rikky
18-04-08, 07:14
Door: Patrick Pouw
Twee avonden per week kreeg Patrick Pouw, samen met zoekende moslim-jongeren, les van Suhayb Salaam.
Suhayb Salaam zat in de beroemde uitzending van Bimbo's en Boerka's met Hans Teeuwen. Hij liep boos weg bij het laten zien van een minirok:
Suhayb was de les opvallend geestdriftig begonnen. Een beetje plechtig ook. ‘We gaan het vandaag hebben over de vijanden van Allah’, zei hij. ‘Een gevoelig onderwerp, dus moeten we onze oren en harten goed openen. Luister goed naar mijn exacte woorden.’
Dat deden we, druk schrijvend in onze schriften, met op onze tafeltjes ons lesboek, waarin tien pagina’s waren uitgetrokken voor het ‘gevoelige onderwerp’. We lazen mee, maar we luisterden vooral naar de woorden van onze leermeester.
We hoorden dat Allah de oorlog had verklaard aan de vijanden van de moslims. We leerden dat alle ongelovigen vijanden van Allah waren, dat iedereen die niet de islam aanhangt een vijand van Allah is. We hoorden dat oprechte liefde voor Allah betekent dat we de vijanden van Hem moeten haten en ze moeten zien als ónze vijanden.
Dat was niet minder dan een verplichting.
We leerden dat er voor moslims twee typen haat zijn: innerlijke en uiterlijke haat. Je hart diende vervuld te zijn van haat voor alles wat Allah haatte, je hart diende bijna over te lopen van haat voor alles wat Allah vertoornde; dat was innerlijke haat. Bij uiterlijke haat ging het erom dat je die gevoelens ook uitte, dat je liet zien dat je de vijanden van Allah haatte.
We leerden ook dat er verschillende soorten vijanden van Allah waren. Uit diverse verzen in de Koran bleek dat alle ongelovigen beschouwd moesten worden als Allahs tegenstrevers, en dus als zijn vijanden. Maar niet al die vijanden moesten op dezelfde manier behandeld worden. Ongelovigen die niet de strijd aangingen met Allah en de profeet Mohammed moesten we haten, maar verder hoorden we ze ‘met respect en goed gedrag en rechtvaardigheid te behandelen’.
Vanzelfsprekend moesten we ook ongelovigen die wel de strijd aangingen met Allah en de islam met heel ons hart haten en verafschuwen. Maar het lot van dit type vijanden van Allah lag in handen van de geleerden; zij oordeelden over deze ongelovigen. Wij, zoekers naar kennis, dienden dat oordeel over te nemen. Hoe het met dit type vijanden van Allah afliep, hing volgens Suhayb af van de ‘toestand van de moslims en hun situatie’. In een islamitische staat zou dat anders zijn dan in een land als Nederland. ‘Maar dat zullen we, insjallah, later behandelen.’
Aan het eind van die eerste lange les over haat kregen we slechts één vraag mee als huiswerk. Het was dan ook een zeer belangrijke vraag, zei Suhayb. We moesten uitleggen wat dat inhield: haten omwille van Allah. Thuis, aan mijn werktafel, probeerde ik Suhaybs betoog zo goed mogelijk weer te geven, veelvuldig gebruikmakend van de plechtstatige, soms archaïsche woorden die hij in zijn lessen zo graag bezigde. Toen ik een week later mijn werkstuk terugkreeg, prijkte er een ‘zg’ onder, een Zeer Goed. Ik had goed geluisterd. Ik had goed begrepen wat het betekende: haten omwille van Allah. Niet iedereen had Suhaybs lessen over haat goed begrepen; vooral het onderscheid tussen uiterlijke haat en innerlijke haat veroorzaakte veel misverstanden.
‘Misschien lag dat een beetje aan mijzelf’, zei Suhayb, schuldbewust, toen hij ons huiswerk teruggaf. ‘Als ik vorige week gezegd heb dat je ongelovigen niet op de uiterlijke manier moet haten, zoals sommigen van jullie schrijven, dan was dat onjuist. Ik bedoelde alleen dat het niet mag leiden tot geweld.’ Hij had het ons al eerder gezegd: ‘Wie verbiedt je iets in je hart te haten? Dát kan niemand je afpakken.’
