken in landelijke dagbladen. Tweede op deze ranglijst was Sylvester Eijffinger, eveneens econoom en cda’er, bovendien lid van de Raad van Economisch Adviseurs, die de Tweede Kamer bijstaat. En dan is er nog Wim van de Donk. Als voorzitter van de wrr heeft hij inmiddels een reeks opzienbarende rapporten op zijn naam staan over de islam, religie en nu dus ook de Nederlandse identiteit.
Van afstemming of samenwerking is geen sprake, laat Bovenberg weten. Het enige wat hen bindt is het lidmaatschap en de ideologie van het cda. Het gecombineerde resultaat van al deze individuele inspanningen is er niet minder om. Uitgerekend de oerdegelijke politieke partij blijkt nog uitstekend te kunnen functioneren als denkteam. Zo verloopt het publieke debat uiteindelijk net als de politieke strijd: waar twee honden vechten om één been, gaan de christen-democraten ermee heen.
.................................................. .................................................. .......................
Een les uit Amerika
Terwijl links georiënteerde Nederlandse opiniemakers als Dick Pels, Marcel van Dam en Jos de Beus uitgebreid gaan mitsen en maren als ze in één adem worden genoemd, houden Amerikaanse opiniemakers zich aan een belangrijke ongeschreven regel voor intellectueel teamspel: richt je pijlen altijd op figuren aan de overkant van de rivier, nooit op metgezellen. Het maakt niet uit hoe groot de onzin is die je om je heen hoort.
Dit zal vast met het politieke tweepartijensysteem te maken hebben, maar waarschijnlijk ook met een verlangen van Amerikaanse publieke intellectuelen niet louter gelijk te hebben, maar het ook te krijgen. En ideeën voor beleidswijzigingen en maatschappelijke veranderingen hebben nu eenmaal een grotere kans als de politieke partij aan de macht is die de uitdrager van die ideeën goedgezind is.
Vanaf het moment dat de Republikeinen voor het eerst in veertig jaar een meerderheid behaalden in het Huis van Afgevaardigden, in 1994, tot zo’n beetje de 2500ste gesneuvelde Amerikaanse soldaat in Irak, twaalf jaar later, voerden de Republikeins gezinde commentatoren het hoogste woord in het nationale publieke debat. Maar hoe ver teruggedrongen hun tegenstanders ook waren, zeker na 11 september 2001, kannibalistisch werden deze Republikeinse opiniemakers nooit. Neem de belangrijkste Republikeinse commentatoren van het land, de neoconservatief Charles Krauthammer in The Washington Post en de sociologisch onderlegde conservatief David Brooks in The New York Times. Hun vijandbeeld blijft onveranderd de ‘tax-hiking, government-expanding, latte-drinking, sushi-eating, Volvo-driving, body-piercing, Hollywood-loving’ liberal. Terwijl voortdurend de meest doldwaze Democraten in hun stukjes figureren, schrijven ze nooit een woord over de gênant-ranzige smeercampagne van collega’s tegen de Democratische presidentskandidaat John Kerry, die zijn oorlogsmedailles niet zou hebben verdiend. Ook rechtse collega-opiniemakers als de aan schreeuwen en pillen verslaafde Rush Limbaugh, de Fox-anchorman Bill O’Reilly – de Louis van Gaal van de politieke meningsvorming – of de knotsgekke ex-advocate Ann Coulter komen nooit in hun stukjes voor. De laatste werd miljonair met boeken als How to Talk to a Liberal (If You Must), een titel waarmee ze direct duidelijk maakt wie de vijand is en wie haar publiek. Om een idee te geven van Coulters opinies: ‘De oplossing voor de oorlog tegen het moslimextremisme is simpel. Val hun landen binnen, vermoord hun leiders en bekeer de inwoners tot het christendom.’
De intellectuelen Krauthammer en Brooks tappen duidelijk uit een ander vaatje. Toch laten ze Coulter cum suis met rust, categorisch. Ze strijden immers voor dezelfde zaak. Andersom is het niet anders. Dat werd ons Nederlanders nog eens duidelijk toen Bill Clinton in juli 2004 ons land bezocht. In die dagen brachten de weekbladen Vrij Nederland, HP/DeTijd en, ja ook, De Groene Amsterdammer uiterst kritische besprekingen van de nieuwste film van Michael Moore, Fahrenheit 9/11, de meest bezochte documentaire ooit. In die film geeft Moore op z’n zachtst gezegd een weinig flatteus beeld van de leiders in het Witte Huis. Paul Witteman vroeg Clinton of hij zo’n demagogische film nu wel mooi of verstandig vond.
Clinton keek verrast. Waarom zou deze Nederlandse interviewer van hem een onaardige opmerking over filmmaker Michael Moore willen horen?
