PDA

Bekijk Volledige Versie : God op zijn plaats



Don Pepe
03-12-10, 10:30
God op z'n plaats - Ian Buruma

Religies zijn opnieuw ‘in’. De voorbije dertig jaar kregen de georganiseerde godsdiensten nochtans zware klappen. Het kerkbezoek daalde fors, huwelijken werden steeds minder afgesloten voor een geestelijke en het aantal crematies (tegenover het aantal begravingen) steeg spectaculair. Maar dat betekende natuurlijk niet het einde van het geloof. Integendeel, de impact van religies op onder meer de politiek is de voorbije jaren fors toegenomen. De Verenigde Staten hebben acht jaar lang een evangelische christen als president gehad en de goedgeorganiseerde christelijke nationalisten lijken de scheiding van Kerk en Staat te willen opheffen. Door het toenemende aantal radicale moslims groeit in Europa de angst dat de islam de westerse democratieën aan het uithollen is. En zelfs in Azië belemmeren de nauwe banden tussen religie en politiek de ontwikkeling van de democratie. Over deze trens schreef politiek commentator, journalist en essayist Ian Buruma het boek God op zijn plaats waarin hij de bestaande spanningen tussen religie en politiek op de drie continenten, Amerika, Europa en Azië, analyseert. Zijn aandacht gaat daarbij vooral naar de potentiële conflicten tussen de religieuze en seculiere autoriteiten, en probeert hij een antwoord te vinden op de vraag of religie een stimulans of juist een obstakel vormt voor de open democratie.

Over die laatste vraag draaien heel wat actuele discussies, onder meer rond de problematiek van de hoofddoek. Nogal wat politici zoals Job Cohen en Steve Stevaert zien religies als een verbindende factor, maar tal van anderen menen dat die een gevaar betekenen voor een harmonische samenleving die de waarden van de Verlichting hoog in het vaandel voert. Het is volgens Buruma een thema dat door populisten wordt misbruikt om bij de burgers angst aan te jaren met de stelling dat de autochtonen ‘spoedig een minderheid zullen zijn in eigen land’, zelfs ‘dat onze gehele beschaving op het spel staat als “hun” gebruiken, al dan niet door religie geïnspireerd, botsen met onze opvattingen over hoe fatsoenlijke burgers zich zouden moeten gedragen’. Buruma beklemtoont vooraf dat hij geen atheïst is, maar een agnost en dat hij zich schaart achter de stelling van Spinoza die geen problemen had met religie ‘mits onder strikte voorwaarden beleden. Het geloof zou tot liefdevol en vreedzaam gedrag moeten leiden, zou nooit met rationele wetenschap mogen worden vermengd en zou altijd onder controle moeten staan van de leiders van een seculiere staat’. Met die eerste twee punten is de auteur het eens, maar bij het laatste punt zet hij, bizar genoeg, een vraagteken.

Nochtans was het diezelfde Spinoza die vond dat iedereen het recht moest hebben te geloven wat hij wilde, ‘zolang hij binnen de wet bleef en anderen geen schade berokkende’, een principe dat later ook werd uitgewerkt door de Britse filosoof John Stuart Mill. De enige die daarover kunnen waken, lijken me de leiders van een seculiere staat, voor zover ze democratisch verkozen zijn en zichzelf aan de wet houden. Juist in niet seculiere staten of staten waar geregeerd wordt in naam van God of Allah gaat de mens ten onder. En met schade gaat het niet alleen om fysiek geweld, maar evengoed om psychische onderdrukking van het individu waardoor het recht op zelfbeschikking van de mens – doorgaans van vrouwen en kinderen – wordt miskend. Het probleem van religies die op een orthodoxe manier worden geïnterpreteerd en toegepast, is dat ze onvermijdelijk in strijd komen te staan met de mensenrechten. De letterlijke interpretatie van vermeende heilige teksten ligt aan de basis van van tal van conflicten die de voorbije decennia zoveel slachtoffers hebben gemaakt. Denk aan de strijd in Rwanda, Kashmir, Soedan, Palestina, de Balkan, Nigeria, Sri Lanka, Indonesië waar moslims, hindoes, boedhisten en christenen elkaar naar het leven staan. En bij conflicten in moslimlanden is er dan nog eens de strijd tussen sjiieten en soennieten zoals in Irak, en in christelijke landen tussen katholieken en protestanten zoals in Noord-Ierland.

