Willem van Buren
29-11-08, 13:07
Wie is verantwoordelijk?
Door David Meir-Levi
FrontPageMagazine.com | Februari 3, 2006
Hoe kwam het dat de Palestijnen nu in hun huidige tragische staat terecht zijn gekomen? Zijn de Israëliërs daarvoor verantwoordelijk? Wat is er te zeggen over al die andere Arabische staten en wat over de eigen leiders van de Palestijnen? Aan welk deel daarvan zijn zij schuldig?
Dit zijn belangrijke vragen. De antwoorden zijn complex en vereisend een historische begrip en een bereidheid om verder te gaan dan het simplistische begrip van de internationale media dat het conflict van het Midden-Oosten alleen als een kwestie ziet van tegenstrijdige rechten ten aanzien de Israëlische "bezetting" van Palestijns land.
De vroegere onderdrukking van Palestijnse Arabieren door de Ottomaanse Turken
De uitbuiting van Palestijnse Arabieren begon meer dan 170 jaar geleden, toen Israël nog een onmogelijke droom was, de intifada's en de zelfmoordaanslagen ondenkbaar waren. Op het hoogtepunt van de macht in de vroege 19de eeuw, stelde het Ottomaanse Imperium de "Tanzimat" in.
Een reeks wetten die over verscheidene decennia werden afgekondigd en die radicaal het eigendom van het land veranderde.
Met als resultaat door deze nieuwe wetten, dat de rijke landeigenaars, de bankiers, de bedrijfseigenaars, en de geldschieters nu overal in het Imperium, land konden kopen dat vroeger gemeenschappelijk bezit was van de Arabische boeren (fellahin) in steden en dorpen van het gebied dat later bekend zal staan als Israël.
Van medio-1830er jaren aan de late 1850er jaren, kochten de rijke Arabieren (effendi) van Caïro tot Beiroet en van Jaffa tot aan Damascus, het land dat eerder het bezit was van honderdduizenden kleine boeren (fellahin) en die zich plotseling zagen veranderd van succesvolle kleine landbouwers in landloze boeren, werkend op wat eens hun eigen land was was geweest en nu als huurders van de effendi.
In de jaren als de oogst ontoereikend was, verstrekten de Arabische geldschieters woekerkredieten en namen als zakelijk onderpand de beide toekomstige oogsten en ook het land dat nog gemeenschappelijk eigendom was gebleven.
Toen de toekomstige oogsten ontoereikend waren om de schuld, met zijn astronomische rentevoet te betalen, namen de geldschieters dus nog meer land in beslag en duwden de fellahin dieper in een moderne versie van een feodale lijfeigenschap.
Met andere woorden, de Palestijnse Arabische boerenstand moest hulpeloos toezien hoe hun land hen werd ontnomen, door hun eigen mensen, 50 jaar voor het Zionisme.
In de jaren 1830, gaven reizigers zoals Karl Marx en Mark Twain commentaar op de verlatenheid en dorheid van het gebied. De Sultan kon geen belastingen van onbezet land eisen.
Daarom dwong de Turkse overheid de Bulgaren van de Kaukasus en Arabieren van de omringende gebieden zich daar te vestigen. Sommigen bleven en bewerkten het land, en assimileerden zich in de lokale bevolking.
Anderen vonden een manier om te ontsnappen en terug te keren naar hun geboortelanden.
Het beleid van de Sultan was een gedwongen vestiging beïnvloedde op een negatieve wijze de inheemse Arabier, de fellahin. De nieuwkomers creëerden concurrentie op de bestaansmiddelen (vooral water) en boden hun producten aan op de agrarische markten, dus ook meer concurrentie op de markt. Arabische boeren, die reeds tot een landbouwproductie voor eigen gebruik waren gereduceerd, moesten eenvoudigweg nog harder werken om te overleven. (1).
De Voordelen van het Zionisme voor de Arabische Boerenstand
Vanaf 1880 kochten Zionisten land - voor steeds grotere bedragen - in het hele gebied van wat later Israël en Trans-Jordanië zou worden genoemd.
Zij kochten land van twee belangrijke bronnen: van de Sultan en van de rijke Arabische land-eigenaren ( lokale en van buitenlandse effendi ).
De boeren waren al reeds onteigend en geen eigenaren meer.
Het landbezit van de Sultan was land, dat grotendeels onbezet was en onbewerkt.
De Sultan was opgetogen als hij iemand had die het land kocht, ontwikkelde en de belastingen betaalde.
De aankoop van het staatsland maakte niemand landloos. In feite, had het een positieve invloed op naburige fellahin.
De technologisch geavanceerde Zionistische agrarische inspanningen resulteerden in het terugwinning van dorre gebieden met moderne irrigatie.
Naast het leren van nieuwe landbouwtechnieken, konden Arabische boeren hun kudden vee op de toen gecreëerde weiden laten grazen die de gebieden van Zionisten omringden.
In het moerasgebied van Jizreël en in de hogere Hula valleien werden gebieden gedraineerd en boden de Zionistische gemeenschappen werk aan lokale Arabieren die het land nog illegaal, zonder vergunning van de kroon of de rijke Arabische landbezitters bewerkten.
In tegenstelling tot de rijke Arabieren die land onder de wetten van de Tanzimat kochten en de boeren op het land hielden als lijfeigene, kochten de Zionisten en bewerkten het land voor zichzelf, als landbouwers, en maakten op die manier geen gebruik van de aanwezige potentie aan boerenarbeid.
De verhuizing van de overbodige Arabische boeren werd verwezenlijkt op verscheidene en op verschillende manieren.
Zionistische kopers betaalden soms een extra prijs aan de rijke Arabische landeigenaar, om bijvoorbeeld te helpen de 'boeren beweging' te subsidiëren.
Er was veel onbewerkt land zowel in het land ten westen van van Jordanië als in Trans-Jordanië (het land ten oosten van de Jordaan) dat met deze fondsen zou kunnen worden gekocht.
De vroegere Arabische lijfeigenen konden nu nogmaals land-eigenaar worden, dankzij de toeslag die door de Zionistische kopers werden betaald.
Soms, hield de rijke Arabische grondbezitter de toeslag voor zichzelf.
Als Arabische boeren deze toeslag niet ontvingen, klaagden ze en soms klaagden ze de Zionisten aan bij de Moslimrechtbank van het Turkse overheid.
In vele gevallen, betaalden de Zionisten opnieuw de toeslag aan de boeren, eerder dan om de kosten en de risico's van een rechtszaak te ondergaan, vooral als een Jood in het gerechtshof de rol van aanklager verrichte.
Soms, eisten Arabische boeren dat er ander land voor hen moest worden gekocht zodat zouden zij niet naar onbezet landbouwgrond moeten zoeken.
Zionisten deden dit vaak om de confrontatie te vermijden. Maar na het vervullen van hun deel van de overeenkomst, vonden zij vaak dat hun land plotseling met Bedouïnen tenten of met de barakken van illegalen was bezet.
Men had geen politie of andere strijdkrachten, daarom wenden ze zich tot de Ottomaanse heersers van het gebied voor rechtvaardigheid.
Soms zouden eerlijke buren getuigen dat de nieuwe bewoners inderdaad krakers waren die geld proberen te krijgen van de Zionisten.
In een tijd als dergelijke getuigen afwezig waren, moesten de Zionisten deze illegalen betalen of elders land kopen voor hen. (2)
Het rapport Hope-Simpson in 1930, richtte zich op de kwestie van ontwortelde Arabische boeren onder het Britse Mandaat, (na de nederlaag van het Ottomaanse Imperium die na de Eerste Wereldoorlog wordt opgelegd), dat slechts iets meer dan 800 families eigenlijk door Zionistische landaankopen landloos waren geworden door landaankopen die in de loop van decennia plaats vonden vanaf de jaren 1880.
