IbnRushd
20-10-07, 14:25
In onze anarchistische wereld moet realisme ons de weg wijzen
Rotterdam, 20 okt. De ramp die zich nog steeds in Irak voltrekt, komt door het nastreven van een utopie. Deze manier van denken is funest in de weerbarstige wereld waarin we leven. Tijd om de verloren traditie van het realisme in ere te herstellen.
In de afgelopen twintig jaar hebben westerse regeringen onder aanvoering van die van Amerika geprobeerd een versie van liberale normen en waarden naar de rest van de wereld te exporteren. Dit beleid werd gekenmerkt door een vage grandeur van doelstellingen, maar het overkoepelende doel was een aanpassing in de aard van oorlogvoering en macht, die tot stand zou komen als gevolg van de universele aanvaarding van democratie.
De poging om het internationale systeem te veranderen heeft gevolgen gehad die vergelijkbaar zijn met die van vroegere utopieën. De ramp die zich nog steeds in Irak voltrekt, is het gevolg van een manier van denken, en die moet naar de prullenmand worden verwezen.
Het nastreven van een utopie moet worden vervangen door een poging met de realiteit om te gaan. De oorsprong van het realistische denken ligt in het inzicht van Machiavelli dat regeringen bestaan en al hun doelstellingen moeten bereiken in een wereld van onophoudelijke onenigheid die nooit ver is verwijderd van een toestand van oorlog. Ondanks de grote afstand tussen het Italië van de Renaissance en de wereld van nu geldt dit nog altijd.
Maar de implicaties van Machiavelli’s inzicht veranderen al naar gelang de omstandigheden, en zelfs in hun eigen tijd vertoonden de realistische theorieën van recente generaties al ernstige tekortkomingen. Toch kunnen we van het realisme meer dan van enige andere school leren hoe we over de huidige conflicten moeten nadenken.
Het realisme biedt de enige manier van denken over kwesties als tirannie en vrijheid, oorlog en vrede die niet is gebaseerd op geloof, en blijft ondanks zijn amorele reputatie de enige zienswijze die ethisch serieus is. Daarom wordt het ongetwijfeld ook met achterdocht bekeken.
Het realisme vergt een discipline in het denken die misschien te strikt is voor een cultuur die het psychologisch comfort boven alles stelt. Het is dan ook een redelijke vraag of de westerse samenlevingen in staat zijn tot de morele inspanning die komt kijken bij het aan de kant schuiven van elke hoop op een blijvende verandering van de wereld.
Enkele generaties geleden stelde het realistische denken de westerse regeringen nog in staat de bovenhand te krijgen in conflicten die veel gevaarlijker waren dan wat ze tot nu toe in de huidige eeuw onder ogen hebben moeten zien. De westerse democratieën konden juist door hun realisme in plaats van een seculier geloof het nazisme verslaan en het communisme een halt toeroepen.
De aanpak van het terrorisme en de verspreiding van kernwapens zijn geen taak voor zendelingen of ‘kruisvaarders’. De woeste zekerheid van het geloof, dat elke crisis beschouwt als een door de hemel gezonden mogelijkheid om de mensheid te redden, is slecht geschikt voor de aanpak van gevaren die nooit volledig onschadelijk kunnen worden gemaakt. In tijden van gevaar zijn een stoïcijnse vastbeslotenheid en een intellectuele distantie veel nuttiger eigenschappen, en deze zijn terug te vinden in het realisme.
Het realistische denken is niet vrij van fouten of vergissingen. Er zijn tal van voorbeelden waarbij een realistisch beleid faalde in het bereiken van zijn doelen, of een immens leed veroorzaakte zonder iets te bereiken – een duidelijk voorbeeld van dit laatste zijn de bombardementen op Cambodja in de tijd dat Henry Kissinger de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken was. Een realistische benadering van internationale kwesties is geen garantie voor succes, en er bestaat ook een soort dwaze realpolitik die uiterst onrealistisch is.
Realisten geloven niet dat internationale relaties, net zoals het menselijk leven in het algemeen, bestaan uit oplosbare problemen. Er zijn situaties waarin alles wat je doet iets verkeerds inhoudt – bijvoorbeeld de situatie die door de Amerikaanse interventie in Irak is ontstaan. We kunnen zeker een vermeerdering van dergelijke situaties vermijden: mogelijk moeten we een groot bloedbad aanrichten om Hitler te verslaan, maar we hoeven niet door het bloed te waden om de wereld te democratiseren.
Realisten nemen een aantal feiten over de werking van de wereld als vanzelfsprekend aan. Soevereine staten blijven de centrale spelers in wereldzaken. Transnationale instituties zoals de Verenigde Naties zijn middelen om de rivaliteit tussen soevereine machten te matigen en geen embryonale vorm van wereldbestuur.
