PDA

Bekijk Volledige Versie : De begraven piratenrepubliek van Marokko



j00zeven
06-07-10, 14:30
http://www.maroc.nl/forums//vbnews/photos/phpRH4Anj.gif (http://www.maroc.nl/forums//vbnews/photos/phpRH4Anj.gif)Het onderstaande is een vrije vertaling van een impressie geschreven door Tahir Shah, schrijver van ‘Het huis van de Kalief,’ het verhaal van zijn verhuizing naar Casablanca met zijn gezin. Hij schreef ook ‘Arabische Nachten.’

Verhuis van een krappe flat in het oosten van Londen naar een spookhuis midden in Casablanca, en je komt terecht in een Marokkaanse schemerzone. Het is een wereld die rechtstreeks uit de verbeelding van een kind had kunnen worden getoverd - een rijk van Djinn en oogverblindende kleuren, exotische voedingsmiddelen en oneindige mogelijkheden.

Al zes jaar, terwijl wij bezig zijn met de renovatie van ons huis en met langzaam aan het land te leren kennen, ben ik inmiddels bezig met het Marokko waar de toeristen zelden een glimp van zien - dat net onder de oppervlakte ligt, wachtend om ontdekt te worden door iedereen die klaar is om het te ontvangen.

Elke dag pendelen de goedkope vliegmaatschappijen van Europa toeristen heen en weer en storten ze uit bij de poorten van een paar belangrijke steden - Marrakech, Agadir en Fès. Maar de rest van het koninkrijk is grotendeels met rust gelaten. Verlaat even het gebaande pad, en de beloningen kunnen direct en heel uitzonderlijk zijn. En, zoals zo vaak in Marokko het geval is, de grootste schatten zijn waar je ze het minst verwacht.

Ik werd hieraan de afgelopen maand herinnerd toen mijn dochter Ariane, 9 ½, van school kwam en me smeekte om haar te helpen met haar piratenproject. Ze is geobsedeerd met Johnny Depp, en stelt zich piraten voor als lompe karikaturen, niet de meedogenloze moordenaars van de Hoorn van Afrika vandaag de dag. Zij typte ‘Marokko piraten’ in Google, en begon zo met een zoektocht naar een schat die vrijwel bij onze eigen voordeur begon. Een uur rijden vanaf de kust van Casablanca is de hoofdstad van Marokko, Rabat. Het is er nogal sober - ordelijk verkeer, geknipte hagen en horden diplomaten. Daarvan gescheiden door de monding van de rivier Bou Regreg, gelegen aan de winderige Atlantische kust, is Sale. De meeste Rabati’s steken de neus op voor hun armoedige buurman, en beschouwen het stadje als smerig en een verspilling van tijd.

Ook ik was ingepalmd door het anti - Sale syndroom. Maar Ariane stond erop dat ik het echt helemaal fout had. Ze vertelde een verhaal van een piratenrijk Jack Sparrow zelf waardig, de plaats waar Robinson Crusoe slaaf was in de roman van Defoe. Acht eeuwen lang, zei ze, was Sale een wereldcentrum van roof, plundering en blanke slavernij. De uitzinnige losbandigheid bereikte zijn hoogtepunt in de zeventiende eeuw, onder de grootste piraat in de geschiedenis van Barbarije, de beruchte Jan Janszoon.

Als Nederlandse vrijbuiter, en voormalig christenslaaf, maakte Janszoon zichzelf tot Opperheer van een piratenrepubliek gevestigd te Sale. Hij belaagde honderden schepen op de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, mogelijkerwijs zo ver weg als lJsland en Amerika. Volgens de piratenlegende verwekte hij talloze kinderen: onder zijn nakomelingen zijn volgens zeggen de Markies van Blandford, Humphrey Bogart en Jackie Onassis.

Geïntrigeerd door dit merkwaardige fragment van internationale piratentrivia, stopte ik Ariane in de auto en spoedde me naar het noorden. Al snel zagen we het statige silhouet van Rabat tegen de lucht. Overal in de rivierdelta gaf het stroperig gele licht van de late namiddag een gloed af op de eeuwenoude muren van wat eens de republiek Sale was. Zelfs van een afstand zag het er somber uit: knoestige vulkanische rotsen, onheilspellende brandingsgolven en een zee zo donker als wijn.

Langs de kust rijdend kwamen we op een immense en oude begraafplaats - tienduizenden graven, dicht op elkaar gepakte grafstenen die zich in elkaars schaduw verliezen. We wandelden er langzaam tussen, de kille Atlantische wind ruisend in onze oren. Ariane zei dat ze zich kon voorstellen hoe de piraten er slapen, ineengedoken met hun schatkaarten.

In het midden van het kerkhof was een visser gehurkt. Hij had een lange hengel, een oude verf kan gevuld met viskoppen naast zich, en was omringd door katten. Toen ik hem vroeg over piraten vernauwde hij zijn ogen, knikte en wees naar een laag fort aan de rand van de begraafplaats.

De Sqala, zoals het fort in het Arabisch bekend staat, is vervaardigd uit honingkleurige steen en ingebouwd in de gekanteelde zeewering. Verroeste ijzeren kanonnen zijn nog steeds op de horizon gericht. Er stond een politieagent buiten. Hij had een verweerd gezicht, waterige ogen en een grote grijns vol tanden. Ariane vroeg hem over piraten, en voor we het wisten waren we naar binnen geleid.