Terwijl aanvankelijk meer dan 3.000 Arabische familie-hoofden een dergelijke status claimden in de hoop op verwerven van landbezit of om geld te eisen, ten koste van Zionisten of van de Britten, de onderzoekers van van Hope-Simpson bevonden dat slechts een fractie van deze claims wettig was. (3)
Ê Bovendien was de Zionistische inspanning in de late 19de en de vroege 20ste eeuwen hoogst voordelig voor de inheemse Arabische bevolking die door de Turken werd geregeerd.
Eén van de voordelen was de landbouwvooruitgang die de Zionisten brachten voor Arabische boeren en Bedouïnen en die naar de omringende gebieden van de Zionisten in aanzienlijke aantallen vanaf 1880s migreerden.
De rijke Arabische land-eigenaren verrijkten zich ten koste van Zionisten die bereid waren om de opgeblazen prijzen met dubbele en drievoudige toeslagen te betalen en om land te verkrijgen voor de verwezenlijking van een Joods geboorteland.
Sommige Arabische boeren konden de tragische gevolgen van de land-roof van de Tanzimat omkeren en hun status herwinnen als landbezitters dankzij de bereidheid van Zionist om hen te betalen of land voor hen te kopen, vaak in Trans-Jordanië. (4)
Arabische Jodenhaat onder het Britse Mandaat
De Britse betrokkenheid in het Heilige Land begon in de vroege decennia van de 19de eeuw.
Toen de Fransen de opstandelingen Mehmet Ali en Ibrahim Pasha in Egypte tijdens hun opstanden tegen de Turken bijstonden, werkte Engeland samen met de Sultan om zich tegen de Egyptische opstand te verzetten en zo de omvang van Franse invloed in het Middenoosten te beperken.
De Engelse politieke en culturele vertegenwoordigers kwamen in het Heilige Land om scholen, ziekenhuizen en andere culturele centra's te bouwen.
De Britse exploratie van Christelijke heilige plaatsen begon vanaf dat moment. Het resultaat was een snel groeiende invloed van Britse op het Oostelijke Mediterrane gebied, letterlijk van Beiroet tot Gaza in de late jaren van de 19de eeuw.
Met het openen van het Suezkanaal, de ontdekking van aardolie in "Mesopotamië" (nu Irak), schoot de Britse belangstelling voor het gebied omhoog.
Uiteindelijk zou Groot-Brittannië olieraffinaderijen bouwen in Haifa en een spoorweg die deze Mediterrane haven verbond met Irak.
Deze Britse activiteit vertaalde zich in een grote economische groei. Duizenden Arabische boeren werd onderwijs gegeven en kregen te maken met de moderne geneeskunde.
Tussen de Zionistische ontwikkeling in landbouw en geneeskunde en Britse industriële en culturele vooruitgang, groeide de economie van het gebied snel.
Kindersterfte van de zuigeling daalde sterk, de levensverwachting ging omhoog wat de migratie tot dit gebied onverminderd laat voortdurend en de Arabische boer kon werkgelegenheid vinden dat hem in een maand betaalde wat zijn boeren-vader in een jaar verdiende.
De Arabische landbouwtechnieken werden eveneens beter en voor de eerst produceren de Arabische pachters in het gebied genoeg overvloedig om meer dan aan hun eigen behoeften te voldoen en te veranderden van levensonderhoud in commercie en voldoende te hebben voor de markt. (5).
Na de nederlaag van het Ottomaanse Imperium in de Eerste Wereldoorlog, creëerd de Volkenbond het "British Mandatory Palestine," dat al het Heilige Land ten westen van de Jordaan omringd en dat van Jordanië dat wat later de Hashemitische Emiraat van Jordanië zou worden, aan het Oostzijde van de Jordaan (Trans-Jordanië, dat nu als het Hashemitische Koninkrijk van Jordanië bekend staat).
Het doel van deze regeling was voor Groot-Brittannië de Arabieren en de Joden bij te staan die daar leefden om een bekwame en autonome regering te vormen, waarna het mandaat van Groot-Brittannië zou eindigen.
In 1922, vestigde Groot-Brittannië; Trans-Jordanië (die 74% van het volledige Mandaat van Palestina bedroeg) in het gebied ten oosten van de Jordaan en verklaarde het een Hashemitisch emiraat.
De meerderheid van de bevolking waren Arabieren uit het gebied van Palestina, maar de heersers waren Hashemitische Arabieren oorspronkelijk uit Arabië.
De Joden werden verboden bij wet om dit nieuwe emiraat in te gaan, en de bestaande Joodse nederzettingen werden ontmanteld en werden opnieuw gevestigd op gebied tent westen van de rivier.
Met andere woorden; drie kwart van het Mandaat van Palestina werd Judenrein (etnisch van Joden gereinigd) verklaard door de Britten, om de Arabieren te kalmeren.
Onder het Palestijnse Mandaat, bleef de economie in het resterende gebied bloeien.
Eerder dan het gebruik van draconische methodes zoals die van het Ottomaanse leger om de orde te houden, moedigen de Britse ambtenaren de groei aan van een lokale inheemse leiding.
Aldus, werd een beruchte en pro-nazi, Hajj Amin Gr-Husseini, alhoewel aangeklaagd door de Britten voor zijn rol in de anti-Joodse rellen van de vroege jaren '20, benoemd tot "Grote Mufti van Jeruzalem" door de Britse Hoge Commissaris.
Zelfs de anti-Joodse rellen van 1929 en 1936, die door de opruiende anti-Joodse preken van de Hajj en achter-de-schermen door hem werden beraamd, die dood en verderf zaaiden, ondermijnden dit niet de Britse wil om de Arabieren van Palestina bij te staan en om leiding-gevende instellingen te ontwikkelen als voorbereiding op zelfbestuur in toekomst.(6)
De Arabische Oorlog tegen de Joden en hun Staat: 1936 tot 1947
Hoewel de Zionistische inspanning, samen met de Britse bijdragen tot de economische groei in het gebied, een ongekende welvaart bracht en tot een situatie leidde waarin de Arabische bevolking - tussen 1855 en 1947 - zich meer dan verdrievoudigen kon, de Arabische leiding toch de groei van de Joodse bevolking vreesde.
Ondanks inspanningen van leidende Zionisten om manieren van samenwerking en gezamenlijke programma's te ontwikkelen samen met de industriële en agrarische leiders, veroorzaakten de Hajj en andere Effendi, anti-Joods gevoelens en presten de Britten er toe om een volledig einde aan Joodse immigratie te maken.
De Britten veranderden hun concept om Palestina als geboorteland voor de Joden te maken en een reeks "Witboeken" beperkten zij het aantal Joden dat het land mocht ingaan.
Maar eerder dan dat dit de gemoederen van de Arabische leiding zou kalmeren, moedigde deze maatregelen juist de Hajj aan om een volledige opstand te prediken.
In 1936 koste de Arabische rellen het leven van dozijnen Britten en honderden Joden. Met de opdoemende Tweede Wereldoorlog, waren de Britten er snel bij om de opstand te onderdrukken.(7)
Na een opdracht van het Parlement, bezocht Lord Graaf Peel het gebied in 1937 om een manier te vinden om tegemoet te komen aan de Arabische eisen.
Zijn conclusie was dat de Arabieren en de Joden niet konden samen leven, en de enige optie een verdeling was.
Aldus werd het "Verdelingsplan van Peel" ontworpen waarin de Arabieren op het gebied ten westen van de Jordaan, ongeveer 85% van het land, en Joden 15% zouden ontvangen.
De verdeling werd gebaseerd op de gebieden waarop elke groep de meeste bevolking had. Met andere woorden werd de Joden aangeboden; 15% van resterende 26% van het originele Mandaat van Palestina, want de andere 74% aan het oosten van de Jordaan was reeds aan de Hashemiten gegeven.