In dit opzicht is de wereld van staten een domein van anarchie en zal ze dat ook blijven. Uiteraard kunnen staten veel beperkingen aanvaarden, waaronder de beperkingen die zijn opgelegd door internationale verdragen, zoals de Conventies van Genève, die de normen voor beschaafd gedrag vaststelden, en kunnen wederzijds voordelige tradities in handel en verkeer tot op zekere hoogte destructieve conflicten vervangen door concurrentie en samenwerking. Maar zulke conventies en gebruiken zijn fragiel, en op de lange termijn is oorlog net zo gewoon als vrede.
Het geloof dat de mensheid voortgaat naar een toestand waarin er geen conflicten over de regeringsvorm zullen zijn, is niet alleen misleidend, maar ook gevaarlijk. Het politieke beleid baseren op de aanname dat een mysterieus evolutieproces de mensheid naar een beloofd land voert, leidt tot een mentaliteit die niet voorbereid is op hardnekkige conflicten. In haar extreemste vorm leidt dit tot programma’s die dit evolutieproces willen versnellen, zoals de neoconservatieve ‘wereldwijde democratische revolutie’ die het Amerikaans buitenlands beleid enige tijd heeft bepaald.
Realisten accepteren het feit dat staten datgene wat zij van levensbelang achten, zwaarder laten wegen dan universelere overwegingen. De staten móéten zich wel inspannen om zich als legitiem instituut staande te houden.
Daartoe moeten ze prioriteit geven aan hun burgers – hen beschermen tegen onveiligheid en verovering, hun een redelijk basis van bestaan bieden, en hun morele waarden en hun identiteit belichamen. Omdat ze allereerst de belangen moeten dienen van hen over wie ze regeren, kunnen staten geen onpartijdig standpunt innemen, zoals dat vaak de essentie van de normen en waarden werd geacht. Dat betekent echter nog niet dat hun beleid niet op morele gronden kan worden beoordeeld.
Op het ethisch vlak kan een realistisch buitenlands beleid worden omschreven als een beleid dat het ergste kwaad op afstand wil houden. Tirannie, anarchie, oorlog en burgeroorlog zijn bedreigingen voor wat Hobbes een gerieflijk leven noemde.
Er zal nooit een macht bestaan die de wereld van deze kwaden kan bevrijden, maar staten kunnen zich wel onthouden van een eigen toevoeging daaraan omwille van onuitgewerkte idealen die nooit zullen worden bereikt. Een staat die optreedt om marteling in de eigen instellingen tegen te gaan, is beschaafder dan een staat die marteling beoefent bij het nastreven van universele mensenrechten, en heeft ook meer kans van slagen bij het nastreven van zijn doelen.
De inspanning voor een beschaafde beperking op het gebruik van geweld is een noodzakelijk onderdeel van het realisme. In tegenstelling tot de opvatting van de postmodernisten, die menen dat alle menselijke waarden culturele constructies zijn en die de aard van de mens als concept afwijzen, bestaan er wel degelijk enkele waarden die universele menselijke behoeften vertegenwoordigen. Maar er zijn vele en tegenstrijdige behoeften, en de universele waarden kunnen daarin op verschillende manieren zijn belichaamd.
Het voorkomen van grote kwaden gaat misschien gepaard met rationeel onoplosbare dilemma’s, zoals wanneer redelijke mensen van mening verschillen over bombardementen op burgers in een oorlog om de beschaving tegen het nazisme te verdedigen.
De omverwerping van een tiran kan resulteren in anarchie, maar steun voor een tirannie kan het misbruik van macht verergeren. De vrijheid van godsdienst is goed, maar als deze leidt tot sektarische strijd maakt zij zichzelf onmogelijk. Een privédomein dat tegen indringing wordt beschermd, maakt deel uit van het beschaafde leven, maar een enkele inbreuk op de privacy is wellicht onvermijdelijk als de andere vrijheden moeten worden veiliggesteld.
Het is beter om deze conflicten te accepteren en er zo goed mogelijk mee om te gaan dan om hun bestaan te ontkennen, zoals de liberalen doen wanneer ze naar theorieën over de mensenrechten kijken voor de oplossing van dilemma’s tussen oorlog en veiligheid.
Allereerst moet er een verandering komen in de overheersende visie op de mens waarbij deze als een van zichzelf goed wezen wordt beschouwd dat op onverklaarbare wijze is belast met een geschiedenis van geweld en onderdrukking. Hier stuiten we op de kern van het realisme en het voornaamste struikelpunt voor de overheersende opinie: de bevestiging van de innerlijke tekortkomingen van de mens.