Volgens Buruma is er een haast religieuze, zelfs apocalyptische ondertoon te bespeuren in een deel van de anti-islam-retoriek, en dat zal zeker het geval geweest zijn in de VS waar president Bush het na de aanslagen van 9/11 had over een ‘kruistocht’ tegen de terroristen en daarbij de indruk gaf dat hij alle moslims viseerde. Dat vijandige gevoel moeten heel wat moslims ook als dusdanig aangevoeld hebben, zoals is goed weergegeven in de film My name is Khan waarin de islamitische en autistische Khan, die zich een goede burger waant maar slachtoffer wordt van de anti-islamsfeer in het land, een queeste onderneemt doorheen het land om aan de nieuwe president Obama te kunnen zeggen ‘My name is Khan and I’am not a terrorist’. Toch schrijft de auteur terecht dat de angst voor de islam nog geen nieuwe opbloei van het christendom heeft teweeggebracht. Veel van de kritiek op de orthodoxe islam in Europa komt immers voort vanuit een soort déja-vu-gevoel bij tal wat burgers. Decennialang hadden zij en hun voorouders gestreden tegen de dominantie van de christelijke kerken op maatschappelijk en ethisch vlak. De ontzuiling en de ontkerkelijking was een gevolg van de toename van individuele rechten en vrijheden, in het bijzonder voor de vrouwen. Nu worden ze opnieuw geconfronteerd met een religie die in haar orthodoxe toepassing het individu, en in het bijzonder de vrouw, onderdrukt en minderwaardig acht.

Buruma verdedigt de stelling dat islam en democratie best kunnen samengaan. Hij verwijst daarvoor naar India, een democratie, waar ongeveer 150 miljoen moslims aan deelnemen, maar ook naar Turkije en Indonesië. Hij verwerpt dan ook de visies van Bernard Lewis en Samuel Huntington die het hebben over een ‘botsing van beschavingen’. Het gaat dus niet om dé islam op zich die een bedreiging zou vormen, maar wel om de radicaal-fundamentalistische exponent ervan. Vaak gaat het trouwens over moslims die in het Westen zijn opgegroeid, er scholing kregen en begaafd zijn – denk aan Mohammed Boujerie de moordenaar van Ayaan Hirsi Ali, en Mohammed Khan, de leider van de bomaanslagen in Londen – maar die zich aangetrokken voelen tot het wahabisme dat opkomt voor een zuiver islamitische staat. Dergelijke ontwortelde jongeren wenden zich tot die religie om een gevoel van eigenwaarde te creëren, aldus de auteur, die de conclusie trekt dat ‘de aantrekkingskracht van de religieuze ideologie meestal niet theologisch van aard is, maar alles te maken heeft met politieke verontwaardiging’. In die zin werden de aanslagen in de metro van Londen en het verbranden van het boek van Salman Rushdie gepleegd in naam van ‘een nieuwe puristische, opnieuw uitgevonden islam’. Een fatale vermenging van politiek en geloof, aldus Buruma.

Karl Popper schreef in zijn magnum opus De open samenleving en haar vijanden dat onbeperkte tolerantie ten aanzien van intoleranten uiteindelijk moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Daarom hebben we het recht en de plicht om op tijd in te grijpen. Buruma is akkoord dat aanzetten tot en haat en geweld niet getolereerd mogen worden, maar verwijst dan naar de ‘sluierkwestie’ om aan te tonen dat men niet ‘hysterisch’ mag doen. Hij vindt de Franse tendens om mensen te ‘dwingen zich te conformeren aan normen die de staat heeft gesteld’ dan ook kortzichtig. Hier overtuigt de auteur niet. De wet op het verbod op het dragen van opvallende religieuze symbolen in de openbare scholen kwam er nadat steeds meer directies indicaties van sociale druk vaststelden. Dit zorgde tot een kettingreactie van conflicten binnen de schoolmuren die sinds de nieuwe wet zo goed als verdwenen zijn. Wat de leerlingen buiten de schoolmuren doen is hun zaak. Er is trouwens nog een veel belangrijkere reden waarom men hoofddoeken op lagere en middelbare scholen mag verbieden. De schooltijd is immers de cruciale periode waarin belangrijke waarden zoals de gelijkheid van man en vrouw, het recht op zelfbeschikking, de vrijheid van meningsuiting en de scheiding van kerk en staat moeten worden aangeleerd en overgedragen.