De Joden keurden deze regeling goed. De Arabieren verwierpen het - Zij zouden 92% van het originele Mandaat van Palestina hebben gehad als ze goed hadden nagedacht - maar zij gingen voor oorlog.
De leiders van 1937 opstand dachten dat de Britten door de aanhoudende aanvallen zouden bezwijken en dat de Joden zouden ophouden met immigreren.
Maar hun terrorisme van hit en run-tactiek, en de meedogenloze aanvallen op de Joodse burgerlijke bevolking leidden tot een situatie die de Britten niet konden tolereren om dit te laten voortduren.
Als in 1937 de oorlogswolken in Europa gaan dreigen, vergroten zij snel hun militaire sterkte en in het jaar daarop worden tussen 3.000 en 10.000 Arabieren gedood, die daarop de opstand in 1939 beëindigen. (8)
Terwijl de Arabische historici Groot-Brittannië bekritiseren voor het gebruik van de overweldigende kracht om de opstand te beëindigen, is het belangrijk om te herinneren dat de Britten probeerde om een oplossing via gesprekken en een compromis te vinden, alvorens zij gedwongen waren om hun toevlucht nemen tot geweld.
Had de Arabische leiding dit compromis goedgekeurd, om een Palestijnse staat naast Israël te scheppen zoals de Commissie van de Peel had geadviseerd, de Palestijnse mensen zouden hun eigen staat al in 1937 op ongeveer 85% van het gebied hebben gehad van dat wat vandaag Israël is en de Palestijnse Arabieren op 92% van het originele Mandaat van Palestina zouden leven (in een nieuwe Palestijnse staat ten westen van de Jordaan plus het Hashemitische koninkrijk ten het oosten van de rivier).
Door prediking van Jodenhaat en door de opstand te veroorzaken tegen de Britten, verraadden de Hajj en zijn cohorten de belangen van hun eigen mensen en veroordeelden hen tot een oorlog zij niet konden winnen en het verlies van een Palestijnse staat.
Na hun nederlaag, stelden de Arabische leiders van de opstand die aan de Britten waren ontsnapt hun eigen "nacht van de lange messen in werking," ze vermoorden zo'n 3.000 van hun eigen mensen die zij van samenwerking beschuldigden.
In de naoorlogs era, overhandigden de Britten, - door de hoge kosten van hun imperium -, de "kwestie Palestina" aan de toen pas gevormde "Verenigde Naties."
De V.N. deed een grondige en diepgaande evaluatie van het verdelingsvoorstel. Verscheidene onderzoek-commissies gingen naar Palestina voor feiten en vonden in de Zionisten een gewillige en behulpzame groep.
Lange en open gesprekken met leiders van alle rangen en standen, rijken, armen, nieuwkomers, en zelfs de vluchtelingen aan boord van de immigrantenschepen - die door Brits waren tegen gehouden - resulteerden in de indruk dat de Joden, vooral na de Holocaust, een staat wensten.
Het was eveneens duidelijk dat er genoeg land dat juridisch bezit was van de Joden en het Joods Bureau en dat tot een staat samen te voegen.
Om onrecht te vermijden ten aanzien van hetgeen dat bezit was van de Arabieren, zou deze Joodse staat er tamelijk vreemd uitzien en eerder problematisch zijn.
Het had een segment in het zuiden dat met een worstvormig segment in het midden dat met een derde stuk werd verbonden en nauwelijks met de andere twee verbonden was.
Het was een administratieve-, bestuur- en veiligheidsnachtmerrie. Niettemin was het een staat, en de Joden keurden het goed.
Maar de Arabieren bleven krachtig tegenstand bieden aan om het even welke oplossing die een Joodse zelfbeschikking omvatte.
De Arabieren meden de vertegenwoordigers van de V.N. wetende dat de V.N. geen jurisdictie over het Mandaat van Palestina hadden, en weigerden met de onderzoekscommissies samen te komen, of als ze dit al toezegden men niet verscheen.
Nadat Britten waren weg gegaan uit het gebied, waren de Arabieren er zeker van dat zij de Joden etnisch konden verdrijving uit het Mandaatgebied van Palestina, en de Palestijnse staat te voorschijn zou komen en een Arabisch land zou zijn.
Met een uiterst kleine marge, passeerde het V.N. verdelingsplan (Resolutie 181) en werd overgegaan op 29 November 1947, tot een staat voor de Joden, op de drie stroken van het land (de Negev, het noordelijke deel van de kustvlakte, en het oostelijke deel Galilea), dat vertegenwoordigende ongeveer 55% van wat vandaag Israël is (of 1/8ste deel van het originele Britse Mandaat aan beide kanten van Jordanië).
Het grondgebied dat de V.N. aan Israël toebedeelde was hoofdzakelijk land dat de Joden hadden gekocht en ontwikkeld in de loop van de afgelopen 100 jaar, plus het troosteloze zuiden, de Negev van Ber-Sheeva, wat vrijwel helemaal onbewoonbaar gebied was en onbewoonbaar werd geacht.
De Arabische staat op resterende 45%, plus het Hashemitische emiraat in Trans-Jordanië gaf de Arabieren een totaal van 7/8ste deel van het land dat de Balfour Verklaring oorspronkelijk als geboorteland voor de Joden bestemd had.
De Arabische staat inclusief veel van de zuidelijke kustvlakte van de Sinai-grens tot aan Jaffa, het gehele heuvelland van de West Bank, dat het centrale en westelijke deel van Galilea omvatte.
Jeruzalem zou een internationale stad worden die door alle groepen moest worden gedeeld en bestuurd door een V.N. commissie. (9)
Zionisten en Joden overal in de wereld verheugden zich. Had de Arabische wereld de verdeling goedgekeurd, dan zou er een Palestijnse staat in 1947 zijn geweest en ook vrede voor de volgende vijftig jaren.
Maar de Arabische leiders hadden geen interesse in een dergelijke staat en lanceerden in plaats daarvan een oorlog om de nieuwe mini-staat van Israël te vernietigen.
De Arabische verantwoordelijkheid voor de "nakba" de -"Catastrofe"- voor de Palestijnen
De verwezenlijking van Israël is een "nakba" (de catastrofe) in de ogen van Arabische historiografie en in de politieke verklaringen van Arabische leiders en hun medestanders.
Maar de catastrofe die door de Arabieren van Palestina wordt ervaren is het resultaat van Arabisch beleid en de Arabische verwerping van om het even welke oplossing dan ook die een Joodse aanwezigheid in het Middenoosten zou omvatten.
Vijf Arabische legers vielen de drie stroken binnen die Israël vormden in een poging om de nieuwe staat te vernietigen.
Onder bedreiging van vernietiging, verdedigden de Israëlische strijdkrachten de stroken die hun door de Verenigde Naties waren toegewezen.
Een deel van die verdedigingsactie omvatte; drijf Arabische burgers uit hun huizen in een paar Arabische dorpen die bij strategisch belangrijke plaatsen waren gevestigd of die zich op belangrijke slagaders bevonden, vooral die dorpen die aan de weg naar Jeruzalem lagen.
Deze acties, zijn zowel wettelijk als normaal in oorlogstijd. (Mohammed wordt geprijsd voor het doen van het zelfde dingen met Joodse dorpen dichtbij Mekka).
Maar behulp van de Arabische propaganda en van fictieve verhalen is de geschiedenis herschreven over de "agressie" van Israël tegen de Palestijnen. (10)
In feite, begon de vlucht van de Palestijnse Arabieren al maanden voordat de echte strijd begon.
Met tienduizendtallen verlieten ze Galilea en de gebieden zuidelijk van Jaffa en vluchtte men naar Libanon en Egypte. De tienduizendtallen die na het begin van de strijd vluchten, al heel lang voordat het Joodse leger, om het even welke maatregelen tegen strategische dorpen had getroffen.