Het realisme hoeft geen conservatieve stellingname in te houden. De langzame ontwikkeling van instituten, zoals werd voorgestaan door Burke en andere conservatieve denkers, is heel vaak onpraktisch. Een revolutie kan niet altijd worden voorkomen, en is soms misschien wel wenselijk. In elk geval is de plotselinge vernietiging van samenlevingen en leefwijzen, zoals die in de geschiedenis steeds weer optreedt, tegenwoordig normaal geworden. De nostalgie naar de vermeende organische eenheid van vroegere samenlevingen, waarvoor conservatieven vaak een zwak hebben, is een soort utopisme.
Mensen mogen dan vrijheid willen, maar gewoonlijk alleen als in de andere behoeften is voorzien, en ook dan niet altijd. Tirannen worden niet alleen gevreesd, ze worden vaak ook bemind. Staten handelen niet alleen om hun belangen te beschermen; het zijn ook voertuigen voor mythen, fantasieën en massapsychosen.
De neoconservatieven en de liberale internationalisten zeggen graag dat vrijheid besmettelijk is, maar tirannie kan ook besmettelijk zijn. Gedurende een groot deel van de afgelopen eeuw werden dictators vereerd. Je moet als profeet sterk in je schoenen staan als je voorspelt dat dit nooit meer kan gebeuren.
Ook al hebben de realisten geaccepteerd dat de wereld van staten een strijdperk van conflicten zal blijven, de meeste hebben wel gewerkt binnen tradities van de sociale wetenschap die berusten op principes van een rationele keuze. Deze verlichtingstraditie kan mede een verklaring bieden voor gedrag als het plegen van zelfmoordaanslagen, maar zij heeft wel duidelijk haar grenzen. De theorieën van een rationele keuze gaan ervan uit dat mensen redelijke doelen hebben – als mensen zich irrationeel lijken te gedragen, komt dat doordat ze gefrustreerd zijn.
De implicatie van deze analyse is dat er een toestand van harmonie ontstaat als de oorzaken van de frustratie kunnen worden weggenomen. Maar niet alle redelijke doelstellingen zijn verenigbaar, en rationele keuzen kunnen uitmonden in verschrikkelijke destructieve conflicten.
Zoiets gebeurt vaak in een zogeheten asymmetrische oorlog. Ook al zijn het vaak de opstandigen die winnen, de bezettingsmachten hebben ook belangen die hen tot de strijd aanzetten. Beide partijen hebben mogelijk reden genoeg om zich in een wederzijds schadelijk conflict te begeven. Bovenal geldt dat mensen behoeften hebben die niet met rationele middelen te bevredigen zijn.
Een deel van het terroristische geweld van Al-Qaeda is gericht op het bereiken van een postapocalyptisch paradijs. Het heeft geen zin de oorzaken van dit soort terrorisme te zoeken in onopgeloste politieke conflicten. De wanorde die zich doet gelden, is een ontsporing van de behoefte aan betekenis, zoals die eerder al de voedingsbodem was van millennialistische bewegingen en totalitaire regimes.
Deze ziekte kan marginale groeperingen eerder treffen dan andere, maar kan ook endemisch zijn in laatmoderne samenlevingen. Naarmate de middelen voor massale vernietiging gemakkelijker toegankelijk worden voor kleine groepen en individuen, zal het volkomen losgeslagen terrorisme een grotere bedreiging vormen dan het gebruik van terroristische technieken in een asymmetrische oorlog.
Het complexe verschijnsel terrorisme vergt een verschuiving in het realistische denken die de exclusieve aandacht voor staten loslaat. De staten blijven van groot belang, maar ze zijn niet meer de enige of altijd de belangrijkste arena voor een oorlog. De klassieke oorlogvoering bestond uit een gewapend conflict tussen krachten die werden beheerst door staten. Deze oorlogvoering bracht enorme aantallen slachtoffers teweeg in de twintigste eeuw, toen men het doelwit uitbreidde tot de burgerbevolking.
Hoewel velen aannemen dat dit soort oorlogvoering tot het verleden behoort, kunnen er nog steeds gewapende conflicten tussen grootmachten uitbreken. De klassieke oorlogvoering blijft een groot kwaad, maar zelfs al gaat het daarbij om een totale oorlog, deze kan altijd worden beëindigd door een overeenkomst: diplomaten kunnen bijeenkomen, onderhandelen over een regeling en de vrede uitroepen. Zo’n overeenkomst kan niet worden bereikt met wereldwijde terroristische netwerken, die intern verdeeld kunnen zijn en mogelijk geen doelen hebben waarover te onderhandelen valt. Het gewapende conflict betreft nu sterk verspreide groepen en zelfs hele samenlevingen die buiten de macht van een regering liggen. Wil realistisch denken nu vruchtbaar zijn, dan moet men accepteren dat de oorlogvoering niet meer alleen aan staten is voorbehouden en het privilege van jan en alleman is geworden.
