Soldim
22-07-08, 07:13
Interessant stuk uit de VK door Wansink:
Op alle niveaus hebben hoogopgeleiden meer politieke invloed dan mensen met weinig opleiding. Dat is niet goed.
Mark Bovens, hoogleraar bestuurskunde, herinnert zich een eenzame demonstrant op de markt in Leiden, aan de vooravond van het referendum over de Europese grondwet van 1 juni 2005. Op het bord van de demonstrant stond de leus: ‘Liever nationale politici dan Euro-academici.’
Voor Bovens illustreerde deze uiting van protest treffend een nieuwe politieke kloof in Nederland. Aan de ene kant van deze kloof staan hoog opgeleide internationaal georiënteerde burgers, krantenlezers met veel ‘politiek zelfvertrouwen’. Aan de andere kant staan lager opgeleide burgers, ouderen, vroegtijdige schoolverlaters en kijkers naar de commerciële televisie. Zij zijn maatschappelijk minder actief, voelen zich in politiek opzicht buitengesloten en vinden de internationalisering veel te snel gaan.
Bovens constateert in zijn beschouwing ‘De diplomademocratie’ – opgenomen in de nieuwe bundel De beste de baas? Prestatie, respect en solidariteit in een meritocratie onder redactie van Tjalling Swierstra en Evelien Tonkens – dat 82 procent van de laagst opgeleide kiezers tegen de Europese grondwet stemden, 72 procent van de middelbaar opgeleiden en 51 procent van de hoogst opgeleiden. De voorstemmers woonden in villadorpen en de betere buurten van de grote steden. Ze stemden vooral D66 of GroenLinks en ook PvdA, CDA of VVD. De tegenstemmers woonden op het platteland, de vinexwijken of de naoorlogse wederopbouwwijken. Zij stemden SP, LPF, ChristenUnie of bleven thuis.
Meritocratie
De diplomademocratie, waarin een hoog opgeleide participatie-elite het politieke spel beheerst en in de juiste netwerken opereert, is de politieke pendant van de meritocratie. Dit is de maatschappijvorm volgens het principe dat individuele verdiensten bepalend moeten zijn voor de hoogte van het inkomen en de maatschappelijke status van burgers.
Het meritocratische ideaal is egalitair, omdat het zich keert tegen de standenmaatschappij waarin afkomst en bezit de maatschappelijke rangorde bepaalden. Iedereen heeft immers gelijke kansen op een goede opleiding en een daarmee corresponderende goede baan. De meritocratie is tegelijkertijd een appèl en een belofte: wie getalenteerd is en zijn best doet, kan vooruit komen.
Sinds de jaren negentig dringt de schaduwkant van de meritocratie zich op: dalen op de maatschappelijke ladder is net zo gewoon als stijgen. Wie minder goed kan leren en minder hard werkt, heeft het, volgens de meritocratische logica, bovendien aan zichzelf te wijten dat hij onderaan de maatschappelijke ladder belandt.
In de huidige maatschappij kun je als vrouw of als arbeiderskind niet meer aankomen met het excuus dat je geen faire kans hebt gehad: het is je eigen schuld als je niet hebt gemaakt.
Levenssfeer
De auteurs van de opstellen in De beste de baas? buigen zich over de vraag waaraan de verliezers in een meritocratie nog hun zelfrespect kunnen ontlenen. Even afgezien van de persoonlijke levenssfeer van relaties, familie en vrienden, is het publieke domein van het recht en het democratisch staatsburgerschap een maatschappelijke sfeer waarin opleiding, prestaties, status of inkomen er in principe niet toe doen. Voor de wet en in de politiek is iedereen gelijk, arm of rijk. Ieders stem telt even zwaar.
Maar is dat nog wel zo, vraagt Mark Bovens zich af. Hij maakt duidelijk dat hoogopgeleiden op alle niveaus meer politieke invloed hebben dan mensen met weinig opleiding. Om te beginnen blijft van die laatste groep één op de vijf kiezers thuis; bij hbo’ers en academici is dat één op de vijfentwintig. Ook het aantal hoogopgeleiden dat actief is in een politieke partij, demonstreert, ingezonden brieven schrijft of inspraakavonden bezoekt, is vijf keer zo hoog als de laagopgeleiden. Van de leden van de Tweede Kamer heeft 90 procent een opleiding op hbo- of academisch niveau.