Het is goed gedocumenteerd dat de Arabische leiders, militair, politiek en godsdienstig, de boerenstand aanspoorden om te vluchten zodat de Arabische legers ongehinderd binnen konden vallen en snel de Joden verdelgen, (cf. Meir-Levi, "Big Lies" -voor documentatie op internet te downloaden-).
Voor de lente van 1948 hadden bijna 350.000 Arabieren hun huizen verlaten.
De Israëlische aanval op het dorp Deir Yassin is uitgekozen voor een valse presentatie door Arabische historici als essentieel voorbeeld van Joodse barbarisme waarin de "Zionistische misdadigers" brutaal honderden onschuldige burgers afslachtten.
In feite, hadden de Iraakse militairen het dorp bezet, gekleed als vrouwen, en zich in de dorpshuizen verborgen.
De overlevenden van de aanval geven openlijk toe dat geen van de wreedheden die aan de Joden worden toegeschreven ooit is voorgekomen.
Deze wreedheden waren de uitvinding van Dr. Khalid Husseini, directeur -generaal van de Arabische radiopost "stem van Palestina." Zoals hij verklaarde, zond hij een fictief verslag van de strijd om de Arabische staten te beschamen zodat deze meer troepen zouden sturen om de Joden weg te vagen.
Aangezien de slag in Deir Yassin paniek zaaide onder de Arabieren in de rest van Palestina, was deze paniek het resultaat van de leugens van Dr. Husseini's en niet van de Israëlische acties.
Maar het belangrijkste kwam na de slag op 9 April 1948, bijna 6 maanden nadat de Arabische vlucht was begonnen en meer dan 300.000 Arabieren reeds Israël hadden verlaten. (11)
In het zuiden, werden bijna 300.000 Palestijnse boeren door de Egyptenaren onder dwang van geweren gedwongen om te vluchten, dit volgens Yasir Arafat zelf.
Het Egyptische leger dwongen de Arabieren uit het zuidelijk Palestina in wat Arafat noemde naar het "concentratiekamp" van de Gazastrook.
Vandaag kennen wij dit als de vluchtelingenkampen in welke bijna 1.000.000 ongelukkige, dakloze, hulpeloze en hopeloze Arabieren in afschuwelijke omstandigheden zijn samengebracht in overvolle kampen, dankzij Egyptenaren. (12)
Maar de Arabische verantwoordelijkheid voor de "nakba" gaat nog verder. De Arabische krachten van Jordanië bezetten de Westbank, en Koning Abdullah voegde het unilateraal en illegaal aan zijn Hashemitische koninkrijk toe en ook Koning Farouq van Egypte verklaarde de Egyptische soevereiniteit over de Gazastrook.
Beide acties waren onwettig in termen van internationale recht, en waren illegaal ten opzichte van de resoluties 181 en 194 van de V.N.
Toen de oorlog voorbij was, en de grenzen bepaald door de oorlog, was het land dat de V.N. aan de Arabieren van Palestina hadden toebedeeld ingenomen door de Arabische staten die waren binnengevallen om de Palestijnen te helpen.
Toen Israël aanbood om land terug te geven dat ze in de verdedigingsacties hadden ingenomen en een eerlijke regeling van de vluchtelingenkwestie te bespreken, alleen maar in ruil voor vrede, weigerden de Arabische staten deze ruil.
Liever het bestaan van de Palestijnen als vluchtelingen dan dat het bestaan van Israël zou worden bekrachtigd. (13)
Jordanië en Egypte bezetten niet alleen illegaal het land waarvan werd verondersteld dat het de Palestijnse staat was; zij en andere Arabische Staten handhaafden sterk het bestaan van de hulpeloze Palestijnse vluchtelingen in concentratiekampen als het levend en grievend bewijs tegen Israël en het Westen.
De Arabieren die bleven en burgers van Israël werden (ongeveer 170.000 in 1949, vandaag meer dan 1,400,000) bloeiden op.
Vandaag dienen Arabische Israëliërs als leden van het Parlement (Knesset), in de faculteit op universiteiten, als hoogst opgeleide professionals in en over elk gebied, en genieten van een hoge levensstandaard, met politieke en persoonlijke vrijheid, en economische kansen, onvergelijkelijk ten opzichte van de Arabische wereld waar dan ook.
Israëlische grootmoedigheid tegenover de Arabieren die hen aanvielen
In een zeer gedetailleerde en uitvoerige "Verslag van Dispossession," in de Michael Fischbach documenten laten de wens van Israël zien dat men aanbied om een deel van de resolutie te herzien over het vluchtelingenprobleem. (14)
Israël was onwillig, om in afwezigheid van een vredesverdrag, honderdduizenden leden van een potentieel vijandige bevolking toe te laten en zo, als land in oorlog, opnieuw het land te laten veroveren.
Zo was de repatriëring mogelijk slechts na een vrede; waarna de herzieningen zouden kunnen worden uitgevoerd.
In de Rhodos-conferentie (1949) probeerden de individuele vluchtelingen en zelfs hele groepen om de herstelbetalingen met Israëlische vertegenwoordigers te bespreken.
Maar de Arabische leiders verhinderden hun eigen vluchtelingen om te vergadering met de Israëlische delegatie.
De V.S. en de V.N. drongen erop aan dat de restitutie en nieuwe vestiging elders een eerlijke en redelijke resolutie zou zijn.
Maar de Arabische staten weigerden. Sommige Arabische leiders drukten openlijk hun gebrek aan belang uit voor de vluchtelingen en veel vluchtelingen waren openlijk vijandig tegen Arabische delegaties. (15)
Later, bood Israël restitutie en de teruggave van bevroren bankrekeningen aan en op veilige bankrekeningen.
Maar onder druk van Arabische overheden, weigerden de vluchtelingen om de formulieren in te vullen -die nodig waren om het eigendom te verifiëren-, omdat dat erkenning van Israël zou kunnen impliceren.
Israël herschreef de formulieren om de vluchtelingen te kalmeren; maar slechts een uiterst klein aantal stuurde een verzoek terug. (16)
In 1960, probeerde Israël nog om manieren te vinden voor herstelbetalingen aan vluchtelingen via geheime contacten om dit door de Cypriotische overheid te laten betalen; maar de Arabische staten kwamen opnieuw tussenbeide om een regeling te verhinderen.
Later in 1964 toen het Ministerie van Staat van de V.S. een "technisch programma ontwikkelde" dat op rapporten werd gebaseerd en de waarde van vluchtelingen-bezit werd geschat, kwam Israël overeen om dit programma als basis voor onderhandelingen te gebruiken voor compensatie.
Opnieuw weigerden de Arabische staten samen te komen en werd er geweigerd om te onderhandelen.
Ze verwierpen het rapport en hielden deze kans voor vluchtelingen totaal geheim. (17)
De Arabische agressie van 1967 en de grote voordelen van de Israëlisch inbezitneming
Egypte en Syrië begonnen de Zesdaagse oorlog met de hulp van de USSR door troepen te legeren aan de grenzen van Israël, in de aanwezigheid van de vredesmacht van de V.N. en van de V.S. in de Sinai, legerden ze in de Sinai duizenden tanks en tienduizenden soldaten. De straat van Tiran werd gesloten, en onwettig verkenningsvluchten werden gemaakt vanuit Jordanië in het Israëlische luchtruim.