Het realistisch denken kan niet voorbijgaan aan de dreiging van de milieucrisis. Olievoorraden die opraken en de opwarming van de aarde zijn ook aspecten van de globalisering – de wereldwijde verspreiding van de industriële productiemethoden op basis van fossiele brandstoffen die de economische groei en de bevolkingstoename van de afgelopen twee eeuwen mogelijk hebben gemaakt.
Dit proces bereikt inmiddels bijna zijn grenzen, die niet zozeer politiek maar vooral ecologisch van aard zijn. De industriële expansie heeft een verandering in het wereldklimaat in gang gezet die groter, sneller en onherroepelijker is dan voorheen werd gedacht, terwijl de niet-herwinbare brandstoffen die de industrie aandrijven schaarser worden naarmate de vraag blijft stijgen.
Deze feiten hebben ook gevolgen voor oorlog en vrede. Niettemin zijn de militair-strategische gevolgen van een ecologische crisis nog maar weinig onderzocht en blijft het onderwerp taboe.
Het gevaar bestaat dat een oorlog om hulpbronnen vermengd raakt met een godsdienstoorlog en dat de anderszins overdreven theorie van botsende beschavingen realiteit wordt. Als de industrielanden geen alternatieven voor olie vinden, zullen ze in de nabije toekomst niet onder conflicten uit kunnen.
Het proces van diversifiëring in de alternatieven voor olie zal heel wat moeizamer zijn dan de meeste milieuactivisten denken. Als de wereldproductie van olie vrijwel haar hoogste punt heeft bereikt – zoals aannemelijk lijkt – is de overstap naar andere soorten energie een dringende noodzaak, maar misschien zijn er geen gemakkelijk beschikbare alternatieven die kunnen voorzien in de behoeften van de huidige menselijke bevolking op aarde.
Het is inmiddels al een conventionele wijsheid dat het eigenlijke milieuprobleem niet bestaat uit het aantal mensen, maar uit hun gebruik van hulpbronnen per hoofd van de bevolking – met andere woorden: de leefwijze van de mensen. In feite is de mensheid de ondersteunende capaciteit van de aarde al voorbijgeschoten.
Velen van hen die zich de omvang van de crisis realiseren, geloven nog steeds dat deze kan worden overwonnen door veranderingen in het menselijk gedrag. Jared Diamond heeft het krachtige argument naar voren gebracht dat de eigentijdse samenlevingen hun eigen ondergang bewerkstelligen door de grenzen van het milieu te negeren. Hij oppert dat de catastrofe kan worden afgewend door een betere samenwerking, en wijst daarbij op het Nederlandse systeem van inpoldering als een model dat kan worden toegepast in de hele wereld.
Diamond heeft gelijk met te zeggen dat men in de wereld meer onderling afhankelijk is geworden dan vroeger, maar dat is nog geen reden om te denken dat men meer met elkaar zal samenwerken.
Als staten sterk en effectief blijven, zullen ze in actie komen om de hulpbronnen in hun macht te krijgen. Als staten zwak zijn of uiteen zijn gevallen, zal de strijd zich verplaatsen naar andere groepen. Het algehele resultaat is een geïntensiveerd conflict in plaats van een wereldwijde samenwerking.
In een anarchistische wereld zijn de mondiale milieuproblemen politiek onoplosbaar. De mens kan een milieucrisis temperen, maar niet overwinnen.
De oorsprong ervan berust in het vermogen tot kennisvermeerdering dat de mens van de andere dieren onderscheidt. Door de kennisgroei konden de mensen hun aantal verveelvoudigen, hun levensduur verlengen en een rijkdom van een ongekende omvang creëren. Maar de opwarming van de aarde en het energietekort zijn het directe gevolg van de voortgaande industrialisering, die eveneens een bijproduct van de wetenschappelijke vooruitgang is.
De verspreiding van de middelen voor massavernietiging, niet alleen naar staten maar ook naar krachten waarover de staten geen macht hebben, is daar ook een gevolg van.
Toekomstige bedreigingen van de veiligheid hoeven niet te komen uit de hoek van het terrorisme zoals dat gewoonlijk wordt opgevat. Ze kunnen ook optreden bij de uitbraak van een ziekte waarvan de oorsprong onbekend blijft.
De toekomstige terreur kan bestaan uit een onverklaarbare verstoring van de structuren in het leven van alledag. De kennisgroei vergroot de menselijke vermogens, maar creëert ook onoplosbare dilemma’s. We moeten accepteren dat de ernstigste menselijke stoornissen niet kunnen worden verholpen, alleen van dag tot dag behandeld.
Filosoof. Hoogleraar Europees denken aan de London School of Economics. Auteur van onder andere ‘False Dawn: The Delusions of Global Capitalism’ en ‘Al Qaeda and What it Means to be Modern’. Dit is een bewerking van een hoofdstuk uit het volgende week te verschijnen boek ‘Zwarte mis: religieus fundamentalisme en de moderne utopieën’.
nrc.nl
Rotterdam, 20 okt. De ramp die zich nog steeds in Irak voltrekt, komt door het nastreven van een utopie. Deze manier van denken is funest in de weerbarstige wereld waarin we leven. Tijd om de verloren traditie van het realisme in ere te herstellen.
