IbnRushd
15-06-09, 13:02
Niks mis met een cordon sanitaire, toch?
Gepubliceerd: 12 juni 2009 12:27 | Gewijzigd: 12 juni 2009 14:10
Met het electorale succes van Geert Wilders laait het debat over zin en onzin van een cordon sanitaire rond de PVV weer op. Vaak wordt daarbij beweerd, dat zo'n cordon een aanfluiting van de democratie zou betekenen en dat het enkel dient om een deel van het electoraat monddood te maken. Volgens ons is dat echter niet het geval.
Door Stefan Rummens en Koen Abts
Als we, voor alle duidelijkheid, onder een cordon verstaan dat alle andere politieke partijen weigeren om bestuursakkoorden te onderhandelen en af te sluiten met, in dit geval, de PVV, dan kan zo'n weigering vanuit democratisch oogpunt zeker legitiem zijn.
Veel hangt natuurlijk af van wat je bedoelt met 'democratie'. En hier kunnen we grosso modo twee verschillende visies onderscheiden. Enerzijds is er een procedurele visie op democratie die stelt dat om het even wie moet kunnen deelnemen aan verkiezingen en dat wie daarbij, aan het eind van de rit, een meerderheid kan vormen ook op democratisch legitieme wijze mag besturen. Anderzijds is er een meer substantiële visie die stelt dat democratie niet alleen gaat over een stel electorale en andere procedures, maar dat die procedures er net zijn om een aantal meer fundamentele waarden te helpen hooghouden, zoals de waarden van vrijheid en gelijkheid.
Interessant is nu dat beide visies op democratie verenigbaar zijn met een cordon. In de procedurele visie komt de macht toe aan de meerderheid. Welnu, als partijen die een meerderheid van de kiezers vertegenwoordigen weigeren samen te werken met een partij als de PVV en daarom a priori beslissen dat ze geen meerderheid met de PVV tot stand willen brengen, dan is dat hun volste recht. Het behalen van zetels in het parlement impliceert op zich nog geen recht om ook deel te nemen aan het bestuur. En zolang de PVV geen absolute meerderheid haalt, is er, in de procedurele visie, niets mis met een cordon. Maar ook volgens de substantiële visie op democratie kan een cordon legitiem zijn. Als de andere partijen van oordeel zijn dat de standpunten van de PVV op een aantal belangrijke punten in strijd zijn met de basiswaarden van de democratie, dan hebben zij uiteraard het recht, en misschien zelf de plicht, om zich van die partij te distantiëren en ervoor te zorgen dat ze haar ondemocratische ideeën niet ten uitvoer kan brengen. Het is niet aan ons om hier plaatsvervangend te gaan bepalen hoe (on-)democratisch de PVV nu eigenlijk is, maar het is duidelijk dat een aantal van de standpunten van Wilders omtrent het verbod op de Koran of omtrent de inplanting van moskeeën op gespannen voet staan met een aantal democratische basiswaarden en dat met name de gelijke vrijheid van godsdienstbeleving in het gedrang lijkt te komen.
In het debat omtrent het cordon ontstaat volgens ons snel verwarring omdat velen er vanuit gaan dat een cordon rond een partij ook impliceert dat je niet meer in debat mag gaan met die partij en dat een aantal van de issues die door die partij worden aangedragen daarmee ook taboe zouden worden. Aangezien een cordon echter enkel gaat over de weigering om bestuursakkoorden af te sluiten, hoeft dit niet het geval te zijn. Sterker nog, het lijkt ons erg onverstandig om een cordon te interpreteren als een wall of silence rond bepaalde problemen of rond bepaalde kiezersgroepen. Democratische partijen hebben er immers alle belang bij om de signaalfunctie van het electorale succes van een extremistische partij ernstig te nemen. Voor zover er reële maatschappelijke problemen aan dat succes ten grondslag liggen, moeten andere partijen dat probleem oppikken en op zoek gaan naar alternatieve, vanuit democratisch standpunt aanvaardbare, oplossingen. Als dat niet gebeurt, dan kan de extremistische partij immers ongestoord blijven groeien en maakt een cordon het probleem dat het wil bestrijden alleen maar erger. Volgens is dat dan ook wat er jarenlang is misgelopen in de Vlaamse context. Daar heeft het cordon rond het Vlaams Blok (later Vlaams Belang) ertoe geleid dat een aantal thema's rond integratie en veiligheid veel te lang onaangeroerd zijn gebleven. Pas nu dat er, sinds kort, een aantal meer democratische alternatieven beschikbaar zijn in de gedaante van de Vlaams nationalistische N-VA en in de anti-establishment partij van Jean-Marie Dedecker krijgen de zogenaamde democratische partijen opnieuw greep op de situatie en brokkelt het electoraat van extreemrechts af.