Toen men Jordanië in de campagne meesleepten en voorbereidingen troffen voor een drie-zijdige en gelijktijdige invasie, sloeg Israël onverwacht terug. De bliksemoverwinning van Israël leidde tot een nieuwe golf van Arabische vluchtelingen. Sommige ramingen beweren dat er wel 200.000 Arabieren zijn gevlucht en die een toevluchtsoord zochten in Jordanië omdat de Israëlische strijdkrachten de Westbank binnentrokken.(18)
Door David Meir-Levi
FrontPageMagazine.com | Februari 3, 2006
Hoe kwam het dat de Palestijnen nu in hun huidige tragische staat terecht zijn gekomen? Zijn de Israëliërs daarvoor verantwoordelijk? Wat is er te zeggen over al die andere Arabische staten en wat over de eigen leiders van de Palestijnen? Aan welk deel daarvan zijn zij schuldig?
Dit zijn belangrijke vragen. De antwoorden zijn complex en vereisend een historische begrip en een bereidheid om verder te gaan dan het simplistische begrip van de internationale media dat het conflict van het Midden-Oosten alleen als een kwestie ziet van tegenstrijdige rechten ten aanzien de Israëlische "bezetting" van Palestijns land.
De vroegere onderdrukking van Palestijnse Arabieren door de Ottomaanse Turken
De uitbuiting van Palestijnse Arabieren begon meer dan 170 jaar geleden, toen Israël nog een onmogelijke droom was, de intifada's en de zelfmoordaanslagen ondenkbaar waren. Op het hoogtepunt van de macht in de vroege 19de eeuw, stelde het Ottomaanse Imperium de "Tanzimat" in.
Een reeks wetten die over verscheidene decennia werden afgekondigd en die radicaal het eigendom van het land veranderde.
Met als resultaat door deze nieuwe wetten, dat de rijke landeigenaars, de bankiers, de bedrijfseigenaars, en de geldschieters nu overal in het Imperium, land konden kopen dat vroeger gemeenschappelijk bezit was van de Arabische boeren (fellahin) in steden en dorpen van het gebied dat later bekend zal staan als Israël.
Van medio-1830er jaren aan de late 1850er jaren, kochten de rijke Arabieren (effendi) van Caïro tot Beiroet en van Jaffa tot aan Damascus, het land dat eerder het bezit was van honderdduizenden kleine boeren (fellahin) en die zich plotseling zagen veranderd van succesvolle kleine landbouwers in landloze boeren, werkend op wat eens hun eigen land was was geweest en nu als huurders van de effendi.
In de jaren als de oogst ontoereikend was, verstrekten de Arabische geldschieters woekerkredieten en namen als zakelijk onderpand de beide toekomstige oogsten en ook het land dat nog gemeenschappelijk eigendom was gebleven.
Toen de toekomstige oogsten ontoereikend waren om de schuld, met zijn astronomische rentevoet te betalen, namen de geldschieters dus nog meer land in beslag en duwden de fellahin dieper in een moderne versie van een feodale lijfeigenschap.
Met andere woorden, de Palestijnse Arabische boerenstand moest hulpeloos toezien hoe hun land hen werd ontnomen, door hun eigen mensen, 50 jaar voor het Zionisme.
In de jaren 1830, gaven reizigers zoals Karl Marx en Mark Twain commentaar op de verlatenheid en dorheid van het gebied. De Sultan kon geen belastingen van onbezet land eisen.
Daarom dwong de Turkse overheid de Bulgaren van de Kaukasus en Arabieren van de omringende gebieden zich daar te vestigen. Sommigen bleven en bewerkten het land, en assimileerden zich in de lokale bevolking.
Anderen vonden een manier om te ontsnappen en terug te keren naar hun geboortelanden.
Het beleid van de Sultan was een gedwongen vestiging beïnvloedde op een negatieve wijze de inheemse Arabier, de fellahin. De nieuwkomers creëerden concurrentie op de bestaansmiddelen (vooral water) en boden hun producten aan op de agrarische markten, dus ook meer concurrentie op de markt. Arabische boeren, die reeds tot een landbouwproductie voor eigen gebruik waren gereduceerd, moesten eenvoudigweg nog harder werken om te overleven. (1).
De Voordelen van het Zionisme voor de Arabische Boerenstand
Vanaf 1880 kochten Zionisten land - voor steeds grotere bedragen - in het hele gebied van wat later Israël en Trans-Jordanië zou worden genoemd.
Zij kochten land van twee belangrijke bronnen: van de Sultan en van de rijke Arabische land-eigenaren ( lokale en van buitenlandse effendi ).
De boeren waren al reeds onteigend en geen eigenaren meer.
Het landbezit van de Sultan was land, dat grotendeels onbezet was en onbewerkt.
De Sultan was opgetogen als hij iemand had die het land kocht, ontwikkelde en de belastingen betaalde.
De aankoop van het staatsland maakte niemand landloos. In feite, had het een positieve invloed op naburige fellahin.
De technologisch geavanceerde Zionistische agrarische inspanningen resulteerden in het terugwinning van dorre gebieden met moderne irrigatie.
Naast het leren van nieuwe landbouwtechnieken, konden Arabische boeren hun kudden vee op de toen gecreëerde weiden laten grazen die de gebieden van Zionisten omringden.
In het moerasgebied van Jizreël en in de hogere Hula valleien werden gebieden gedraineerd en boden de Zionistische gemeenschappen werk aan lokale Arabieren die het land nog illegaal, zonder vergunning van de kroon of de rijke Arabische landbezitters bewerkten.
In tegenstelling tot de rijke Arabieren die land onder de wetten van de Tanzimat kochten en de boeren op het land hielden als lijfeigene, kochten de Zionisten en bewerkten het land voor zichzelf, als landbouwers, en maakten op die manier geen gebruik van de aanwezige potentie aan boerenarbeid.
De verhuizing van de overbodige Arabische boeren werd verwezenlijkt op verscheidene en op verschillende manieren.
Zionistische kopers betaalden soms een extra prijs aan de rijke Arabische landeigenaar, om bijvoorbeeld te helpen de 'boeren beweging' te subsidiëren.
Er was veel onbewerkt land zowel in het land ten westen van van Jordanië als in Trans-Jordanië (het land ten oosten van de Jordaan) dat met deze fondsen zou kunnen worden gekocht.
De vroegere Arabische lijfeigenen konden nu nogmaals land-eigenaar worden, dankzij de toeslag die door de Zionistische kopers werden betaald.
Soms, hield de rijke Arabische grondbezitter de toeslag voor zichzelf.
Als Arabische boeren deze toeslag niet ontvingen, klaagden ze en soms klaagden ze de Zionisten aan bij de Moslimrechtbank van het Turkse overheid.
In vele gevallen, betaalden de Zionisten opnieuw de toeslag aan de boeren, eerder dan om de kosten en de risico's van een rechtszaak te ondergaan, vooral als een Jood in het gerechtshof de rol van aanklager verrichte.
Soms, eisten Arabische boeren dat er ander land voor hen moest worden gekocht zodat zouden zij niet naar onbezet landbouwgrond moeten zoeken.
Zionisten deden dit vaak om de confrontatie te vermijden. Maar na het vervullen van hun deel van de overeenkomst, vonden zij vaak dat hun land plotseling met Bedouïnen tenten of met de barakken van illegalen was bezet.
Men had geen politie of andere strijdkrachten, daarom wenden ze zich tot de Ottomaanse heersers van het gebied voor rechtvaardigheid.
Soms zouden eerlijke buren getuigen dat de nieuwe bewoners inderdaad krakers waren die geld proberen te krijgen van de Zionisten.
In een tijd als dergelijke getuigen afwezig waren, moesten de Zionisten deze illegalen betalen of elders land kopen voor hen. (2)
Het rapport Hope-Simpson in 1930, richtte zich op de kwestie van ontwortelde Arabische boeren onder het Britse Mandaat, (na de nederlaag van het Ottomaanse Imperium die na de Eerste Wereldoorlog wordt opgelegd), dat slechts iets meer dan 800 families eigenlijk door Zionistische landaankopen landloos waren geworden door landaankopen die in de loop van decennia plaats vonden vanaf de jaren 1880.