In de afgelopen twintig jaar hebben westerse regeringen onder aanvoering van die van Amerika geprobeerd een versie van liberale normen en waarden naar de rest van de wereld te exporteren. Dit beleid werd gekenmerkt door een vage grandeur van doelstellingen, maar het overkoepelende doel was een aanpassing in de aard van oorlogvoering en macht, die tot stand zou komen als gevolg van de universele aanvaarding van democratie.
De poging om het internationale systeem te veranderen heeft gevolgen gehad die vergelijkbaar zijn met die van vroegere utopieën. De ramp die zich nog steeds in Irak voltrekt, is het gevolg van een manier van denken, en die moet naar de prullenmand worden verwezen.
Het nastreven van een utopie moet worden vervangen door een poging met de realiteit om te gaan. De oorsprong van het realistische denken ligt in het inzicht van Machiavelli dat regeringen bestaan en al hun doelstellingen moeten bereiken in een wereld van onophoudelijke onenigheid die nooit ver is verwijderd van een toestand van oorlog. Ondanks de grote afstand tussen het Italië van de Renaissance en de wereld van nu geldt dit nog altijd.
Maar de implicaties van Machiavelli’s inzicht veranderen al naar gelang de omstandigheden, en zelfs in hun eigen tijd vertoonden de realistische theorieën van recente generaties al ernstige tekortkomingen. Toch kunnen we van het realisme meer dan van enige andere school leren hoe we over de huidige conflicten moeten nadenken.
Het realisme biedt de enige manier van denken over kwesties als tirannie en vrijheid, oorlog en vrede die niet is gebaseerd op geloof, en blijft ondanks zijn amorele reputatie de enige zienswijze die ethisch serieus is. Daarom wordt het ongetwijfeld ook met achterdocht bekeken.
Het realisme vergt een discipline in het denken die misschien te strikt is voor een cultuur die het psychologisch comfort boven alles stelt. Het is dan ook een redelijke vraag of de westerse samenlevingen in staat zijn tot de morele inspanning die komt kijken bij het aan de kant schuiven van elke hoop op een blijvende verandering van de wereld.
Enkele generaties geleden stelde het realistische denken de westerse regeringen nog in staat de bovenhand te krijgen in conflicten die veel gevaarlijker waren dan wat ze tot nu toe in de huidige eeuw onder ogen hebben moeten zien. De westerse democratieën konden juist door hun realisme in plaats van een seculier geloof het nazisme verslaan en het communisme een halt toeroepen.
De aanpak van het terrorisme en de verspreiding van kernwapens zijn geen taak voor zendelingen of ‘kruisvaarders’. De woeste zekerheid van het geloof, dat elke crisis beschouwt als een door de hemel gezonden mogelijkheid om de mensheid te redden, is slecht geschikt voor de aanpak van gevaren die nooit volledig onschadelijk kunnen worden gemaakt. In tijden van gevaar zijn een stoïcijnse vastbeslotenheid en een intellectuele distantie veel nuttiger eigenschappen, en deze zijn terug te vinden in het realisme.
Het realistische denken is niet vrij van fouten of vergissingen. Er zijn tal van voorbeelden waarbij een realistisch beleid faalde in het bereiken van zijn doelen, of een immens leed veroorzaakte zonder iets te bereiken – een duidelijk voorbeeld van dit laatste zijn de bombardementen op Cambodja in de tijd dat Henry Kissinger de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken was. Een realistische benadering van internationale kwesties is geen garantie voor succes, en er bestaat ook een soort dwaze realpolitik die uiterst onrealistisch is.
Realisten geloven niet dat internationale relaties, net zoals het menselijk leven in het algemeen, bestaan uit oplosbare problemen. Er zijn situaties waarin alles wat je doet iets verkeerds inhoudt – bijvoorbeeld de situatie die door de Amerikaanse interventie in Irak is ontstaan. We kunnen zeker een vermeerdering van dergelijke situaties vermijden: mogelijk moeten we een groot bloedbad aanrichten om Hitler te verslaan, maar we hoeven niet door het bloed te waden om de wereld te democratiseren.
Realisten nemen een aantal feiten over de werking van de wereld als vanzelfsprekend aan. Soevereine staten blijven de centrale spelers in wereldzaken. Transnationale instituties zoals de Verenigde Naties zijn middelen om de rivaliteit tussen soevereine machten te matigen en geen embryonale vorm van wereldbestuur.