Naast normatieve overwegingen omtrent wat al dan niet democratisch legitiem is, worden in het debat omtrent het cordon ook vaak strategische overwegingen aangehaald. Een gekend argument is de zogenaamde verbrandingsstrategie. De suggestie is hier dat het verstandig is om extremistische partijen deel te laten nemen aan het bestuur omdat ze zich daardoor snel te pletter regeren. Doordat ze in een coalitie verplicht worden om compromissen te sluiten, verliezen ze een deel van hun aantrekkelijkheid bij de kiezers en ontstaan er vaak ook interne spanningen die in het beste geval tot de desintegratie van de partij kunnen leiden. Het probleem met deze strategie is echter ten eerste dat ze nogal cynisch is. Men wil immers het extremisme bestrijden door extremisten tijdelijk toegang te geven tot de macht en laat ze daardoor toe om op zijn minst een deel van hun programma te realiseren. Ten tweede is het ook niet zo duidelijk hoe effectief deze strategie is. Omdat de FPÖ van Jörg Haider in 2002 zwaar verloor na regeringsdeelname werd de Oostenrijkse casus vaak als een schoolvoorbeeld van een succesvolle verbrandingsstrategie geciteerd. Na de recente verkiezingen van september blijkt echter ook dat vermeende succesverhaal niet zomaar op te gaan. Extreemrechts is er een veelkoppige draak geworden en de twee extreemrechtse partijen kapen er nu samen meer stemmen weg dan ooit tevoren. Het opnemen van extremisten in de regering leidt blijkbaar alleen maar tot de normalisering van dat extremisme dat vervolgens ook bij latere gelegenheden door de kiezers als een legitiem en mogelijks bestuurswaardig alternatief wordt gezien.
Een tweede strategische argument dat vaak wordt aangebracht, is dat een cordon contraproductief zou werken. Het plaatst de geviseerde partij in een underdog-positie die veel sympathie opwekt bij de kiezers. Geert Wilders zelf is ook maar al te graag bereid om het slachtoffer te spelen van het politiek correcte denken van een Haagse elite. Hoewel dit argument hout snijdt, is er natuurlijk wel een mogelijkheid om dit effect enigszins te temperen. In Vlaanderen is het cordon sanitaire rond het Vlaams Blok destijds met veel poeha afgekondigd. Van meet af aan werd het cordon gezien als een principiële afspraak tussen alle democratische partijen en werd het een symbolisch erg beladen aangelegenheid. In Nederland lijkt het zinvol om dergelijke symboliek te vermijden. In de plaats daarvan kan het volstaan dat alle partijen afzonderlijk, geen gezamenlijk afspraak dus, duidelijk maken aan de kiezer dat een samenwerking met de PVV wat hen betreft onmogelijk is. Het is daarbij van belang dat elk van de partijen meteen ook uitlegt waarom en op welke punten de standpunten van Wilders con sui onaanvaardbaar zijn. Waar de meeste 'linkse' partijen in Nederland deze positie al hebben ingenomen, lijken met name het CDA en de VVD huiverig om op principiële gronden expliciet afstand te nemen. Uit historisch onderzoek blijkt nochtans dat het succes van een anti-extremistische strategie in grote mate bepaald wordt door de positie die ingenomen wordt door de zogenaamde border parties, dus partijen die ideologisch het meest aanleunen bij de extremistische partij. Alleen als ook deze partijen duidelijk maken dat zij niet met de extremisten willen samenwerken, is het voor de kiezer duidelijk dat een extremistische stem ook gegarandeerd een verloren stem is, die niet rechtstreeks vertaald zal worden in beleidsdeelname. Alhoewel de koudwatervrees van CDA en VVD begrijpelijk is, is het ook voor hen op middellange termijn van belang om aan de kiezer duidelijk te maken dat wie echte oplossingen wil voor een aantal maatschappelijke problemen alleen bij hen en niet bij Wilders terechtkan.