Terwijl aanvankelijk meer dan 3.000 Arabische familie-hoofden een dergelijke status claimden in de hoop op verwerven van landbezit of om geld te eisen, ten koste van Zionisten of van de Britten, de onderzoekers van van Hope-Simpson bevonden dat slechts een fractie van deze claims wettig was. (3)
Ê Bovendien was de Zionistische inspanning in de late 19de en de vroege 20ste eeuwen hoogst voordelig voor de inheemse Arabische bevolking die door de Turken werd geregeerd.
Eén van de voordelen was de landbouwvooruitgang die de Zionisten brachten voor Arabische boeren en Bedouïnen en die naar de omringende gebieden van de Zionisten in aanzienlijke aantallen vanaf 1880s migreerden.
De rijke Arabische land-eigenaren verrijkten zich ten koste van Zionisten die bereid waren om de opgeblazen prijzen met dubbele en drievoudige toeslagen te betalen en om land te verkrijgen voor de verwezenlijking van een Joods geboorteland.
Sommige Arabische boeren konden de tragische gevolgen van de land-roof van de Tanzimat omkeren en hun status herwinnen als landbezitters dankzij de bereidheid van Zionist om hen te betalen of land voor hen te kopen, vaak in Trans-Jordanië. (4)
Arabische Jodenhaat onder het Britse Mandaat
De Britse betrokkenheid in het Heilige Land begon in de vroege decennia van de 19de eeuw.
Toen de Fransen de opstandelingen Mehmet Ali en Ibrahim Pasha in Egypte tijdens hun opstanden tegen de Turken bijstonden, werkte Engeland samen met de Sultan om zich tegen de Egyptische opstand te verzetten en zo de omvang van Franse invloed in het Middenoosten te beperken.
De Engelse politieke en culturele vertegenwoordigers kwamen in het Heilige Land om scholen, ziekenhuizen en andere culturele centra's te bouwen.
De Britse exploratie van Christelijke heilige plaatsen begon vanaf dat moment. Het resultaat was een snel groeiende invloed van Britse op het Oostelijke Mediterrane gebied, letterlijk van Beiroet tot Gaza in de late jaren van de 19de eeuw.
Met het openen van het Suezkanaal, de ontdekking van aardolie in "Mesopotamië" (nu Irak), schoot de Britse belangstelling voor het gebied omhoog.
Uiteindelijk zou Groot-Brittannië olieraffinaderijen bouwen in Haifa en een spoorweg die deze Mediterrane haven verbond met Irak.
Deze Britse activiteit vertaalde zich in een grote economische groei. Duizenden Arabische boeren werd onderwijs gegeven en kregen te maken met de moderne geneeskunde.
Tussen de Zionistische ontwikkeling in landbouw en geneeskunde en Britse industriële en culturele vooruitgang, groeide de economie van het gebied snel.
Kindersterfte van de zuigeling daalde sterk, de levensverwachting ging omhoog wat de migratie tot dit gebied onverminderd laat voortdurend en de Arabische boer kon werkgelegenheid vinden dat hem in een maand betaalde wat zijn boeren-vader in een jaar verdiende.
De Arabische landbouwtechnieken werden eveneens beter en voor de eerst produceren de Arabische pachters in het gebied genoeg overvloedig om meer dan aan hun eigen behoeften te voldoen en te veranderden van levensonderhoud in commercie en voldoende te hebben voor de markt. (5).
Na de nederlaag van het Ottomaanse Imperium in de Eerste Wereldoorlog, creëerd de Volkenbond het "British Mandatory Palestine," dat al het Heilige Land ten westen van de Jordaan omringd en dat van Jordanië dat wat later de Hashemitische Emiraat van Jordanië zou worden, aan het Oostzijde van de Jordaan (Trans-Jordanië, dat nu als het Hashemitische Koninkrijk van Jordanië bekend staat).
Het doel van deze regeling was voor Groot-Brittannië de Arabieren en de Joden bij te staan die daar leefden om een bekwame en autonome regering te vormen, waarna het mandaat van Groot-Brittannië zou eindigen.
In 1922, vestigde Groot-Brittannië; Trans-Jordanië (die 74% van het volledige Mandaat van Palestina bedroeg) in het gebied ten oosten van de Jordaan en verklaarde het een Hashemitisch emiraat.
De meerderheid van de bevolking waren Arabieren uit het gebied van Palestina, maar de heersers waren Hashemitische Arabieren oorspronkelijk uit Arabië.
De Joden werden verboden bij wet om dit nieuwe emiraat in te gaan, en de bestaande Joodse nederzettingen werden ontmanteld en werden opnieuw gevestigd op gebied tent westen van de rivier.
Met andere woorden; drie kwart van het Mandaat van Palestina werd Judenrein (etnisch van Joden gereinigd) verklaard door de Britten, om de Arabieren te kalmeren.
Onder het Palestijnse Mandaat, bleef de economie in het resterende gebied bloeien.
Eerder dan het gebruik van draconische methodes zoals die van het Ottomaanse leger om de orde te houden, moedigen de Britse ambtenaren de groei aan van een lokale inheemse leiding.
Aldus, werd een beruchte en pro-nazi, Hajj Amin Gr-Husseini, alhoewel aangeklaagd door de Britten voor zijn rol in de anti-Joodse rellen van de vroege jaren '20, benoemd tot "Grote Mufti van Jeruzalem" door de Britse Hoge Commissaris.
Zelfs de anti-Joodse rellen van 1929 en 1936, die door de opruiende anti-Joodse preken van de Hajj en achter-de-schermen door hem werden beraamd, die dood en verderf zaaiden, ondermijnden dit niet de Britse wil om de Arabieren van Palestina bij te staan en om leiding-gevende instellingen te ontwikkelen als voorbereiding op zelfbestuur in toekomst.(6)
De Arabische Oorlog tegen de Joden en hun Staat: 1936 tot 1947
Hoewel de Zionistische inspanning, samen met de Britse bijdragen tot de economische groei in het gebied, een ongekende welvaart bracht en tot een situatie leidde waarin de Arabische bevolking - tussen 1855 en 1947 - zich meer dan verdrievoudigen kon, de Arabische leiding toch de groei van de Joodse bevolking vreesde.
Ondanks inspanningen van leidende Zionisten om manieren van samenwerking en gezamenlijke programma's te ontwikkelen samen met de industriële en agrarische leiders, veroorzaakten de Hajj en andere Effendi, anti-Joods gevoelens en presten de Britten er toe om een volledig einde aan Joodse immigratie te maken.
De Britten veranderden hun concept om Palestina als geboorteland voor de Joden te maken en een reeks "Witboeken" beperkten zij het aantal Joden dat het land mocht ingaan.
Maar eerder dan dat dit de gemoederen van de Arabische leiding zou kalmeren, moedigde deze maatregelen juist de Hajj aan om een volledige opstand te prediken.
In 1936 koste de Arabische rellen het leven van dozijnen Britten en honderden Joden. Met de opdoemende Tweede Wereldoorlog, waren de Britten er snel bij om de opstand te onderdrukken.(7)
Na een opdracht van het Parlement, bezocht Lord Graaf Peel het gebied in 1937 om een manier te vinden om tegemoet te komen aan de Arabische eisen.
Zijn conclusie was dat de Arabieren en de Joden niet konden samen leven, en de enige optie een verdeling was.
Aldus werd het "Verdelingsplan van Peel" ontworpen waarin de Arabieren op het gebied ten westen van de Jordaan, ongeveer 85% van het land, en Joden 15% zouden ontvangen.
De verdeling werd gebaseerd op de gebieden waarop elke groep de meeste bevolking had. Met andere woorden werd de Joden aangeboden; 15% van resterende 26% van het originele Mandaat van Palestina, want de andere 74% aan het oosten van de Jordaan was reeds aan de Hashemiten gegeven.