Hij had de film niet gezien, beweerde Clinton, wat erg onwaarschijnlijk was. En bovendien, zei hij aarzelend: ‘The guy is on our side’, waarna hij veelbetekenend glimlachte. Intellectuele eerlijkheid? Kom op zeg, Moore zorgt toch voor stemmen voor het goede kamp, zijn kamp. En dat van zijn vrouw. De boodschap was plotseling helemaal duidelijk: de Amerikaanse opiniemaker doet niet aan friendly fire.
Pieter van Os
© Koen Haegens / De Groene Amsterdammer
→ Het publieke debat collectiviseert
De Nederlandse publieke intellectueel opereert van oudsher op strikt individuele basis. Sinds enkele jaren rukt de teamspeler op, opvallend genoeg vooral op de rechterflank. De tussenstand in de ideeënstrijd.
DOOR Koen Haegens
De storm rond Ehsan Jami en zijn ex-moslims was net geluwd of er volgde de afgelopen weken alweer een nieuwe schermutseling aan het ideeënfront. Niet voor het eerst gaf de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) de aanzet met een rapport, dit keer over ‘Identificatie met Nederland’. Bij de presentatie werd grof geschut ingezet: niemand minder dan prinses Máxima stelde dat dé Nederlandse identiteit niet bestaat, maar dat het hier gaat om een optelsom aan verwantschappen en identiteiten. Het vervolg laat zich raden. Een keur aan opiniemakers beschuldigde de wrr van cultuurrelativisme en appeasement. Máxima werd enigszins gespaard – wat misschien wel erger is. De prinses had het allemaal niet begrepen. ‘Goedbedoelde politiek correcte prietpraat’, was het oordeel van Geert Wilders.
Het is sinds 11 september 2001 een bekend patroon. De aanleiding ligt doorgaans in een uitspraak, onderzoek of incident dat verband houdt met de islam in Nederland. Critici als Hans Jansen, Afshin Ellian en Sylvain Ephimenco leveren hier vervolgens fors commentaar op. Kernwoorden: islam, Verlichting, linkse kerk, slappe knieën. Daarop komen reacties die zich concentreren op de toon van de discussie. Langzaam ebt de interesse in het onderwerp weg of een nieuw schandaal eist de aandacht op.
Het maakt het publieke debat voorspelbaar. Produceer een lijstje met enkel de personen die meedoen in een discussie en de oplettende buitenstaander komt een heel eind met het samenvatten van de inhoud. De oorzaak ligt bij de intellectuele kampen die de publieke discussie in Nederland zijn gaan beheersen. De teamgeest rukt op.
In het buitenland is dat allang normaal. Denktanks als het American Enterprise Institute, het Center for American Progress en de Heritage Foundation domineren aan de overzijde van de oceaan het publieke debat. In Nederland was het tot dusver ongebruikelijk. De wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen nemen hier weliswaar een even belangrijke als bijzondere positie in, daarbuiten gold lange tijd dat het ‘niet hoort’ om als groep intellectuelen vanuit een vastomlijnd politiek programma de discussie aan te gaan. Is een kenmerk van een intellectueel immers niet diens kritische geest en de onafhankelijkheid van zijn visies?
Mooie liberale waarden, maar wie de ideeënstrijd wil winnen, moet zich organiseren. Dat biedt allereerst het voordeel van intellectuele arbeidsdeling. Vanuit een zelfde ideologie worden standpunten geformuleerd over heel verschillende onderwerpen. Het resultaat is meer invloed. Nog belangrijker is het instrument van de herhaling. Wetenschappelijke scrupules dat ‘het’ al eens gezegd is, dienen opzij te worden gezet. Wie grote aantallen mensen wil bereiken, zal zijn boodschap telkens opnieuw moeten uitdragen, vanaf zoveel mogelijk verschillende podia. Ga daar als individu maar eens aanstaan. Denkcollectieven kunnen wel zo’n vloedgolf aan opinies produceren. Het formuleren van het eigen standpunt is bovendien pas het begin. Invloed staat of valt met de nazorg. Neem de door de Amerikaanse progressieve organisatie MoveOn.org van rechts-religieuze clubs afgekeken tactiek. De groep zendt kant-en-klare opiniestukken naar haar sympathisanten met het verzoek deze onder eigen naam naar de regionale krant te sturen.
Zo helder als in Amerika en Engeland liggen de verhoudingen hier te lande niet. De uit de discussie bekende kampen zijn losjes georganiseerd. Informeel contact speelt in het kleine Nederland een grote rol. Mensen komen elkaar tegen op universiteiten, debatavonden en in adviesraden.