In dit opzicht is de wereld van staten een domein van anarchie en zal ze dat ook blijven. Uiteraard kunnen staten veel beperkingen aanvaarden, waaronder de beperkingen die zijn opgelegd door internationale verdragen, zoals de Conventies van Genève, die de normen voor beschaafd gedrag vaststelden, en kunnen wederzijds voordelige tradities in handel en verkeer tot op zekere hoogte destructieve conflicten vervangen door concurrentie en samenwerking. Maar zulke conventies en gebruiken zijn fragiel, en op de lange termijn is oorlog net zo gewoon als vrede.
Het geloof dat de mensheid voortgaat naar een toestand waarin er geen conflicten over de regeringsvorm zullen zijn, is niet alleen misleidend, maar ook gevaarlijk. Het politieke beleid baseren op de aanname dat een mysterieus evolutieproces de mensheid naar een beloofd land voert, leidt tot een mentaliteit die niet voorbereid is op hardnekkige conflicten. In haar extreemste vorm leidt dit tot programma’s die dit evolutieproces willen versnellen, zoals de neoconservatieve ‘wereldwijde democratische revolutie’ die het Amerikaans buitenlands beleid enige tijd heeft bepaald.
Realisten accepteren het feit dat staten datgene wat zij van levensbelang achten, zwaarder laten wegen dan universelere overwegingen. De staten móéten zich wel inspannen om zich als legitiem instituut staande te houden.
Daartoe moeten ze prioriteit geven aan hun burgers – hen beschermen tegen onveiligheid en verovering, hun een redelijk basis van bestaan bieden, en hun morele waarden en hun identiteit belichamen. Omdat ze allereerst de belangen moeten dienen van hen over wie ze regeren, kunnen staten geen onpartijdig standpunt innemen, zoals dat vaak de essentie van de normen en waarden werd geacht. Dat betekent echter nog niet dat hun beleid niet op morele gronden kan worden beoordeeld.
Op het ethisch vlak kan een realistisch buitenlands beleid worden omschreven als een beleid dat het ergste kwaad op afstand wil houden. Tirannie, anarchie, oorlog en burgeroorlog zijn bedreigingen voor wat Hobbes een gerieflijk leven noemde.
Er zal nooit een macht bestaan die de wereld van deze kwaden kan bevrijden, maar staten kunnen zich wel onthouden van een eigen toevoeging daaraan omwille van onuitgewerkte idealen die nooit zullen worden bereikt. Een staat die optreedt om marteling in de eigen instellingen tegen te gaan, is beschaafder dan een staat die marteling beoefent bij het nastreven van universele mensenrechten, en heeft ook meer kans van slagen bij het nastreven van zijn doelen.
De inspanning voor een beschaafde beperking op het gebruik van geweld is een noodzakelijk onderdeel van het realisme. In tegenstelling tot de opvatting van de postmodernisten, die menen dat alle menselijke waarden culturele constructies zijn en die de aard van de mens als concept afwijzen, bestaan er wel degelijk enkele waarden die universele menselijke behoeften vertegenwoordigen. Maar er zijn vele en tegenstrijdige behoeften, en de universele waarden kunnen daarin op verschillende manieren zijn belichaamd.
Het voorkomen van grote kwaden gaat misschien gepaard met rationeel onoplosbare dilemma’s, zoals wanneer redelijke mensen van mening verschillen over bombardementen op burgers in een oorlog om de beschaving tegen het nazisme te verdedigen.
De omverwerping van een tiran kan resulteren in anarchie, maar steun voor een tirannie kan het misbruik van macht verergeren. De vrijheid van godsdienst is goed, maar als deze leidt tot sektarische strijd maakt zij zichzelf onmogelijk. Een privédomein dat tegen indringing wordt beschermd, maakt deel uit van het beschaafde leven, maar een enkele inbreuk op de privacy is wellicht onvermijdelijk als de andere vrijheden moeten worden veiliggesteld.
Het is beter om deze conflicten te accepteren en er zo goed mogelijk mee om te gaan dan om hun bestaan te ontkennen, zoals de liberalen doen wanneer ze naar theorieën over de mensenrechten kijken voor de oplossing van dilemma’s tussen oorlog en veiligheid.
Allereerst moet er een verandering komen in de overheersende visie op de mens waarbij deze als een van zichzelf goed wezen wordt beschouwd dat op onverklaarbare wijze is belast met een geschiedenis van geweld en onderdrukking. Hier stuiten we op de kern van het realisme en het voornaamste struikelpunt voor de overheersende opinie: de bevestiging van de innerlijke tekortkomingen van de mens.