‘Zolang mensen zich aan de regels houden van vrije meningsuiting, vrijheid van expressie, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en vrije verkiezingen, zijn ze democratische burgers, wat ze verder ook op hun hoofd mogen dragen’, schrijft Buruma. Hij vergeet echter een heel belangrijk aspect van de democratie, namelijk het respecteren van het recht op zelfbeschikking van de ander of anders gezegd, het verbod om een ander te onderdrukken tegen zijn of haar wil in. In die zin heeft Ayaan Hirsi Ali groot gelijk met haar strijd tegen verplichte sluiering, gedwongen huwelijken, genitale verminkingen, verstotingen, eremoorden en andere praktijken die gebeuren omwille van religieuze en culturele tradities binnen gemeenschappen waar groepsrechten belangrijker worden bevonden dan individuele rechten. Ook zijn stelling dat ‘de beteugeling van revolutionair geweld (zowat altijd religieus geïnspireerd, maar dat zegt de auteur niet) alleen zal slagen als de revolutionairen geïsoleerd worden en ze de sympathie van de niet-gewelddadige aanhang moeten ontberen’ is veel te beperkt. De overheid en alle burgers, ongeacht hun religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, hebben de plicht om dergelijk geweld af te keuren en te bestrijden. In die zin moeten we de oproep van de Canadese moslima Irshad Manji ernstig nemen die ons allen, dus ook niet moslims, oproept om misstanden luidkeels te blijven aanklagen. ‘Zolang jullie weigeren te stoppen met vragen stellen over wat radicale moslims doen, worden moslims gedwongen om na te denken over een aantal zaken.’

Vandaar dat we ook bijzonder alert moeten blijven voor de sluipende manier waarop de orthodoxe islam levenswijzen die ze belangrijk vindt, probeert in te voeren in het publieke domein. Zoals hun halsstarrige verzet tegen het verbod op de boerka in Frankrijk, hun eis voor gescheiden zwemmen in openbare zwembaden, hun acties om het creationisme evenwaardig als de evolutietheorie aan te leren in scholen, en hun toenemende eis om bepaalde delen van de sharia (de islamitische wetgeving) toe te laten in het rechtssysteem. Even gevaarlijk zijn ook de zogenaamde gematigde islamitische stemmen in het debat. Denk aan Tariq Ramadan die ‘gelooft dat de universele waarden van de islam, zoals ze geopenbaard zijn in de heilige teksten, niet gerelativeerd maar volop ingezet moeten worden in westerse democratieën’. Zo zegt hij letterlijk dat moslims hun best moeten doen ‘om onze (islamitische) waarden in het bestaande systeem te integreren’. In de wetenschap dat alle moslimlanden sinds 1981 de Universele Islamitische Verklaring van de Mensenrechten volgen, waarin elke mensenrecht maar geldig is voor zover die niet in tegenspraak is met de sharia, is dit een uitspraak die kan tellen. Zo weigert Ramadan om het stenigen van vrouwen algeheel te verbieden, alleen tijdelijk. Toch zijn er naïevelingen zoals Olivier Roy die dit standpunt interpreteren als een ‘de facto acceptatie van secularisme’. Buruma lijkt hem te volgen en stelt dat in Europa ruimte moet worden gevonden voor de gebruiken van de islam voor zover die binnen de wet gebeuren, en hij roept op tot tact ‘ten opzichte van de religieuze overtuigingen van anderen’.

Dit lijkt mij een al te cultuurrelativistische houding die juist geleid heeft tot een soort gedoogbeleid voor gebruiken die in naam van God of Allah leiden tot onderdrukking van individuen. In plaats van tact hebben we nood aan forse kritiek en zelfkritiek ten aanzien van elk denken, in het bijzonder van het mythische denken.

Liberales.be

Recentie door Dirk Verhofstadt

fisherman1969
03-12-10, 11:34
Religies zijn opnieuw ‘in’. De voorbije dertig jaar kregen de georganiseerde godsdiensten nochtans zware klappen. Het kerkbezoek daalde fors, huwelijken werden steeds minder afgesloten voor een geestelijke en het aantal crematies (tegenover het aantal begravingen) steeg spectaculair. Maar dat betekende natuurlijk niet het einde van het geloof. Integendeel, de impact van religies op onder meer de politiek is de voorbije jaren fors toegenomen. De Verenigde Staten hebben acht jaar lang een evangelische christen als president gehad en de goedgeorganiseerde christelijke nationalisten lijken de scheiding van Kerk en Staat te willen opheffen. Door het toenemende aantal radicale moslims groeit in Europa de angst dat de islam de westerse democratieën aan het uithollen is. En zelfs in Azië belemmeren de nauwe banden tussen religie en politiek de ontwikkeling van de democratie. Over deze trens schreef politiek commentator, journalist en essayist Ian Buruma het boek God op zijn plaats waarin hij de bestaande spanningen tussen religie en politiek op de drie continenten, Amerika, Europa en Azië, analyseert. Zijn aandacht gaat daarbij vooral naar de potentiële conflicten tussen de religieuze en seculiere autoriteiten, en probeert hij een antwoord te vinden op de vraag of religie een stimulans of juist een obstakel vormt voor de open democratie.