Opmerkelijk genoeg ligt het initiatief voor de collectivisering van het debat bij rechts. Al in de jaren negentig wist vvd-leider Frits Bolkestein de aanzet tot de ideologische omslag te organiseren. In het nieuwe millennium kwam het rechtse ideologische offensief echt op stoom. De oprichting van de conservatieve Edmund Burke Stichting eind 2000 was een mijlpaal. Met een stroom van artikelen, lezingen en cursussen werd het conservatisme als stroming opnieuw op de kaart gezet. Sinds de flirt van directeur Bart Jan Spruyt met de partij van Wilders leidt de stichting echter een vrijwel slapend bestaan. Dat geldt niet voor de rechtse opinieproductie. Het is al vaker verteld: een groep gelijkgestemde opiniemakers ontmoet elkaar informeel op de opiniepagina’s van dagbladen of als ‘vrienden van Ayaan’. Een blad als Opinio is hierbij van groot belang. Het heeft die functie overgenomen van de vorige werkplek van hoofdredacteur Jaffe Vink, de Trouw-bijlage Letter & Geest. Ook niet onbelangrijk in dit kader is de personele bezetting van de Leidse rechtenfaculteit, die toepasselijker Faculteit der Rechtsen gedoopt kan worden. Zowel Frits Bolkestein en Afshin Ellian als Paul Cliteur en Andreas Kinneging zijn hier werkzaam.
Aan de andere kant van het politieke spectrum ontstond als reactie op de Edmund Burke Stichting de progressieve denktank Waterland. Prominente medewerkers zijn econoom Paul de Beer, Balie-directeur Ellen Walraven en socioloog Dick Pels. Waterland wil de linkse leegte vullen en bepleit een ‘sociaal kapitalisme’. De deelnemers sympathiseren vooral met de pvda en GroenLinks. Voor de sp bestaat onder de sociaal-individualisten minder waardering. ‘We moeten het socialisme redden van links’, stelt Pels. ‘Om serieus genomen te worden moet je je afzetten tegen de sp.’ Tegelijkertijd hekelt hij de verbrokkeling en het gebrek aan gezamenlijk optreden onder progressieve denkers. ‘Ik zou willen dat links wat meer zou bellen’, merkt Pels op.
De ideologische tegenpool van de anti-islamdenkers is verdeeld, dus lastiger aan te wijzen. De gehekelde linkse kerk, als er ooit zoiets was, is niet meer. Op de universiteiten zitten diverse plukjes pvda-denkers, bijvoorbeeld op de politicologieopleidingen van Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Maar die treden zelden gezamenlijk naar buiten. Ondertussen zijn opmerkelijke nieuwe bondgenootschappen ontstaan. Voorheen als rechts beschouwde liberalen als Heldring en Van Doorn stonden de afgelopen jaren ineens zij aan zij met linksere denkers als Geert Mak, Elsbeth Etty en Bas Heijne.
Van onderling overleg of afstemming is echter geen sprake. Links vindt strategische intellectuele samenwerking niet netjes, is verdeeld en neemt voortdurend afstand van ‘ander’ links. Het spel wordt gemaakt op de rechterflank.
Of zien we door al het polariseren het midden over het hoofd? De cda-denkers houden zich op het eerste gezicht op de achtergrond. Partij-ideoloog Ab Klink en (inmiddels) Tweede-Kamerlid Jan Schinkelshoek spraken in een opiniestuk in NRC Handelsblad minzaam over het ‘geschetter en getetter van columnisten’ dat de discussie overheerst. ‘Als de linkse kerk niet meer bestaat, heeft zich een ander, even onverdraagzaam en vooral luidruchtig genootschap van opiniemakers gemeld. Men roept om debat, maar blokkeert het door neerbuigendheid en arrogantie.’ In plaats daarvan pleitten Klink en Schinkelshoek voor visie op de toekomst van Nederland en voor oplossingen.
Dat is precies waar intellectuelen die lid zijn van het cda zich de afgelopen jaren her en der in het land mee bezighielden. Zonder bombarie en al te veel gekke uitstapjes naar ‘vreemde’ onderwerpen. Neem de Tilburgse Universiteit. ‘Mediaman van het Jaar’ was hier afgelopen jaar cda-econoom Lans Bovenberg. Voor de derde keer was hij volgens de universiteit dé opiniemaker, met maandelijks twee opiniestukken in landelijke dagbladen. Tweede op deze ranglijst was Sylvester Eijffinger, eveneens econoom en cda’er, bovendien lid van de Raad van Economisch Adviseurs, die de Tweede Kamer bijstaat. En dan is er nog Wim van de Donk. Als voorzitter van de wrr heeft hij inmiddels een reeks opzienbarende rapporten op zijn naam staan over de islam, religie en nu dus ook de Nederlandse identiteit.