De Joden keurden deze regeling goed. De Arabieren verwierpen het - Zij zouden 92% van het originele Mandaat van Palestina hebben gehad als ze goed hadden nagedacht - maar zij gingen voor oorlog.
De leiders van 1937 opstand dachten dat de Britten door de aanhoudende aanvallen zouden bezwijken en dat de Joden zouden ophouden met immigreren.
Maar hun terrorisme van hit en run-tactiek, en de meedogenloze aanvallen op de Joodse burgerlijke bevolking leidden tot een situatie die de Britten niet konden tolereren om dit te laten voortduren.
Als in 1937 de oorlogswolken in Europa gaan dreigen, vergroten zij snel hun militaire sterkte en in het jaar daarop worden tussen 3.000 en 10.000 Arabieren gedood, die daarop de opstand in 1939 beëindigen. (8)
Terwijl de Arabische historici Groot-Brittannië bekritiseren voor het gebruik van de overweldigende kracht om de opstand te beëindigen, is het belangrijk om te herinneren dat de Britten probeerde om een oplossing via gesprekken en een compromis te vinden, alvorens zij gedwongen waren om hun toevlucht nemen tot geweld.
Had de Arabische leiding dit compromis goedgekeurd, om een Palestijnse staat naast Israël te scheppen zoals de Commissie van de Peel had geadviseerd, de Palestijnse mensen zouden hun eigen staat al in 1937 op ongeveer 85% van het gebied hebben gehad van dat wat vandaag Israël is en de Palestijnse Arabieren op 92% van het originele Mandaat van Palestina zouden leven (in een nieuwe Palestijnse staat ten westen van de Jordaan plus het Hashemitische koninkrijk ten het oosten van de rivier).
Door prediking van Jodenhaat en door de opstand te veroorzaken tegen de Britten, verraadden de Hajj en zijn cohorten de belangen van hun eigen mensen en veroordeelden hen tot een oorlog zij niet konden winnen en het verlies van een Palestijnse staat.
Na hun nederlaag, stelden de Arabische leiders van de opstand die aan de Britten waren ontsnapt hun eigen "nacht van de lange messen in werking," ze vermoorden zo'n 3.000 van hun eigen mensen die zij van samenwerking beschuldigden.
In de naoorlogs era, overhandigden de Britten, - door de hoge kosten van hun imperium -, de "kwestie Palestina" aan de toen pas gevormde "Verenigde Naties."
De V.N. deed een grondige en diepgaande evaluatie van het verdelingsvoorstel. Verscheidene onderzoek-commissies gingen naar Palestina voor feiten en vonden in de Zionisten een gewillige en behulpzame groep.
Lange en open gesprekken met leiders van alle rangen en standen, rijken, armen, nieuwkomers, en zelfs de vluchtelingen aan boord van de immigrantenschepen - die door Brits waren tegen gehouden - resulteerden in de indruk dat de Joden, vooral na de Holocaust, een staat wensten.
Het was eveneens duidelijk dat er genoeg land dat juridisch bezit was van de Joden en het Joods Bureau en dat tot een staat samen te voegen.
Om onrecht te vermijden ten aanzien van hetgeen dat bezit was van de Arabieren, zou deze Joodse staat er tamelijk vreemd uitzien en eerder problematisch zijn.
Het had een segment in het zuiden dat met een worstvormig segment in het midden dat met een derde stuk werd verbonden en nauwelijks met de andere twee verbonden was.
Het was een administratieve-, bestuur- en veiligheidsnachtmerrie. Niettemin was het een staat, en de Joden keurden het goed.
Maar de Arabieren bleven krachtig tegenstand bieden aan om het even welke oplossing die een Joodse zelfbeschikking omvatte.
De Arabieren meden de vertegenwoordigers van de V.N. wetende dat de V.N. geen jurisdictie over het Mandaat van Palestina hadden, en weigerden met de onderzoekscommissies samen te komen, of als ze dit al toezegden men niet verscheen.
Nadat Britten waren weg gegaan uit het gebied, waren de Arabieren er zeker van dat zij de Joden etnisch konden verdrijving uit het Mandaatgebied van Palestina, en de Palestijnse staat te voorschijn zou komen en een Arabisch land zou zijn.
Met een uiterst kleine marge, passeerde het V.N. verdelingsplan (Resolutie 181) en werd overgegaan op 29 November 1947, tot een staat voor de Joden, op de drie stroken van het land (de Negev, het noordelijke deel van de kustvlakte, en het oostelijke deel Galilea), dat vertegenwoordigende ongeveer 55% van wat vandaag Israël is (of 1/8ste deel van het originele Britse Mandaat aan beide kanten van Jordanië).
Het grondgebied dat de V.N. aan Israël toebedeelde was hoofdzakelijk land dat de Joden hadden gekocht en ontwikkeld in de loop van de afgelopen 100 jaar, plus het troosteloze zuiden, de Negev van Ber-Sheeva, wat vrijwel helemaal onbewoonbaar gebied was en onbewoonbaar werd geacht.
De Arabische staat op resterende 45%, plus het Hashemitische emiraat in Trans-Jordanië gaf de Arabieren een totaal van 7/8ste deel van het land dat de Balfour Verklaring oorspronkelijk als geboorteland voor de Joden bestemd had.
De Arabische staat inclusief veel van de zuidelijke kustvlakte van de Sinai-grens tot aan Jaffa, het gehele heuvelland van de West Bank, dat het centrale en westelijke deel van Galilea omvatte.
Jeruzalem zou een internationale stad worden die door alle groepen moest worden gedeeld en bestuurd door een V.N. commissie. (9)
Zionisten en Joden overal in de wereld verheugden zich. Had de Arabische wereld de verdeling goedgekeurd, dan zou er een Palestijnse staat in 1947 zijn geweest en ook vrede voor de volgende vijftig jaren.
Maar de Arabische leiders hadden geen interesse in een dergelijke staat en lanceerden in plaats daarvan een oorlog om de nieuwe mini-staat van Israël te vernietigen.
De Arabische verantwoordelijkheid voor de "nakba" de -"Catastrofe"- voor de Palestijnen
De verwezenlijking van Israël is een "nakba" (de catastrofe) in de ogen van Arabische historiografie en in de politieke verklaringen van Arabische leiders en hun medestanders.
Maar de catastrofe die door de Arabieren van Palestina wordt ervaren is het resultaat van Arabisch beleid en de Arabische verwerping van om het even welke oplossing dan ook die een Joodse aanwezigheid in het Middenoosten zou omvatten.
Vijf Arabische legers vielen de drie stroken binnen die Israël vormden in een poging om de nieuwe staat te vernietigen.
Onder bedreiging van vernietiging, verdedigden de Israëlische strijdkrachten de stroken die hun door de Verenigde Naties waren toegewezen.
Een deel van die verdedigingsactie omvatte; drijf Arabische burgers uit hun huizen in een paar Arabische dorpen die bij strategisch belangrijke plaatsen waren gevestigd of die zich op belangrijke slagaders bevonden, vooral die dorpen die aan de weg naar Jeruzalem lagen.
Deze acties, zijn zowel wettelijk als normaal in oorlogstijd. (Mohammed wordt geprijsd voor het doen van het zelfde dingen met Joodse dorpen dichtbij Mekka).
Maar behulp van de Arabische propaganda en van fictieve verhalen is de geschiedenis herschreven over de "agressie" van Israël tegen de Palestijnen. (10)
In feite, begon de vlucht van de Palestijnse Arabieren al maanden voordat de echte strijd begon.
Met tienduizendtallen verlieten ze Galilea en de gebieden zuidelijk van Jaffa en vluchtte men naar Libanon en Egypte. De tienduizendtallen die na het begin van de strijd vluchten, al heel lang voordat het Joodse leger, om het even welke maatregelen tegen strategische dorpen had getroffen.