Maar wat betekende het dat je hart diende over te lopen van haat voor ongelovigen? En hoe deed je dat: ongelovigen haten, zónder dat het leidde tot geweld? Het was vooral een kwestie van afstand nemen, doceerde Suhayb. Letterlijk afstand nemen van het slechte. En daarmee van de ongelovigen.
In de weken die volgden stapelden de voorbeelden van ‘afstand nemen’ zich op, vaak naar aanleiding van een vraag. Over werken voor vrouwen bijvoorbeeld, een onderwerp naar Suhaybs hart. ‘Voor zusters is werken pas toegestaan als daarvoor een grote noodzaak is’, legde hij uit. ‘Alleen dan zijn zij gerechtigd buitenshuis te gaan. Een vroedvrouw of een verloskundige mag werken. Maar het is beter als geld verdiend wordt door een voogd: de vader, de echtgenoot, broers. Zomaar naar buiten gaan om te werken is voor vrouwen niet toegestaan. Pas wanneer je voogd je geen geld wil geven, is het toegestaan te gaan werken.’
Natuurlijk, hij zag ze ook: zusters die devoot een hoofddoek droegen, maar ondertussen bij Albert Heijn hun geld verdienden. Zondig, zonder meer zondig was dat. ‘Die supermarkt is voor zusters geen waardige plek om te zijn’, benadrukte hij. ‘In die supermarkt vindt een vermenging van mannen en vrouwen plaats, en bovendien is het een plek waar alcohol, kadavers en varkensvlees worden verkocht. Elke keer dat je een fles alcohol optilt, bega je een zonde. Bedenk ook dat je salaris mede wordt betaald door de verkoop van alcohol en varkensvlees, en vermengd is met geld dat is verdiend met rente.’
Het waren praktische lessen die de meeste broeders en zusters graag ter harte namen. Ze wisten nu dat supermarkten ‘plekken van verderf’ zijn. Suhayb had meer praktische lessen voor ons in die weken. ‘Broeders en zusters die volgens de Nederlandse wet getrouwd zijn en samenwonen maar nog geen islamitisch huwelijk hebben gesloten, leven in zonde’, hield hij ons voor. ‘De Nederlandse huwelijksakte is nietig omdat deze niet voldoet aan de islamitische richtlijnen die de Profeet gesteld heeft . Broeders en zusters die een dergelijk huwelijk hebben gesloten dienen meteen uit elkaar te gaan. Zij moeten drie maanden gescheiden leven om zich ervan te verwittigen dat de vrouw niet zwanger is en meteen naar de imam gaan om zich volgens het islamitisch recht te laten huwen.’
Ook bijeenkomsten waarin geprobeerd werd een dialoog op gang te brengen tussen moslims en niet-moslims waren haram, zei Suhayb. Het had geen enkele zin en het was gevaarlijk. Suhayb was zelf eens aanwezig geweest op een avond met joden, christenen en zogenaamde moslims. Ze hadden daar ter plekke een nieuwe godsdienst willen stichten. ‘Ze hadden het plan om drie godsdiensten samen te smelten, om er één godsdienst van te maken. ‘Islajochris’, zeg maar. Ik heb toen gezegd: ‘Jullie zijn nu zelf God aan het spelen’. Ik heb gezegd: ‘Allah hééft al een oplossing gegeven. Hij heeft gezegd dat we alleen Hem moeten volgen’.’
Allah had er, zei Suhayb, natuurlijk voor gezorgd dat van dat plan voor een nieuwe religie niets terechtkwam. Daar was hij die avond zelf getuige van geweest. Maar wij, studenten, dienden weg te blijven van dergelijke dialoogbijeenkomsten. ‘Ze nodigen intellectuelen en professoren uit en zetten daar een paar jongeren achter die het zogenaamd met hen eens zijn. Ga daar dus niet heen, zolang je niet voldoende kennis hebt om ze te overtuigen. Ze zijn daar zogenaamd bezig met dialoog, maar laat ze toch slapen, die mensen.’