Aangezien noch de normatieve noch de strategische argumenten tegen een cordon overtuigen, menen wij dat zo'n cordon in bepaalde gevallen wel degelijk wenselijk en nuttig kan zijn. Een adequate aanpak van extremistische partijen moet in zo'n geval wel systematisch via twee sporen werken. Aan de ene kant moet de extremistische partij en de extremistische oplossingen waar ze voor staat bestreden worden. Partijen die democratische waarden als vrijheid en gelijkheid hoog willen houden moeten duidelijk durven maken waar de grenzen van het democratische fatsoen liggen en moeten ook durven uitleggen aan kiezers waarom zij bepaalde standpunten en voorstellen om principiële redenen onaanvaardbaar vinden. Aan de andere kant moeten de overige partijen zich steeds blijven richten tot de kiezers van de extremistische partij. Luisteren naar het probleem, alternatieve en democratische oplossingen aanreiken en zo een aanlokkelijk democratisch electoraal alternatief aanbieden. Alleen als een cordon past binnen die dubbele strategie kan het effectief leiden tot een vanuit normatief oogmerk wenselijk resultaat: de exclusie van extremistische partijen en de reïntegratie van extremistische kiezers in het democratische spectrum.
Dr. Stefan Rummens is universitair docent politieke theorie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Koen Abts is wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Gepubliceerd: 12 juni 2009 12:27 | Gewijzigd: 12 juni 2009 14:10
Met het electorale succes van Geert Wilders laait het debat over zin en onzin van een cordon sanitaire rond de PVV weer op. Vaak wordt daarbij beweerd, dat zo'n cordon een aanfluiting van de democratie zou betekenen en dat het enkel dient om een deel van het electoraat monddood te maken. Volgens ons is dat echter niet het geval.
Door Stefan Rummens en Koen Abts
Als we, voor alle duidelijkheid, onder een cordon verstaan dat alle andere politieke partijen weigeren om bestuursakkoorden te onderhandelen en af te sluiten met, in dit geval, de PVV, dan kan zo'n weigering vanuit democratisch oogpunt zeker legitiem zijn.
Veel hangt natuurlijk af van wat je bedoelt met 'democratie'. En hier kunnen we grosso modo twee verschillende visies onderscheiden. Enerzijds is er een procedurele visie op democratie die stelt dat om het even wie moet kunnen deelnemen aan verkiezingen en dat wie daarbij, aan het eind van de rit, een meerderheid kan vormen ook op democratisch legitieme wijze mag besturen. Anderzijds is er een meer substantiële visie die stelt dat democratie niet alleen gaat over een stel electorale en andere procedures, maar dat die procedures er net zijn om een aantal meer fundamentele waarden te helpen hooghouden, zoals de waarden van vrijheid en gelijkheid.