Over die laatste vraag draaien heel wat actuele discussies, onder meer rond de problematiek van de hoofddoek. Nogal wat politici zoals Job Cohen en Steve Stevaert zien religies als een verbindende factor, maar tal van anderen menen dat die een gevaar betekenen voor een harmonische samenleving die de waarden van de Verlichting hoog in het vaandel voert. Het is volgens Buruma een thema dat door populisten wordt misbruikt om bij de burgers angst aan te jaren met de stelling dat de autochtonen ‘spoedig een minderheid zullen zijn in eigen land’, zelfs ‘dat onze gehele beschaving op het spel staat als “hun” gebruiken, al dan niet door religie geïnspireerd, botsen met onze opvattingen over hoe fatsoenlijke burgers zich zouden moeten gedragen’. Buruma beklemtoont vooraf dat hij geen atheïst is, maar een agnost en dat hij zich schaart achter de stelling van Spinoza die geen problemen had met religie ‘mits onder strikte voorwaarden beleden. Het geloof zou tot liefdevol en vreedzaam gedrag moeten leiden, zou nooit met rationele wetenschap mogen worden vermengd en zou altijd onder controle moeten staan van de leiders van een seculiere staat’. Met die eerste twee punten is de auteur het eens, maar bij het laatste punt zet hij, bizar genoeg, een vraagteken.

Nochtans was het diezelfde Spinoza die vond dat iedereen het recht moest hebben te geloven wat hij wilde, ‘zolang hij binnen de wet bleef en anderen geen schade berokkende’, een principe dat later ook werd uitgewerkt door de Britse filosoof John Stuart Mill. De enige die daarover kunnen waken, lijken me de leiders van een seculiere staat, voor zover ze democratisch verkozen zijn en zichzelf aan de wet houden. Juist in niet seculiere staten of staten waar geregeerd wordt in naam van God of Allah gaat de mens ten onder. En met schade gaat het niet alleen om fysiek geweld, maar evengoed om psychische onderdrukking van het individu waardoor het recht op zelfbeschikking van de mens – doorgaans van vrouwen en kinderen – wordt miskend. Het probleem van religies die op een orthodoxe manier worden geïnterpreteerd en toegepast, is dat ze onvermijdelijk in strijd komen te staan met de mensenrechten. De letterlijke interpretatie van vermeende heilige teksten ligt aan de basis van van tal van conflicten die de voorbije decennia zoveel slachtoffers hebben gemaakt. Denk aan de strijd in Rwanda, Kashmir, Soedan, Palestina, de Balkan, Nigeria, Sri Lanka, Indonesië waar moslims, hindoes, boedhisten en christenen elkaar naar het leven staan. En bij conflicten in moslimlanden is er dan nog eens de strijd tussen sjiieten en soennieten zoals in Irak, en in christelijke landen tussen katholieken en protestanten zoals in Noord-Ierland.

Volgens Buruma is er een haast religieuze, zelfs apocalyptische ondertoon te bespeuren in een deel van de anti-islam-retoriek, en dat zal zeker het geval geweest zijn in de VS waar president Bush het na de aanslagen van 9/11 had over een ‘kruistocht’ tegen de terroristen en daarbij de indruk gaf dat hij alle moslims viseerde. Dat vijandige gevoel moeten heel wat moslims ook als dusdanig aangevoeld hebben, zoals is goed weergegeven in de film My name is Khan waarin de islamitische en autistische Khan, die zich een goede burger waant maar slachtoffer wordt van de anti-islamsfeer in het land, een queeste onderneemt doorheen het land om aan de nieuwe president Obama te kunnen zeggen ‘My name is Khan and I’am not a terrorist’. Toch schrijft de auteur terecht dat de angst voor de islam nog geen nieuwe opbloei van het christendom heeft teweeggebracht. Veel van de kritiek op de orthodoxe islam in Europa komt immers voort vanuit een soort déja-vu-gevoel bij tal wat burgers. Decennialang hadden zij en hun voorouders gestreden tegen de dominantie van de christelijke kerken op maatschappelijk en ethisch vlak. De ontzuiling en de ontkerkelijking was een gevolg van de toename van individuele rechten en vrijheden, in het bijzonder voor de vrouwen. Nu worden ze opnieuw geconfronteerd met een religie die in haar orthodoxe toepassing het individu, en in het bijzonder de vrouw, onderdrukt en minderwaardig acht.

