PDA

Bekijk Volledige Versie : Marokkaanse meesterverteller Mohamed Mrabet over kif, schilderen, schrijven en meer



Ron Haleber
27-02-10, 15:10
‘Ik heb niets met deze rotte wereld’

Marokkaanse meesterverteller Mohamed Mrabet over kif, schilderen, schrijven en verbeelding

<TABLE class=image><CAPTION align=bottom>Mohamed Mrabet: ‘Ik houd van de zee, daarin zitten de beste dingen.’ Foto Nieuw Amsterdam</CAPTION><TBODY><TR><TD>http://www.nrc.nl/digitaleeditie/CS/20100226___/4_004/article6_1.jpg (http://www.nrc.nl/digitaleeditie/CS/20100226___/4_004/NRCO_20100226_004_article6_1_large.jpg)</TD></TR></TBODY></TABLE>Marokko’s beroemdste verhalenverteller Mohamed Mrabet kan niet lezen en niet schrijven. Een interview geeft hij liefst met een joint erbij. „Ik zou niet weten wat ik over dit boek moet zeggen.”


<ADDRESS>

MARGOT DIJKGRAAF</PERSON></ADDRESS><ADDRESS></ADDRESS>Mohamed Mrabet laat op zich wachten. Als hij eindelijk verschijnt gaat zijn eerste aandacht uit naar een vriend die hij heeft gevraagd wiet voor hem te regelen. De oude man tikt de tabak uit een filtersigaret, vult hem met wiet en steekt de joint op. Mwah, de kwaliteit is maar matig, moppert hij, niet de kif die hij in Tanger gewend is. Mrabet spreekt binnensmonds, is nauwelijks verstaanbaar: „Ik voel me verschrikkelijk, alsof ik een hele fles alcohol heb gedronken. De reis via Casablanca was afschuwelijk, ik heb de hele nacht niet geslapen”. Hij hoest zijn rokershoest.
Zijn begeleider en in zekere zin ‘mede-auteur’ van het onlangs in vertaling verschenen Manaraf, de jonge Franstalige Simon-Pierre Hamelin, kijkt naar hem, met een blik vol bezorgde adoratie. Hij zal tijdens onze ontmoeting voortdurend aan Mrabets lippen hangen en zijn aandacht geen moment van zijn held laten afdwalen.
Hamelins rol bij het tot stand komen van Manaraf was cruciaal. Mrabet is een verhalenverteller, een icoon uit de orale literatuur van Marokko, door velen bewierookt. Mrabet heeft een kleine tien titels op zijn naam staan (Het strandcafé, Love with a few hairs, The big mirror), maar kan zelf niet lezen of schrijven. Een eigenaardige omstandigheid voor een auteur.
Mrabet: „Ik heb nooit lezen of schrijven geleerd. Ik ben in mijn leven maar drie dagen naar school geweest. Toen ben ik uit het raam geklommen en nooit meer teruggekomen. Het is een lang verhaal. Ik had 23 broers en zussen. Nooit genoeg te eten. Op m’n elfde ben ik thuis vertrokken. Ik ben gaan werken, heb van alles gedaan. Ik ben een goede visser geworden”.
Manaraf is een boek dat in geen enkele categorie valt, een fantasieverhaal, een sprookje, een allegorie, maar ook een autobiografisch getint levensverhaal van een man die in Tanger woont, naar Odysseus lijkt te zijn gemodelleerd, behekst wordt en een aantal beproevingen moet doorstaan om gelouterd te worden. Hij communiceert met de zee, met vissen, sterft, wordt herboren.
Hoe zijn de verhalen ontstaan die u in Manaraf vertelt?
„Weet u, ik heb veel geweldige mensen ontmoet in mijn leven. Ik zat vaak in het café, in Tanger. Ik had geen tv, niets. In het café zaten mensen de hele dag thee te drinken, verhalen te vertellen. Soms vertelden ze wekenlang, als was het een roman. Anderen vertelden korte stories, twee of drie per dag. Ik luisterde. Ik luisterde als een machine. Op het laatst zaten al die verhalen in mijn hoofd.”
Wat is de rol van Simon-Pierre Hamelin?
Traditie en jeugd in Marokko