Broeders die aan Nederlandse instellingen een studie volgden, moesten ervoor zorgen dat ze zo ver mogelijk van vrouwelijke klasgenoten verwijderd waren. ‘Sommige geleerden’, vertelde Suhayb, ‘hebben geoordeeld dat het voor mannen is toegestaan om in één ruimte met vrouwen te verblijven, maar wel zo ver mogelijk van ze vandaan, en alleen als je heel zeker weet dat je jezelf in bedwang kunt houden.’ Voor vrouwen waren gemengde studies verboden: ‘Zij dienen thuis te blijven.’
Ook voor zijn Instituut voor Opvoeding en Educatie golden nieuwe regels. De vrouwen waren alleen nog welkom als ze onderweg begeleid werden door een mahram, een mannelijk familielid met wie ze geen seksuele relaties konden aanknopen: een broer, vader of opa. Zusters die al getrouwd waren konden begeleid worden door hun echtgenoten. Reizen zonder een mahram was voor vrouwen nu eenmaal haram, zei Suhayb toen een aantal zusters verschrikt liet weten dat ze dan niet meer konden komen.
Vrouwelijke leerlingen dienen hun mannen te allen tijde te gehoorzamen, benadrukte Suhayb, ‘zélfs als die mannen verbieden dat ze hier lessen volgen’. ‘Je mag je man nooit ongehoorzaam zijn’, voegde hij er voor de duidelijkheid aan toe. ‘Een man kan andere profijten hebben voor het thuis houden van zijn vrouw.’ Als laatste argument noemde hij dat een vrouw ook thuis kon studeren. ‘Het enige wat een man zijn vrouw niet mag verbieden, is dat ze naar de moskee gaat.’ Vrouwen waren alleen welkom op Salaams instituut als ze onderweg naar de les begeleid werden door een mannelijk familielid.
Twee avonden per week kreeg Patrick Pouw, samen met zoekende moslim-jongeren, les van Suhayb Salaam.
Suhayb Salaam zat in de beroemde uitzending van Bimbo's en Boerka's met Hans Teeuwen. Hij liep boos weg bij het laten zien van een minirok:
Suhayb was de les opvallend geestdriftig begonnen. Een beetje plechtig ook. ‘We gaan het vandaag hebben over de vijanden van Allah’, zei hij. ‘Een gevoelig onderwerp, dus moeten we onze oren en harten goed openen. Luister goed naar mijn exacte woorden.’
Dat deden we, druk schrijvend in onze schriften, met op onze tafeltjes ons lesboek, waarin tien pagina’s waren uitgetrokken voor het ‘gevoelige onderwerp’. We lazen mee, maar we luisterden vooral naar de woorden van onze leermeester.
We hoorden dat Allah de oorlog had verklaard aan de vijanden van de moslims. We leerden dat alle ongelovigen vijanden van Allah waren, dat iedereen die niet de islam aanhangt een vijand van Allah is. We hoorden dat oprechte liefde voor Allah betekent dat we de vijanden van Hem moeten haten en ze moeten zien als ónze vijanden.
Dat was niet minder dan een verplichting.
We leerden dat er voor moslims twee typen haat zijn: innerlijke en uiterlijke haat. Je hart diende vervuld te zijn van haat voor alles wat Allah haatte, je hart diende bijna over te lopen van haat voor alles wat Allah vertoornde; dat was innerlijke haat. Bij uiterlijke haat ging het erom dat je die gevoelens ook uitte, dat je liet zien dat je de vijanden van Allah haatte.
We leerden ook dat er verschillende soorten vijanden van Allah waren. Uit diverse verzen in de Koran bleek dat alle ongelovigen beschouwd moesten worden als Allahs tegenstrevers, en dus als zijn vijanden. Maar niet al die vijanden moesten op dezelfde manier behandeld worden. Ongelovigen die niet de strijd aangingen met Allah en de profeet Mohammed moesten we haten, maar verder hoorden we ze ‘met respect en goed gedrag en rechtvaardigheid te behandelen’.