Buruma verdedigt de stelling dat islam en democratie best kunnen samengaan. Hij verwijst daarvoor naar India, een democratie, waar ongeveer 150 miljoen moslims aan deelnemen, maar ook naar Turkije en Indonesië. Hij verwerpt dan ook de visies van Bernard Lewis en Samuel Huntington die het hebben over een ‘botsing van beschavingen’. Het gaat dus niet om dé islam op zich die een bedreiging zou vormen, maar wel om de radicaal-fundamentalistische exponent ervan. Vaak gaat het trouwens over moslims die in het Westen zijn opgegroeid, er scholing kregen en begaafd zijn – denk aan Mohammed Boujerie de moordenaar van Ayaan Hirsi Ali, en Mohammed Khan, de leider van de bomaanslagen in Londen – maar die zich aangetrokken voelen tot het wahabisme dat opkomt voor een zuiver islamitische staat. Dergelijke ontwortelde jongeren wenden zich tot die religie om een gevoel van eigenwaarde te creëren, aldus de auteur, die de conclusie trekt dat ‘de aantrekkingskracht van de religieuze ideologie meestal niet theologisch van aard is, maar alles te maken heeft met politieke verontwaardiging’. In die zin werden de aanslagen in de metro van Londen en het verbranden van het boek van Salman Rushdie gepleegd in naam van ‘een nieuwe puristische, opnieuw uitgevonden islam’. Een fatale vermenging van politiek en geloof, aldus Buruma.

Karl Popper schreef in zijn magnum opus De open samenleving en haar vijanden dat onbeperkte tolerantie ten aanzien van intoleranten uiteindelijk moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Daarom hebben we het recht en de plicht om op tijd in te grijpen. Buruma is akkoord dat aanzetten tot en haat en geweld niet getolereerd mogen worden, maar verwijst dan naar de ‘sluierkwestie’ om aan te tonen dat men niet ‘hysterisch’ mag doen. Hij vindt de Franse tendens om mensen te ‘dwingen zich te conformeren aan normen die de staat heeft gesteld’ dan ook kortzichtig. Hier overtuigt de auteur niet. De wet op het verbod op het dragen van opvallende religieuze symbolen in de openbare scholen kwam er nadat steeds meer directies indicaties van sociale druk vaststelden. Dit zorgde tot een kettingreactie van conflicten binnen de schoolmuren die sinds de nieuwe wet zo goed als verdwenen zijn. Wat de leerlingen buiten de schoolmuren doen is hun zaak. Er is trouwens nog een veel belangrijkere reden waarom men hoofddoeken op lagere en middelbare scholen mag verbieden. De schooltijd is immers de cruciale periode waarin belangrijke waarden zoals de gelijkheid van man en vrouw, het recht op zelfbeschikking, de vrijheid van meningsuiting en de scheiding van kerk en staat moeten worden aangeleerd en overgedragen.

‘Zolang mensen zich aan de regels houden van vrije meningsuiting, vrijheid van expressie, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en vrije verkiezingen, zijn ze democratische burgers, wat ze verder ook op hun hoofd mogen dragen’, schrijft Buruma. Hij vergeet echter een heel belangrijk aspect van de democratie, namelijk het respecteren van het recht op zelfbeschikking van de ander of anders gezegd, het verbod om een ander te onderdrukken tegen zijn of haar wil in. In die zin heeft Ayaan Hirsi Ali groot gelijk met haar strijd tegen verplichte sluiering, gedwongen huwelijken, genitale verminkingen, verstotingen, eremoorden en andere praktijken die gebeuren omwille van religieuze en culturele tradities binnen gemeenschappen waar groepsrechten belangrijker worden bevonden dan individuele rechten. Ook zijn stelling dat ‘de beteugeling van revolutionair geweld (zowat altijd religieus geïnspireerd, maar dat zegt de auteur niet) alleen zal slagen als de revolutionairen geïsoleerd worden en ze de sympathie van de niet-gewelddadige aanhang moeten ontberen’ is veel te beperkt. De overheid en alle burgers, ongeacht hun religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, hebben de plicht om dergelijk geweld af te keuren en te bestrijden. In die zin moeten we de oproep van de Canadese moslima Irshad Manji ernstig nemen die ons allen, dus ook niet moslims, oproept om misstanden luidkeels te blijven aanklagen. ‘Zolang jullie weigeren te stoppen met vragen stellen over wat radicale moslims doen, worden moslims gedwongen om na te denken over een aantal zaken.’