Het realisme hoeft geen conservatieve stellingname in te houden. De langzame ontwikkeling van instituten, zoals werd voorgestaan door Burke en andere conservatieve denkers, is heel vaak onpraktisch. Een revolutie kan niet altijd worden voorkomen, en is soms misschien wel wenselijk. In elk geval is de plotselinge vernietiging van samenlevingen en leefwijzen, zoals die in de geschiedenis steeds weer optreedt, tegenwoordig normaal geworden. De nostalgie naar de vermeende organische eenheid van vroegere samenlevingen, waarvoor conservatieven vaak een zwak hebben, is een soort utopisme.
Mensen mogen dan vrijheid willen, maar gewoonlijk alleen als in de andere behoeften is voorzien, en ook dan niet altijd. Tirannen worden niet alleen gevreesd, ze worden vaak ook bemind. Staten handelen niet alleen om hun belangen te beschermen; het zijn ook voertuigen voor mythen, fantasieën en massapsychosen.
De neoconservatieven en de liberale internationalisten zeggen graag dat vrijheid besmettelijk is, maar tirannie kan ook besmettelijk zijn. Gedurende een groot deel van de afgelopen eeuw werden dictators vereerd. Je moet als profeet sterk in je schoenen staan als je voorspelt dat dit nooit meer kan gebeuren.
Ook al hebben de realisten geaccepteerd dat de wereld van staten een strijdperk van conflicten zal blijven, de meeste hebben wel gewerkt binnen tradities van de sociale wetenschap die berusten op principes van een rationele keuze. Deze verlichtingstraditie kan mede een verklaring bieden voor gedrag als het plegen van zelfmoordaanslagen, maar zij heeft wel duidelijk haar grenzen. De theorieën van een rationele keuze gaan ervan uit dat mensen redelijke doelen hebben – als mensen zich irrationeel lijken te gedragen, komt dat doordat ze gefrustreerd zijn.
De implicatie van deze analyse is dat er een toestand van harmonie ontstaat als de oorzaken van de frustratie kunnen worden weggenomen. Maar niet alle redelijke doelstellingen zijn verenigbaar, en rationele keuzen kunnen uitmonden in verschrikkelijke destructieve conflicten.
Zoiets gebeurt vaak in een zogeheten asymmetrische oorlog. Ook al zijn het vaak de opstandigen die winnen, de bezettingsmachten hebben ook belangen die hen tot de strijd aanzetten. Beide partijen hebben mogelijk reden genoeg om zich in een wederzijds schadelijk conflict te begeven. Bovenal geldt dat mensen behoeften hebben die niet met rationele middelen te bevredigen zijn.
Een deel van het terroristische geweld van Al-Qaeda is gericht op het bereiken van een postapocalyptisch paradijs. Het heeft geen zin de oorzaken van dit soort terrorisme te zoeken in onopgeloste politieke conflicten. De wanorde die zich doet gelden, is een ontsporing van de behoefte aan betekenis, zoals die eerder al de voedingsbodem was van millennialistische bewegingen en totalitaire regimes.
Deze ziekte kan marginale groeperingen eerder treffen dan andere, maar kan ook endemisch zijn in laatmoderne samenlevingen. Naarmate de middelen voor massale vernietiging gemakkelijker toegankelijk worden voor kleine groepen en individuen, zal het volkomen losgeslagen terrorisme een grotere bedreiging vormen dan het gebruik van terroristische technieken in een asymmetrische oorlog.
Het complexe verschijnsel terrorisme vergt een verschuiving in het realistische denken die de exclusieve aandacht voor staten loslaat. De staten blijven van groot belang, maar ze zijn niet meer de enige of altijd de belangrijkste arena voor een oorlog. De klassieke oorlogvoering bestond uit een gewapend conflict tussen krachten die werden beheerst door staten. Deze oorlogvoering bracht enorme aantallen slachtoffers teweeg in de twintigste eeuw, toen men het doelwit uitbreidde tot de burgerbevolking.
Hoewel velen aannemen dat dit soort oorlogvoering tot het verleden behoort, kunnen er nog steeds gewapende conflicten tussen grootmachten uitbreken. De klassieke oorlogvoering blijft een groot kwaad, maar zelfs al gaat het daarbij om een totale oorlog, deze kan altijd worden beëindigd door een overeenkomst: diplomaten kunnen bijeenkomen, onderhandelen over een regeling en de vrede uitroepen. Zo’n overeenkomst kan niet worden bereikt met wereldwijde terroristische netwerken, die intern verdeeld kunnen zijn en mogelijk geen doelen hebben waarover te onderhandelen valt. Het gewapende conflict betreft nu sterk verspreide groepen en zelfs hele samenlevingen die buiten de macht van een regering liggen. Wil realistisch denken nu vruchtbaar zijn, dan moet men accepteren dat de oorlogvoering niet meer alleen aan staten is voorbehouden en het privilege van jan en alleman is geworden.