Hij wees de weg langs een koele stenen doorgang die uitkwam op een rond terras, badend in verblindend geel licht. Er hing iets toverachtigs over het fort, alsof het zo echt was dat het nep was, zoals een Hollywood - decor. De kanonnen waren hagedis - groen met kopergroen, elk met een wapenschild erin gegraveerd.

“Ze zijn duidelijk door zeerovers gekaapt,” zei Ariane met kennis van zaken. “Als ze dat niet waren, zou de wapenschilden allemaal hetzelfde zijn.”

Starend naar waar het water de lucht ontmoet, begon de politieman opeens met het reciteren van een gedicht, blijkbaar over onbeantwoorde liefde. Hij zei dat er geen betere plaats in de hele wereld was om te dichten dan hier, en dat de poëzie zijn ware liefde was.

Ik vroeg of hij ooit had gehoord van Jan Janszoon. Hij vestigde zijn blik op de grond onder zijn voeten.“De kerker,” zei hij grimmig.

We gingen naar beneden langs gekartelde treden, door een gewelfde gang gehakt uit de rots, verlicht door schachten van zonneschijn. Een thuis voor nesten van zwerfkatten, was het er vochtig en rook het er naar de dood. De agent liet ons een echt ellendige cel zien die er uitzag alsof hij heel kort geleden was gebruikt. Zijn grijns versmalde toen hij uitlegde dat de laatste gevangene was vergeten, en verhongerd was.

“Was het de beroemde vrijbuiter Jan Janszoon?” vroeg ik. De agent schudde zijn hoofd. “Voor hem moet u naar de oude stad,” zei hij. Na nog wat zoete muntthee en poëzie, ontsnapten we met een routebeschrijving, in het Arabisch gekrabbeld, naar het huis van Jan Janszoon in het doolhof van de oude stad.

Ik woon in Marokko, ik ben niet onbekend met ommuurde medina’s, en heb door tientallen ervan gezwalkt - vaak op zoek naar een geheimzinnig adres. In die tijd heb ik geleerd om een dikke huid te hebben wanneer ik benaderd word door venters beladen met toeristenspullen.

Wij glipten door de Bab Malka poort en bereidden ons voor op de gebruikelijke aanval van verkopers en bedelaars. Maar die kwam niet. In plaats daarvan werd het zo stil, dat we kinderen konden horen knikkeren in het labyrint van steegjes. Zonder ons verzoek af te wachten leidde één van hen ons naar de grote moskee.

Gebouwd in de twaalfde - eeuwse Almohaden stijl, is die één van de grootste schatten van Marokko en een van de minst bekende. De jongen zei dat er zeven deuren in zijn, één voor elke dag van de week.

Ons pad kronkelde en draaide omlaag door witgekalkte steegjes. Beneden vonden wij een tijdcapsule van het Marokkaanse leven een eeuw geleden. Er was fruit hoog opgestapeld op karren, en brokjes vers schapenvlees waren uitgestald op geurige bedden van munt; er waren kleermakers die druk kaftans naaiden, matrassenmakers en timmerlieden, brokaat - verkopers, en ververs die strengen wol in de zon te drogen hingen. En in plaats van toeristen of toeristische prullen, waren er lokale mensen in de winkels, die onderhandelden over onderbroeken en meloenen, pompoenen, huwelijksgewaden en sokken.

Toen Ariane de gekrabbelde aanwijzingen aan de knikkerende jongen toonde, bracht hij ons naar een groot plein, de Souq el Gazelle, de wolmarkt. Het was er een drukte van mensen die gebruikte kleding en fel gekleurde wol kochten en verkochten. De jongen zei dat het de plek was waar ooit slaven werden verkocht, nadat die aan wal gesleept waren uit de veroverde schepen.

Ik wees met mijn duim naar de aanwijzingen en vroeg naar het huis van Jan Janszoon. De jongen wenkte ons om hem te volgen.

Wij vonden onze weg door de Mellah, de oude Joodse wijk, de lucht gevuld met de doordringende geur van kebab en bakkende bitterkoekjes, en bereikten de afbrokkelende gevel van een gebouw. De eens gepleisterde steen was blootgelegd, geteisterd door de elementen. Een vijgenboom had zich erin geworteld en groeide uit de zijkant, en de beslagen houten deur viel uit elkaar. De jongen keek naar de gekrabbelde aanwijzingen en stak zijn duim omhoog.

Ariane en ik stonden daar vol ontzag. We bevonden ons per slot van rekening op heilige grond - in het huis van de grootste piraat in geschiedenis van Barbarije. Het huis ligt nu verlaten, zonder dak en onbeschrijflijk gammel. De deuren waren dichtgemetseld, veel van de stenen gestolen, het prachtig gebeeldhouwde metselwerk verbrijzeld. Maar kijk er naar met iets toegeknepen ogen bij het vroege avondlicht en de ziel van het huis komt tot leven. Gebruik je fantasie en Jan Janszoon staat in de grote deur en verwelkomt u vanuit de omlijsting.

Terwijl de muezzin opriep tot het gebed, zijn stem uitzingend boven de dakpannen van het oude Sale, fluisterde ik een dankzegging aan Janszoon en zijn bende plunderende zeerovers. Door een speciaal beroep op Marokkaanse magie had de Nederlandse boekanier ons door een sleutelgat zijn eigen piratenrijk binnengelokt, de Marokkaanse schemerzone waar niets ooit is wat het lijkt.

Bron: Maroc.NL / Beeld: Maroc.NL