Interessant is nu dat beide visies op democratie verenigbaar zijn met een cordon. In de procedurele visie komt de macht toe aan de meerderheid. Welnu, als partijen die een meerderheid van de kiezers vertegenwoordigen weigeren samen te werken met een partij als de PVV en daarom a priori beslissen dat ze geen meerderheid met de PVV tot stand willen brengen, dan is dat hun volste recht. Het behalen van zetels in het parlement impliceert op zich nog geen recht om ook deel te nemen aan het bestuur. En zolang de PVV geen absolute meerderheid haalt, is er, in de procedurele visie, niets mis met een cordon. Maar ook volgens de substantiële visie op democratie kan een cordon legitiem zijn. Als de andere partijen van oordeel zijn dat de standpunten van de PVV op een aantal belangrijke punten in strijd zijn met de basiswaarden van de democratie, dan hebben zij uiteraard het recht, en misschien zelf de plicht, om zich van die partij te distantiëren en ervoor te zorgen dat ze haar ondemocratische ideeën niet ten uitvoer kan brengen. Het is niet aan ons om hier plaatsvervangend te gaan bepalen hoe (on-)democratisch de PVV nu eigenlijk is, maar het is duidelijk dat een aantal van de standpunten van Wilders omtrent het verbod op de Koran of omtrent de inplanting van moskeeën op gespannen voet staan met een aantal democratische basiswaarden en dat met name de gelijke vrijheid van godsdienstbeleving in het gedrang lijkt te komen.
In het debat omtrent het cordon ontstaat volgens ons snel verwarring omdat velen er vanuit gaan dat een cordon rond een partij ook impliceert dat je niet meer in debat mag gaan met die partij en dat een aantal van de issues die door die partij worden aangedragen daarmee ook taboe zouden worden. Aangezien een cordon echter enkel gaat over de weigering om bestuursakkoorden af te sluiten, hoeft dit niet het geval te zijn. Sterker nog, het lijkt ons erg onverstandig om een cordon te interpreteren als een wall of silence rond bepaalde problemen of rond bepaalde kiezersgroepen. Democratische partijen hebben er immers alle belang bij om de signaalfunctie van het electorale succes van een extremistische partij ernstig te nemen. Voor zover er reële maatschappelijke problemen aan dat succes ten grondslag liggen, moeten andere partijen dat probleem oppikken en op zoek gaan naar alternatieve, vanuit democratisch standpunt aanvaardbare, oplossingen. Als dat niet gebeurt, dan kan de extremistische partij immers ongestoord blijven groeien en maakt een cordon het probleem dat het wil bestrijden alleen maar erger. Volgens is dat dan ook wat er jarenlang is misgelopen in de Vlaamse context. Daar heeft het cordon rond het Vlaams Blok (later Vlaams Belang) ertoe geleid dat een aantal thema's rond integratie en veiligheid veel te lang onaangeroerd zijn gebleven. Pas nu dat er, sinds kort, een aantal meer democratische alternatieven beschikbaar zijn in de gedaante van de Vlaams nationalistische N-VA en in de anti-establishment partij van Jean-Marie Dedecker krijgen de zogenaamde democratische partijen opnieuw greep op de situatie en brokkelt het electoraat van extreemrechts af.
Naast normatieve overwegingen omtrent wat al dan niet democratisch legitiem is, worden in het debat omtrent het cordon ook vaak strategische overwegingen aangehaald. Een gekend argument is de zogenaamde verbrandingsstrategie. De suggestie is hier dat het verstandig is om extremistische partijen deel te laten nemen aan het bestuur omdat ze zich daardoor snel te pletter regeren. Doordat ze in een coalitie verplicht worden om compromissen te sluiten, verliezen ze een deel van hun aantrekkelijkheid bij de kiezers en ontstaan er vaak ook interne spanningen die in het beste geval tot de desintegratie van de partij kunnen leiden. Het probleem met deze strategie is echter ten eerste dat ze nogal cynisch is. Men wil immers het extremisme bestrijden door extremisten tijdelijk toegang te geven tot de macht en laat ze daardoor toe om op zijn minst een deel van hun programma te realiseren. Ten tweede is het ook niet zo duidelijk hoe effectief deze strategie is. Omdat de FPÖ van Jörg Haider in 2002 zwaar verloor na regeringsdeelname werd de Oostenrijkse casus vaak als een schoolvoorbeeld van een succesvolle verbrandingsstrategie geciteerd. Na de recente verkiezingen van september blijkt echter ook dat vermeende succesverhaal niet zomaar op te gaan. Extreemrechts is er een veelkoppige draak geworden en de twee extreemrechtse partijen kapen er nu samen meer stemmen weg dan ooit tevoren. Het opnemen van extremisten in de regering leidt blijkbaar alleen maar tot de normalisering van dat extremisme dat vervolgens ook bij latere gelegenheden door de kiezers als een legitiem en mogelijks bestuurswaardig alternatief wordt gezien.