Het realistisch denken kan niet voorbijgaan aan de dreiging van de milieucrisis. Olievoorraden die opraken en de opwarming van de aarde zijn ook aspecten van de globalisering – de wereldwijde verspreiding van de industriële productiemethoden op basis van fossiele brandstoffen die de economische groei en de bevolkingstoename van de afgelopen twee eeuwen mogelijk hebben gemaakt.
Dit proces bereikt inmiddels bijna zijn grenzen, die niet zozeer politiek maar vooral ecologisch van aard zijn. De industriële expansie heeft een verandering in het wereldklimaat in gang gezet die groter, sneller en onherroepelijker is dan voorheen werd gedacht, terwijl de niet-herwinbare brandstoffen die de industrie aandrijven schaarser worden naarmate de vraag blijft stijgen.
Deze feiten hebben ook gevolgen voor oorlog en vrede. Niettemin zijn de militair-strategische gevolgen van een ecologische crisis nog maar weinig onderzocht en blijft het onderwerp taboe.
Het gevaar bestaat dat een oorlog om hulpbronnen vermengd raakt met een godsdienstoorlog en dat de anderszins overdreven theorie van botsende beschavingen realiteit wordt. Als de industrielanden geen alternatieven voor olie vinden, zullen ze in de nabije toekomst niet onder conflicten uit kunnen.
Het proces van diversifiëring in de alternatieven voor olie zal heel wat moeizamer zijn dan de meeste milieuactivisten denken. Als de wereldproductie van olie vrijwel haar hoogste punt heeft bereikt – zoals aannemelijk lijkt – is de overstap naar andere soorten energie een dringende noodzaak, maar misschien zijn er geen gemakkelijk beschikbare alternatieven die kunnen voorzien in de behoeften van de huidige menselijke bevolking op aarde.
Het is inmiddels al een conventionele wijsheid dat het eigenlijke milieuprobleem niet bestaat uit het aantal mensen, maar uit hun gebruik van hulpbronnen per hoofd van de bevolking – met andere woorden: de leefwijze van de mensen. In feite is de mensheid de ondersteunende capaciteit van de aarde al voorbijgeschoten.
Velen van hen die zich de omvang van de crisis realiseren, geloven nog steeds dat deze kan worden overwonnen door veranderingen in het menselijk gedrag. Jared Diamond heeft het krachtige argument naar voren gebracht dat de eigentijdse samenlevingen hun eigen ondergang bewerkstelligen door de grenzen van het milieu te negeren. Hij oppert dat de catastrofe kan worden afgewend door een betere samenwerking, en wijst daarbij op het Nederlandse systeem van inpoldering als een model dat kan worden toegepast in de hele wereld.
Diamond heeft gelijk met te zeggen dat men in de wereld meer onderling afhankelijk is geworden dan vroeger, maar dat is nog geen reden om te denken dat men meer met elkaar zal samenwerken.
Als staten sterk en effectief blijven, zullen ze in actie komen om de hulpbronnen in hun macht te krijgen. Als staten zwak zijn of uiteen zijn gevallen, zal de strijd zich verplaatsen naar andere groepen. Het algehele resultaat is een geïntensiveerd conflict in plaats van een wereldwijde samenwerking.
In een anarchistische wereld zijn de mondiale milieuproblemen politiek onoplosbaar. De mens kan een milieucrisis temperen, maar niet overwinnen.
De oorsprong ervan berust in het vermogen tot kennisvermeerdering dat de mens van de andere dieren onderscheidt. Door de kennisgroei konden de mensen hun aantal verveelvoudigen, hun levensduur verlengen en een rijkdom van een ongekende omvang creëren. Maar de opwarming van de aarde en het energietekort zijn het directe gevolg van de voortgaande industrialisering, die eveneens een bijproduct van de wetenschappelijke vooruitgang is.
De verspreiding van de middelen voor massavernietiging, niet alleen naar staten maar ook naar krachten waarover de staten geen macht hebben, is daar ook een gevolg van.
Toekomstige bedreigingen van de veiligheid hoeven niet te komen uit de hoek van het terrorisme zoals dat gewoonlijk wordt opgevat. Ze kunnen ook optreden bij de uitbraak van een ziekte waarvan de oorsprong onbekend blijft.
De toekomstige terreur kan bestaan uit een onverklaarbare verstoring van de structuren in het leven van alledag. De kennisgroei vergroot de menselijke vermogens, maar creëert ook onoplosbare dilemma’s. We moeten accepteren dat de ernstigste menselijke stoornissen niet kunnen worden verholpen, alleen van dag tot dag behandeld.
Filosoof. Hoogleraar Europees denken aan de London School of Economics. Auteur van onder andere ‘False Dawn: The Delusions of Global Capitalism’ en ‘Al Qaeda and What it Means to be Modern’. Dit is een bewerking van een hoofdstuk uit het volgende week te verschijnen boek ‘Zwarte mis: religieus fundamentalisme en de moderne utopieën’.
nrc.nl