Studiehuis
Een gevolg van deze ‘onevenredige belangenbehartiging’ kan zijn dat de agenda van de hoogopgeleiden in de politiek prevaleert boven de agenda van de lager opgeleiden. Bovens meent dat de problemen met het studiehuis veel meer aandacht hebben gekregen dan de volgens hem veel grotere problemen met het vmbo. Een ander voorbeeld van ongelijke toegang tot de politieke agenda is het multiculturele vraagstuk. Bovens: ‘Jarenlang zijn de ongepolijste klachten van de bewoners van de oude wijken als xenofoob en racistisch terzijde geschoven, totdat ze eloquent werden geformuleerd door hooggeleerde publicisten als Pim Fortuyn en Paul Scheffer.’
Een diplomademocratie kan misschien verdedigd worden met het argument dat bestuur door experts tot de beste uitkomsten leidt, maar een democratie moet het hebben van de betrokkenheid van alle burgers. Iedereen moet het idee hebben dat zijn of haar inbreng gewicht in de schaal legt en tot verandering kan leiden. Dat is in ons land niet meer zo: lager opgeleiden staan veel cynischer ten opzichte van de politiek (‘zakkenvullers, die alleen aan zichzelf denken’) dan hoogopgeleiden.
Opkomstplicht
Bovens sluit een opstand van ongediplomeerden tegen de meritocratisering van de samenleving en de politiek allerminst uit. Het belangrijkste medicijn tegen de diplomademocratie ziet hij terecht in een ‘gedoseerde vorm van directe democratie’: vaker stemmen. Hij denkt daarbij aan correctieve referenda, maar ook aan het opnieuw invoeren van de opkomstplicht.
In België wordt het succes van het rechts-populistische Vlaams Belang wel verklaard uit de opkomstplicht: Belgen die zich van de politiek hebben afgekeerd, moeten toch opkomen en stemmen dan maar op Filip Dewinter. Bovens: ‘Misschien geen aantrekkelijk scenario, maar het dwingt de gevestigde politieke elite wel alert te blijven.’
Op alle niveaus hebben hoogopgeleiden meer politieke invloed dan mensen met weinig opleiding. Dat is niet goed.
Mark Bovens, hoogleraar bestuurskunde, herinnert zich een eenzame demonstrant op de markt in Leiden, aan de vooravond van het referendum over de Europese grondwet van 1 juni 2005. Op het bord van de demonstrant stond de leus: ‘Liever nationale politici dan Euro-academici.’
Voor Bovens illustreerde deze uiting van protest treffend een nieuwe politieke kloof in Nederland. Aan de ene kant van deze kloof staan hoog opgeleide internationaal georiënteerde burgers, krantenlezers met veel ‘politiek zelfvertrouwen’. Aan de andere kant staan lager opgeleide burgers, ouderen, vroegtijdige schoolverlaters en kijkers naar de commerciële televisie. Zij zijn maatschappelijk minder actief, voelen zich in politiek opzicht buitengesloten en vinden de internationalisering veel te snel gaan.
Bovens constateert in zijn beschouwing ‘De diplomademocratie’ – opgenomen in de nieuwe bundel De beste de baas? Prestatie, respect en solidariteit in een meritocratie onder redactie van Tjalling Swierstra en Evelien Tonkens – dat 82 procent van de laagst opgeleide kiezers tegen de Europese grondwet stemden, 72 procent van de middelbaar opgeleiden en 51 procent van de hoogst opgeleiden. De voorstemmers woonden in villadorpen en de betere buurten van de grote steden. Ze stemden vooral D66 of GroenLinks en ook PvdA, CDA of VVD. De tegenstemmers woonden op het platteland, de vinexwijken of de naoorlogse wederopbouwwijken. Zij stemden SP, LPF, ChristenUnie of bleven thuis.
Meritocratie
De diplomademocratie, waarin een hoog opgeleide participatie-elite het politieke spel beheerst en in de juiste netwerken opereert, is de politieke pendant van de meritocratie. Dit is de maatschappijvorm volgens het principe dat individuele verdiensten bepalend moeten zijn voor de hoogte van het inkomen en de maatschappelijke status van burgers.