Vanzelfsprekend moesten we ook ongelovigen die wel de strijd aangingen met Allah en de islam met heel ons hart haten en verafschuwen. Maar het lot van dit type vijanden van Allah lag in handen van de geleerden; zij oordeelden over deze ongelovigen. Wij, zoekers naar kennis, dienden dat oordeel over te nemen. Hoe het met dit type vijanden van Allah afliep, hing volgens Suhayb af van de ‘toestand van de moslims en hun situatie’. In een islamitische staat zou dat anders zijn dan in een land als Nederland. ‘Maar dat zullen we, insjallah, later behandelen.’
Aan het eind van die eerste lange les over haat kregen we slechts één vraag mee als huiswerk. Het was dan ook een zeer belangrijke vraag, zei Suhayb. We moesten uitleggen wat dat inhield: haten omwille van Allah. Thuis, aan mijn werktafel, probeerde ik Suhaybs betoog zo goed mogelijk weer te geven, veelvuldig gebruikmakend van de plechtstatige, soms archaïsche woorden die hij in zijn lessen zo graag bezigde. Toen ik een week later mijn werkstuk terugkreeg, prijkte er een ‘zg’ onder, een Zeer Goed. Ik had goed geluisterd. Ik had goed begrepen wat het betekende: haten omwille van Allah. Niet iedereen had Suhaybs lessen over haat goed begrepen; vooral het onderscheid tussen uiterlijke haat en innerlijke haat veroorzaakte veel misverstanden.
‘Misschien lag dat een beetje aan mijzelf’, zei Suhayb, schuldbewust, toen hij ons huiswerk teruggaf. ‘Als ik vorige week gezegd heb dat je ongelovigen niet op de uiterlijke manier moet haten, zoals sommigen van jullie schrijven, dan was dat onjuist. Ik bedoelde alleen dat het niet mag leiden tot geweld.’ Hij had het ons al eerder gezegd: ‘Wie verbiedt je iets in je hart te haten? Dát kan niemand je afpakken.’
Maar wat betekende het dat je hart diende over te lopen van haat voor ongelovigen? En hoe deed je dat: ongelovigen haten, zónder dat het leidde tot geweld? Het was vooral een kwestie van afstand nemen, doceerde Suhayb. Letterlijk afstand nemen van het slechte. En daarmee van de ongelovigen.
In de weken die volgden stapelden de voorbeelden van ‘afstand nemen’ zich op, vaak naar aanleiding van een vraag. Over werken voor vrouwen bijvoorbeeld, een onderwerp naar Suhaybs hart. ‘Voor zusters is werken pas toegestaan als daarvoor een grote noodzaak is’, legde hij uit. ‘Alleen dan zijn zij gerechtigd buitenshuis te gaan. Een vroedvrouw of een verloskundige mag werken. Maar het is beter als geld verdiend wordt door een voogd: de vader, de echtgenoot, broers. Zomaar naar buiten gaan om te werken is voor vrouwen niet toegestaan. Pas wanneer je voogd je geen geld wil geven, is het toegestaan te gaan werken.’
Natuurlijk, hij zag ze ook: zusters die devoot een hoofddoek droegen, maar ondertussen bij Albert Heijn hun geld verdienden. Zondig, zonder meer zondig was dat. ‘Die supermarkt is voor zusters geen waardige plek om te zijn’, benadrukte hij. ‘In die supermarkt vindt een vermenging van mannen en vrouwen plaats, en bovendien is het een plek waar alcohol, kadavers en varkensvlees worden verkocht. Elke keer dat je een fles alcohol optilt, bega je een zonde. Bedenk ook dat je salaris mede wordt betaald door de verkoop van alcohol en varkensvlees, en vermengd is met geld dat is verdiend met rente.’