Het is goed gedocumenteerd dat de Arabische leiders, militair, politiek en godsdienstig, de boerenstand aanspoorden om te vluchten zodat de Arabische legers ongehinderd binnen konden vallen en snel de Joden verdelgen, (cf. Meir-Levi, "Big Lies" -voor documentatie op internet te downloaden-).
Voor de lente van 1948 hadden bijna 350.000 Arabieren hun huizen verlaten.
De Israëlische aanval op het dorp Deir Yassin is uitgekozen voor een valse presentatie door Arabische historici als essentieel voorbeeld van Joodse barbarisme waarin de "Zionistische misdadigers" brutaal honderden onschuldige burgers afslachtten.
In feite, hadden de Iraakse militairen het dorp bezet, gekleed als vrouwen, en zich in de dorpshuizen verborgen.
De overlevenden van de aanval geven openlijk toe dat geen van de wreedheden die aan de Joden worden toegeschreven ooit is voorgekomen.
Deze wreedheden waren de uitvinding van Dr. Khalid Husseini, directeur -generaal van de Arabische radiopost "stem van Palestina." Zoals hij verklaarde, zond hij een fictief verslag van de strijd om de Arabische staten te beschamen zodat deze meer troepen zouden sturen om de Joden weg te vagen.
Aangezien de slag in Deir Yassin paniek zaaide onder de Arabieren in de rest van Palestina, was deze paniek het resultaat van de leugens van Dr. Husseini's en niet van de Israëlische acties.
Maar het belangrijkste kwam na de slag op 9 April 1948, bijna 6 maanden nadat de Arabische vlucht was begonnen en meer dan 300.000 Arabieren reeds Israël hadden verlaten. (11)
In het zuiden, werden bijna 300.000 Palestijnse boeren door de Egyptenaren onder dwang van geweren gedwongen om te vluchten, dit volgens Yasir Arafat zelf.
Het Egyptische leger dwongen de Arabieren uit het zuidelijk Palestina in wat Arafat noemde naar het "concentratiekamp" van de Gazastrook.
Vandaag kennen wij dit als de vluchtelingenkampen in welke bijna 1.000.000 ongelukkige, dakloze, hulpeloze en hopeloze Arabieren in afschuwelijke omstandigheden zijn samengebracht in overvolle kampen, dankzij Egyptenaren. (12)
Maar de Arabische verantwoordelijkheid voor de "nakba" gaat nog verder. De Arabische krachten van Jordanië bezetten de Westbank, en Koning Abdullah voegde het unilateraal en illegaal aan zijn Hashemitische koninkrijk toe en ook Koning Farouq van Egypte verklaarde de Egyptische soevereiniteit over de Gazastrook.
Beide acties waren onwettig in termen van internationale recht, en waren illegaal ten opzichte van de resoluties 181 en 194 van de V.N.
Toen de oorlog voorbij was, en de grenzen bepaald door de oorlog, was het land dat de V.N. aan de Arabieren van Palestina hadden toebedeeld ingenomen door de Arabische staten die waren binnengevallen om de Palestijnen te helpen.
Toen Israël aanbood om land terug te geven dat ze in de verdedigingsacties hadden ingenomen en een eerlijke regeling van de vluchtelingenkwestie te bespreken, alleen maar in ruil voor vrede, weigerden de Arabische staten deze ruil.
Liever het bestaan van de Palestijnen als vluchtelingen dan dat het bestaan van Israël zou worden bekrachtigd. (13)
Jordanië en Egypte bezetten niet alleen illegaal het land waarvan werd verondersteld dat het de Palestijnse staat was; zij en andere Arabische Staten handhaafden sterk het bestaan van de hulpeloze Palestijnse vluchtelingen in concentratiekampen als het levend en grievend bewijs tegen Israël en het Westen.
De Arabieren die bleven en burgers van Israël werden (ongeveer 170.000 in 1949, vandaag meer dan 1,400,000) bloeiden op.
Vandaag dienen Arabische Israëliërs als leden van het Parlement (Knesset), in de faculteit op universiteiten, als hoogst opgeleide professionals in en over elk gebied, en genieten van een hoge levensstandaard, met politieke en persoonlijke vrijheid, en economische kansen, onvergelijkelijk ten opzichte van de Arabische wereld waar dan ook.
Israëlische grootmoedigheid tegenover de Arabieren die hen aanvielen
In een zeer gedetailleerde en uitvoerige "Verslag van Dispossession," in de Michael Fischbach documenten laten de wens van Israël zien dat men aanbied om een deel van de resolutie te herzien over het vluchtelingenprobleem. (14)
Israël was onwillig, om in afwezigheid van een vredesverdrag, honderdduizenden leden van een potentieel vijandige bevolking toe te laten en zo, als land in oorlog, opnieuw het land te laten veroveren.
Zo was de repatriëring mogelijk slechts na een vrede; waarna de herzieningen zouden kunnen worden uitgevoerd.
In de Rhodos-conferentie (1949) probeerden de individuele vluchtelingen en zelfs hele groepen om de herstelbetalingen met Israëlische vertegenwoordigers te bespreken.
Maar de Arabische leiders verhinderden hun eigen vluchtelingen om te vergadering met de Israëlische delegatie.
De V.S. en de V.N. drongen erop aan dat de restitutie en nieuwe vestiging elders een eerlijke en redelijke resolutie zou zijn.
Maar de Arabische staten weigerden. Sommige Arabische leiders drukten openlijk hun gebrek aan belang uit voor de vluchtelingen en veel vluchtelingen waren openlijk vijandig tegen Arabische delegaties. (15)
Later, bood Israël restitutie en de teruggave van bevroren bankrekeningen aan en op veilige bankrekeningen.
Maar onder druk van Arabische overheden, weigerden de vluchtelingen om de formulieren in te vullen -die nodig waren om het eigendom te verifiëren-, omdat dat erkenning van Israël zou kunnen impliceren.
Israël herschreef de formulieren om de vluchtelingen te kalmeren; maar slechts een uiterst klein aantal stuurde een verzoek terug. (16)
In 1960, probeerde Israël nog om manieren te vinden voor herstelbetalingen aan vluchtelingen via geheime contacten om dit door de Cypriotische overheid te laten betalen; maar de Arabische staten kwamen opnieuw tussenbeide om een regeling te verhinderen.
Later in 1964 toen het Ministerie van Staat van de V.S. een "technisch programma ontwikkelde" dat op rapporten werd gebaseerd en de waarde van vluchtelingen-bezit werd geschat, kwam Israël overeen om dit programma als basis voor onderhandelingen te gebruiken voor compensatie.
Opnieuw weigerden de Arabische staten samen te komen en werd er geweigerd om te onderhandelen.
Ze verwierpen het rapport en hielden deze kans voor vluchtelingen totaal geheim. (17)
De Arabische agressie van 1967 en de grote voordelen van de Israëlisch inbezitneming
Egypte en Syrië begonnen de Zesdaagse oorlog met de hulp van de USSR door troepen te legeren aan de grenzen van Israël, in de aanwezigheid van de vredesmacht van de V.N. en van de V.S. in de Sinai, legerden ze in de Sinai duizenden tanks en tienduizenden soldaten. De straat van Tiran werd gesloten, en onwettig verkenningsvluchten werden gemaakt vanuit Jordanië in het Israëlische luchtruim.
Toen men Jordanië in de campagne meesleepten en voorbereidingen troffen voor een drie-zijdige en gelijktijdige invasie, sloeg Israël onverwacht terug. De bliksemoverwinning van Israël leidde tot een nieuwe golf van Arabische vluchtelingen. Sommige ramingen beweren dat er wel 200.000 Arabieren zijn gevlucht en die een toevluchtsoord zochten in Jordanië omdat de Israëlische strijdkrachten de Westbank binnentrokken.(18)