Het meritocratische ideaal is egalitair, omdat het zich keert tegen de standenmaatschappij waarin afkomst en bezit de maatschappelijke rangorde bepaalden. Iedereen heeft immers gelijke kansen op een goede opleiding en een daarmee corresponderende goede baan. De meritocratie is tegelijkertijd een appèl en een belofte: wie getalenteerd is en zijn best doet, kan vooruit komen.
Sinds de jaren negentig dringt de schaduwkant van de meritocratie zich op: dalen op de maatschappelijke ladder is net zo gewoon als stijgen. Wie minder goed kan leren en minder hard werkt, heeft het, volgens de meritocratische logica, bovendien aan zichzelf te wijten dat hij onderaan de maatschappelijke ladder belandt.
In de huidige maatschappij kun je als vrouw of als arbeiderskind niet meer aankomen met het excuus dat je geen faire kans hebt gehad: het is je eigen schuld als je niet hebt gemaakt.
Levenssfeer
De auteurs van de opstellen in De beste de baas? buigen zich over de vraag waaraan de verliezers in een meritocratie nog hun zelfrespect kunnen ontlenen. Even afgezien van de persoonlijke levenssfeer van relaties, familie en vrienden, is het publieke domein van het recht en het democratisch staatsburgerschap een maatschappelijke sfeer waarin opleiding, prestaties, status of inkomen er in principe niet toe doen. Voor de wet en in de politiek is iedereen gelijk, arm of rijk. Ieders stem telt even zwaar.
Maar is dat nog wel zo, vraagt Mark Bovens zich af. Hij maakt duidelijk dat hoogopgeleiden op alle niveaus meer politieke invloed hebben dan mensen met weinig opleiding. Om te beginnen blijft van die laatste groep één op de vijf kiezers thuis; bij hbo’ers en academici is dat één op de vijfentwintig. Ook het aantal hoogopgeleiden dat actief is in een politieke partij, demonstreert, ingezonden brieven schrijft of inspraakavonden bezoekt, is vijf keer zo hoog als de laagopgeleiden. Van de leden van de Tweede Kamer heeft 90 procent een opleiding op hbo- of academisch niveau.
Studiehuis
Een gevolg van deze ‘onevenredige belangenbehartiging’ kan zijn dat de agenda van de hoogopgeleiden in de politiek prevaleert boven de agenda van de lager opgeleiden. Bovens meent dat de problemen met het studiehuis veel meer aandacht hebben gekregen dan de volgens hem veel grotere problemen met het vmbo. Een ander voorbeeld van ongelijke toegang tot de politieke agenda is het multiculturele vraagstuk. Bovens: ‘Jarenlang zijn de ongepolijste klachten van de bewoners van de oude wijken als xenofoob en racistisch terzijde geschoven, totdat ze eloquent werden geformuleerd door hooggeleerde publicisten als Pim Fortuyn en Paul Scheffer.’
Een diplomademocratie kan misschien verdedigd worden met het argument dat bestuur door experts tot de beste uitkomsten leidt, maar een democratie moet het hebben van de betrokkenheid van alle burgers. Iedereen moet het idee hebben dat zijn of haar inbreng gewicht in de schaal legt en tot verandering kan leiden. Dat is in ons land niet meer zo: lager opgeleiden staan veel cynischer ten opzichte van de politiek (‘zakkenvullers, die alleen aan zichzelf denken’) dan hoogopgeleiden.
Opkomstplicht
Bovens sluit een opstand van ongediplomeerden tegen de meritocratisering van de samenleving en de politiek allerminst uit. Het belangrijkste medicijn tegen de diplomademocratie ziet hij terecht in een ‘gedoseerde vorm van directe democratie’: vaker stemmen. Hij denkt daarbij aan correctieve referenda, maar ook aan het opnieuw invoeren van de opkomstplicht.
In België wordt het succes van het rechts-populistische Vlaams Belang wel verklaard uit de opkomstplicht: Belgen die zich van de politiek hebben afgekeerd, moeten toch opkomen en stemmen dan maar op Filip Dewinter. Bovens: ‘Misschien geen aantrekkelijk scenario, maar het dwingt de gevestigde politieke elite wel alert te blijven.’