Het waren praktische lessen die de meeste broeders en zusters graag ter harte namen. Ze wisten nu dat supermarkten ‘plekken van verderf’ zijn. Suhayb had meer praktische lessen voor ons in die weken. ‘Broeders en zusters die volgens de Nederlandse wet getrouwd zijn en samenwonen maar nog geen islamitisch huwelijk hebben gesloten, leven in zonde’, hield hij ons voor. ‘De Nederlandse huwelijksakte is nietig omdat deze niet voldoet aan de islamitische richtlijnen die de Profeet gesteld heeft . Broeders en zusters die een dergelijk huwelijk hebben gesloten dienen meteen uit elkaar te gaan. Zij moeten drie maanden gescheiden leven om zich ervan te verwittigen dat de vrouw niet zwanger is en meteen naar de imam gaan om zich volgens het islamitisch recht te laten huwen.’
Ook bijeenkomsten waarin geprobeerd werd een dialoog op gang te brengen tussen moslims en niet-moslims waren haram, zei Suhayb. Het had geen enkele zin en het was gevaarlijk. Suhayb was zelf eens aanwezig geweest op een avond met joden, christenen en zogenaamde moslims. Ze hadden daar ter plekke een nieuwe godsdienst willen stichten. ‘Ze hadden het plan om drie godsdiensten samen te smelten, om er één godsdienst van te maken. ‘Islajochris’, zeg maar. Ik heb toen gezegd: ‘Jullie zijn nu zelf God aan het spelen’. Ik heb gezegd: ‘Allah hééft al een oplossing gegeven. Hij heeft gezegd dat we alleen Hem moeten volgen’.’
Allah had er, zei Suhayb, natuurlijk voor gezorgd dat van dat plan voor een nieuwe religie niets terechtkwam. Daar was hij die avond zelf getuige van geweest. Maar wij, studenten, dienden weg te blijven van dergelijke dialoogbijeenkomsten. ‘Ze nodigen intellectuelen en professoren uit en zetten daar een paar jongeren achter die het zogenaamd met hen eens zijn. Ga daar dus niet heen, zolang je niet voldoende kennis hebt om ze te overtuigen. Ze zijn daar zogenaamd bezig met dialoog, maar laat ze toch slapen, die mensen.’
Broeders die aan Nederlandse instellingen een studie volgden, moesten ervoor zorgen dat ze zo ver mogelijk van vrouwelijke klasgenoten verwijderd waren. ‘Sommige geleerden’, vertelde Suhayb, ‘hebben geoordeeld dat het voor mannen is toegestaan om in één ruimte met vrouwen te verblijven, maar wel zo ver mogelijk van ze vandaan, en alleen als je heel zeker weet dat je jezelf in bedwang kunt houden.’ Voor vrouwen waren gemengde studies verboden: ‘Zij dienen thuis te blijven.’
Ook voor zijn Instituut voor Opvoeding en Educatie golden nieuwe regels. De vrouwen waren alleen nog welkom als ze onderweg begeleid werden door een mahram, een mannelijk familielid met wie ze geen seksuele relaties konden aanknopen: een broer, vader of opa. Zusters die al getrouwd waren konden begeleid worden door hun echtgenoten. Reizen zonder een mahram was voor vrouwen nu eenmaal haram, zei Suhayb toen een aantal zusters verschrikt liet weten dat ze dan niet meer konden komen.
Vrouwelijke leerlingen dienen hun mannen te allen tijde te gehoorzamen, benadrukte Suhayb, ‘zélfs als die mannen verbieden dat ze hier lessen volgen’. ‘Je mag je man nooit ongehoorzaam zijn’, voegde hij er voor de duidelijkheid aan toe. ‘Een man kan andere profijten hebben voor het thuis houden van zijn vrouw.’ Als laatste argument noemde hij dat een vrouw ook thuis kon studeren. ‘Het enige wat een man zijn vrouw niet mag verbieden, is dat ze naar de moskee gaat.’ Vrouwen waren alleen welkom op Salaams instituut als ze onderweg naar de les begeleid werden door een mannelijk familielid.