Van afstemming of samenwerking is geen sprake, laat Bovenberg weten. Het enige wat hen bindt is het lidmaatschap en de ideologie van het cda. Het gecombineerde resultaat van al deze individuele inspanningen is er niet minder om. Uitgerekend de oerdegelijke politieke partij blijkt nog uitstekend te kunnen functioneren als denkteam. Zo verloopt het publieke debat uiteindelijk net als de politieke strijd: waar twee honden vechten om één been, gaan de christen-democraten ermee heen.
.................................................. .................................................. .......................
Een les uit Amerika
Terwijl links georiënteerde Nederlandse opiniemakers als Dick Pels, Marcel van Dam en Jos de Beus uitgebreid gaan mitsen en maren als ze in één adem worden genoemd, houden Amerikaanse opiniemakers zich aan een belangrijke ongeschreven regel voor intellectueel teamspel: richt je pijlen altijd op figuren aan de overkant van de rivier, nooit op metgezellen. Het maakt niet uit hoe groot de onzin is die je om je heen hoort.
Dit zal vast met het politieke tweepartijensysteem te maken hebben, maar waarschijnlijk ook met een verlangen van Amerikaanse publieke intellectuelen niet louter gelijk te hebben, maar het ook te krijgen. En ideeën voor beleidswijzigingen en maatschappelijke veranderingen hebben nu eenmaal een grotere kans als de politieke partij aan de macht is die de uitdrager van die ideeën goedgezind is.
Vanaf het moment dat de Republikeinen voor het eerst in veertig jaar een meerderheid behaalden in het Huis van Afgevaardigden, in 1994, tot zo’n beetje de 2500ste gesneuvelde Amerikaanse soldaat in Irak, twaalf jaar later, voerden de Republikeins gezinde commentatoren het hoogste woord in het nationale publieke debat. Maar hoe ver teruggedrongen hun tegenstanders ook waren, zeker na 11 september 2001, kannibalistisch werden deze Republikeinse opiniemakers nooit. Neem de belangrijkste Republikeinse commentatoren van het land, de neoconservatief Charles Krauthammer in The Washington Post en de sociologisch onderlegde conservatief David Brooks in The New York Times. Hun vijandbeeld blijft onveranderd de ‘tax-hiking, government-expanding, latte-drinking, sushi-eating, Volvo-driving, body-piercing, Hollywood-loving’ liberal. Terwijl voortdurend de meest doldwaze Democraten in hun stukjes figureren, schrijven ze nooit een woord over de gênant-ranzige smeercampagne van collega’s tegen de Democratische presidentskandidaat John Kerry, die zijn oorlogsmedailles niet zou hebben verdiend. Ook rechtse collega-opiniemakers als de aan schreeuwen en pillen verslaafde Rush Limbaugh, de Fox-anchorman Bill O’Reilly – de Louis van Gaal van de politieke meningsvorming – of de knotsgekke ex-advocate Ann Coulter komen nooit in hun stukjes voor. De laatste werd miljonair met boeken als How to Talk to a Liberal (If You Must), een titel waarmee ze direct duidelijk maakt wie de vijand is en wie haar publiek. Om een idee te geven van Coulters opinies: ‘De oplossing voor de oorlog tegen het moslimextremisme is simpel. Val hun landen binnen, vermoord hun leiders en bekeer de inwoners tot het christendom.’
De intellectuelen Krauthammer en Brooks tappen duidelijk uit een ander vaatje. Toch laten ze Coulter cum suis met rust, categorisch. Ze strijden immers voor dezelfde zaak. Andersom is het niet anders. Dat werd ons Nederlanders nog eens duidelijk toen Bill Clinton in juli 2004 ons land bezocht. In die dagen brachten de weekbladen Vrij Nederland, HP/DeTijd en, ja ook, De Groene Amsterdammer uiterst kritische besprekingen van de nieuwste film van Michael Moore, Fahrenheit 9/11, de meest bezochte documentaire ooit. In die film geeft Moore op z’n zachtst gezegd een weinig flatteus beeld van de leiders in het Witte Huis. Paul Witteman vroeg Clinton of hij zo’n demagogische film nu wel mooi of verstandig vond.
Clinton keek verrast. Waarom zou deze Nederlandse interviewer van hem een onaardige opmerking over filmmaker Michael Moore willen horen?
Hij had de film niet gezien, beweerde Clinton, wat erg onwaarschijnlijk was. En bovendien, zei hij aarzelend: ‘The guy is on our side’, waarna hij veelbetekenend glimlachte. Intellectuele eerlijkheid? Kom op zeg, Moore zorgt toch voor stemmen voor het goede kamp, zijn kamp. En dat van zijn vrouw. De boodschap was plotseling helemaal duidelijk: de Amerikaanse opiniemaker doet niet aan friendly fire.
Pieter van Os
© Koen Haegens / De Groene Amsterdammer