In zijn onlangs in het Nederlands verschenen derde boek, de verhalenbundel Rendez-vous (Van Gennep), beschrijft ook de jonge Marokkaanse auteur Abdellah Taïa, in de voetstappen van Mohamed Mrabet, de stad Tanger. ‘Paul Bowles is dood. Mohamed Mrabet waakt over zijn graf, dat ooit misschien even mythisch zal zijn als dat van Jean Genet in Larache.’ Taïa stelde ook een brievenboek samen waarin achttien Marokkaanse auteurs de Marokkaanse jeugd een hart onder de riem steken. ‘Laten we samen het systeem ter discussie stellen en al die conservatieve elementen overboord gooien die het land verhinderen eindelijk echt de moderniteit binnen te gaan’. Je kunt de bijdragen in Lettres à un jeune Marocain (Le Seuil) inderdaad lezen als een lange lijst van ellendige obstakels: Asis Aynan laat een meisje aan het woord wier vader zich alleen interesseert voor zijn bankrekening, gespekt met Nederlandse kinderbijslag, voor een te bouwen huis in Marokko. Hij slaat zijn kinderen en haar moeder ‘is gestorven op de dag dat ze met hem trouwde’. Figuurlijk dan, want in de praktijk slaat ze een stoel op zijn hoofd aan diggelen als hij zijn dochter slaat. Bij Abdelkader Benali repareert de vader kapotte radio’s en is het juist de moeder die er een stokje voor steekt dat hun intelligente dochter doorstudeert. ‘Niemand heeft zin een vrouw te trouwen die te veel heeft gestudeerd. Ze krijgen een grote mond, ze verven hun haar blond. Ze vergeten de Traditie’.Opvallend afwezig in het brievenboek van Abdellah Taïa is de Frans-Marokkaanse Nederlander Fouad Laroui. Van hem verscheen onlangs de verhalenbundel Le jour où Malika ne s’est pas mariée (Julliard). In het titelverhaal wijst een pittige weduwe het aanzoek van de dorpsonderwijzer aan haar dochter af. Stel je voor dat die zich zou begraven in haar geboortedorp! Studeren moet ze! Dankzij zijn humor en ironie vormt Laroui’s bundel op zichzelf al een uitermate verfrissende aanvulling op ‘Lettres à un jeune Marocain’. (MD)

„Hij komt bij me eten en dan vertel ik hem verhalen. Hij neemt ze op. Soms heb ik er al een paar ingesproken op een recorder. De bandjes werkt hij dan uit. Nee, het stoort me niet, dat ik iemand nodig heb.”
U hebt lang gewerkt met de schrijver Paul Bowles. Samen met hem publiceerde u bijvoorbeeld ‘The Lemon’, ‘M’Hashish’ en ‘Look and Move on’.
„Gewerkt zegt u, laat me niet lachen”, (Mrabet stikt bijna in een hoestpartij, slaat met zijn vuist op tafel). „Ik was zijn kok, zijn chauffeur. Ik vertrouwde hem, maar hij sprak kwaad van me, hij heeft me verraden, hij heeft me bestolen. Ik vertelde hem mijn verhalen, mijn romans. Hij verkocht ze aan tijdschriften, aan uitgeverijen, en uiteindelijk zag ik mijn boeken terug met zijn naam op de cover.”
De ‘drie Mahands’ zijn belangrijke figuren in Manaraf, drie broers uit hetzelfde bergdorp. De een was blond, de ander rossig, en de derde donker als ebbenhout. Ze vochten ‘als wildemannen’ aan de kant van het verzet om het Rifgebergte te verdedigen tegen de Europeanen.
Mrabet: „Er zijn drie mahands: Mahand die zeeën van melk drinkt, Mahand die met één hand bergen bijeen pakt en Mahand die wol uit steen trekt. De oude Mahand, de jonge Mahand en de kleine Mahand. Ik ben de kleine. De grote is mijn grootvader. De tweede is zijn broer. Ik heb mijn hele jeugd met mijn grootvader doorgebracht. Hij was visser. Hij heeft me veel geleerd. Ik heb veel verhalen van hem gehoord. Ik kan vissen zoals hij. Ik kan goed zwemmen, ik zwem overal. Ik kan schoenlappen, dat heb ik ook van hem geleerd. De vorige keer dat ik in Nederland was, 27 jaar geleden, heb ik klompen gezien. (Lacht, hoest.) Ik houd van de zee, daarin zitten de beste dingen. Ik houd van de vissen. Toen ik jonger was at ik vier, vijf vissen per dag. De grote vis in mijn boek is mijn moeder.”
Manaraf is geïllustreerd met Mrabets tekeningen en wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd. Volgens Hamelins nawoord zitten er autobiografische elementen in: de erekwestie die Mrabet dwong zich een jaar lang schuil te houden in een grot, de ontmoeting met feestende Amerikanen, de vrienden in Tanger.
Mrabet: „Ik zou niet weten wat ik over dit boek moet zeggen. Ik ben begonnen en ik heb het afgemaakt. Veel mensen vinden het mooi. Ik schilder en ik schrijf. Als ik een schilderij af heb zet ik het neer en ga ik ernaar kijken. Dan vertel ik wat dat schilderij me geeft. Zo werk ik.”
Voor wie schrijft u?
„Wilt u de waarheid horen? Voor de Europeanen. Dat geldt ook voor mijn schilderijen. Niemand in mijn land, op mijn continent, interesseert zich voor wat ik doe. Ze willen het niet hebben, zelfs niet voor vijf euro. Wat kan ik eraan doen? In Europa interesseren ze zich wel voor mijn werk. Het is nooit in een Arabische taal gepubliceerd. Dat publiek interesseert me niet. In Marokko zal ik de enige zijn die overblijft. Ik ken alle Marokkaanse schrijvers, van Choukri tot Tahar Ben Jelloun. Altijd problemen met ze gehad.
„Ik leef van de verkoop van mijn schilderijen. Soms verkoop ik een tekening. Geen van mijn kinderen of kleinkinderen wil het vak van me leren. Ze willen allemaal naar Europa, fortuin zoeken. Als ze vandaag duizend euro verdienen, hebben ze het morgen uitgegeven. Ik niet. Ik kan een jaar leven van dat bedrag. Ik vind mijn leven van nu triest. Er zit geen beweging in, ik ben arm.