Een tweede strategische argument dat vaak wordt aangebracht, is dat een cordon contraproductief zou werken. Het plaatst de geviseerde partij in een underdog-positie die veel sympathie opwekt bij de kiezers. Geert Wilders zelf is ook maar al te graag bereid om het slachtoffer te spelen van het politiek correcte denken van een Haagse elite. Hoewel dit argument hout snijdt, is er natuurlijk wel een mogelijkheid om dit effect enigszins te temperen. In Vlaanderen is het cordon sanitaire rond het Vlaams Blok destijds met veel poeha afgekondigd. Van meet af aan werd het cordon gezien als een principiële afspraak tussen alle democratische partijen en werd het een symbolisch erg beladen aangelegenheid. In Nederland lijkt het zinvol om dergelijke symboliek te vermijden. In de plaats daarvan kan het volstaan dat alle partijen afzonderlijk, geen gezamenlijk afspraak dus, duidelijk maken aan de kiezer dat een samenwerking met de PVV wat hen betreft onmogelijk is. Het is daarbij van belang dat elk van de partijen meteen ook uitlegt waarom en op welke punten de standpunten van Wilders con sui onaanvaardbaar zijn. Waar de meeste 'linkse' partijen in Nederland deze positie al hebben ingenomen, lijken met name het CDA en de VVD huiverig om op principiële gronden expliciet afstand te nemen. Uit historisch onderzoek blijkt nochtans dat het succes van een anti-extremistische strategie in grote mate bepaald wordt door de positie die ingenomen wordt door de zogenaamde border parties, dus partijen die ideologisch het meest aanleunen bij de extremistische partij. Alleen als ook deze partijen duidelijk maken dat zij niet met de extremisten willen samenwerken, is het voor de kiezer duidelijk dat een extremistische stem ook gegarandeerd een verloren stem is, die niet rechtstreeks vertaald zal worden in beleidsdeelname. Alhoewel de koudwatervrees van CDA en VVD begrijpelijk is, is het ook voor hen op middellange termijn van belang om aan de kiezer duidelijk te maken dat wie echte oplossingen wil voor een aantal maatschappelijke problemen alleen bij hen en niet bij Wilders terechtkan.
Aangezien noch de normatieve noch de strategische argumenten tegen een cordon overtuigen, menen wij dat zo'n cordon in bepaalde gevallen wel degelijk wenselijk en nuttig kan zijn. Een adequate aanpak van extremistische partijen moet in zo'n geval wel systematisch via twee sporen werken. Aan de ene kant moet de extremistische partij en de extremistische oplossingen waar ze voor staat bestreden worden. Partijen die democratische waarden als vrijheid en gelijkheid hoog willen houden moeten duidelijk durven maken waar de grenzen van het democratische fatsoen liggen en moeten ook durven uitleggen aan kiezers waarom zij bepaalde standpunten en voorstellen om principiële redenen onaanvaardbaar vinden. Aan de andere kant moeten de overige partijen zich steeds blijven richten tot de kiezers van de extremistische partij. Luisteren naar het probleem, alternatieve en democratische oplossingen aanreiken en zo een aanlokkelijk democratisch electoraal alternatief aanbieden. Alleen als een cordon past binnen die dubbele strategie kan het effectief leiden tot een vanuit normatief oogmerk wenselijk resultaat: de exclusie van extremistische partijen en de reïntegratie van extremistische kiezers in het democratische spectrum.
Dr. Stefan Rummens is universitair docent politieke theorie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Koen Abts is wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Universiteit Leuven.