Vandaar dat we ook bijzonder alert moeten blijven voor de sluipende manier waarop de orthodoxe islam levenswijzen die ze belangrijk vindt, probeert in te voeren in het publieke domein. Zoals hun halsstarrige verzet tegen het verbod op de boerka in Frankrijk, hun eis voor gescheiden zwemmen in openbare zwembaden, hun acties om het creationisme evenwaardig als de evolutietheorie aan te leren in scholen, en hun toenemende eis om bepaalde delen van de sharia (de islamitische wetgeving) toe te laten in het rechtssysteem. Even gevaarlijk zijn ook de zogenaamde gematigde islamitische stemmen in het debat. Denk aan Tariq Ramadan die ‘gelooft dat de universele waarden van de islam, zoals ze geopenbaard zijn in de heilige teksten, niet gerelativeerd maar volop ingezet moeten worden in westerse democratieën’. Zo zegt hij letterlijk dat moslims hun best moeten doen ‘om onze (islamitische) waarden in het bestaande systeem te integreren’. In de wetenschap dat alle moslimlanden sinds 1981 de Universele Islamitische Verklaring van de Mensenrechten volgen, waarin elke mensenrecht maar geldig is voor zover die niet in tegenspraak is met de sharia, is dit een uitspraak die kan tellen. Zo weigert Ramadan om het stenigen van vrouwen algeheel te verbieden, alleen tijdelijk. Toch zijn er naïevelingen zoals Olivier Roy die dit standpunt interpreteren als een ‘de facto acceptatie van secularisme’. Buruma lijkt hem te volgen en stelt dat in Europa ruimte moet worden gevonden voor de gebruiken van de islam voor zover die binnen de wet gebeuren, en hij roept op tot tact ‘ten opzichte van de religieuze overtuigingen van anderen’.

Dit lijkt mij een al te cultuurrelativistische houding die juist geleid heeft tot een soort gedoogbeleid voor gebruiken die in naam van God of Allah leiden tot onderdrukking van individuen. In plaats van tact hebben we nood aan forse kritiek en zelfkritiek ten aanzien van elk denken, in het bijzonder van het mythische denken.


Ian Buruma

Goed stukje .stof genoeg om over na te denken.

illmatik
03-12-10, 11:39
Goed stukje .stof genoeg om over na te denken.

Het is een gigantisch Spuit 11-stuk.

rbn
03-12-10, 12:48
denk aan Mohammed Boujerie de moordenaar van Ayaan Hirsi Ali,

:verward:

Don Pepe
03-12-10, 13:16
:verward:

Je bent dus de eerste die dit stuk echt gelezen heeft.

binloser
03-12-10, 18:14
Wat we nu meemaken zijn de laatste stuiptrekkingen van religies in de vorm die ze tot nu toe hadden. Aan de huidige godsdiensten ligt ten grondslag een authentiekE ervaring en filosofie; mystiek. Deze is voor de massa in het verleden vertaald en versimpeld naar de godsdiensten als christendom en islam. Dat deze godsdiensten konden overleven had als reden dat het een samenbindende werking had op samenlevingen; dezen stonden daardoor sterker omdat de neuzen dezelfde kant op wezen. Voorwaarde voor succes was wel dat de de massa relatief onontwikkeld bleef. Dat veranderd nu snel maar er dreigt een gevaarlijk mix tussen ontwikkeld en onontwikkeld ook in landen in Europa waar door immigratie uit achtergebleven gebieden als oost-Turkije en Marokko grote tweespalt is ontstaan in morele opvattingen en werkelijkheidbeleving. Dat groeit uit tot openlijke vijandschap. De moderne samenleving zal zich uiteindelijk genoodzaakt zien zich met geweld te ontdoen van godsdiensten als vooral de islam die weigert te evolueren naar een eigentijdse variant (om uiteindelijk te verdwijnen- dat voelen ze wel goed aan0

Don Pepe
04-12-10, 11:36
Ik vind het een scherpe analyse van de spanningen tussen religie en politiek, al zet ik vraagtekens bij de conclusies van Dirk Verhofstadt.