PDA

Bekijk Volledige Versie : wrakingsverzoek is afgewezen



John2
18-04-11, 15:18
Het verzoek van advocaat Bram Moszkowicz om de rechtbank in de zaak rond Geert Wilders te wraken, is afgewezen. De wrakingsrechter vindt dat de rechters geen schijn van partijdigheid hebben gewekt.

Wilders' advocaat Bram Moszkowicz had de rechtbank gewraakt. Hij wilde vermeende meineed door de getuige Bertus Hendriks laten onderzoeken, maar dat verzoek werd geweigerd door de rechter. Moszkowicz vindt dat hier een schijn van partijdigheid werd gewekt.

Hendriks zou niet de waarheid hebben verteld over de reden waarom arabist Hans Jansen werd uitgenodigd voor het inmiddels bekende etentje op 3 mei 2010. In de rechtszaal verklaarde Hendriks dat Jansen was gevraagd om over de islam te praten. In een kranteninterview had hij eerder gezegd dat Jansen was uitgenodigd omdat hij getuige-deskundige was in de zaak-Wilders.

Nu het wrakingsverzoek is afgewezen, zal de rechtszaak tegen Wilders doorgaan waar hij afgelopen vrijdag eindigde. Er is geen mogelijkheid tot beroep.

Pizzaman
18-04-11, 17:38
Jaaaaaa mooi, nog meer stront uit de beerput lepelen.
Het zal me benieuwen wie er straks weer voor gek staat.

Hoeveel randdebielen zou de linkse kerk nog in voorraad hebben? :hihi:

John2
18-04-11, 18:32
Hoeveel randdebielen zou de linkse kerk nog in voorraad hebben? :hihi:
Er staan nog enkele blikken in de kelder en nog enkele lijken in de kast dus voorlopig kunnen we nog genieten.

Olive Yao
18-04-11, 19:56
Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

zaaknummer: 487975 / HA RK 11-121

datum beslissing: 18 april 2011

Op verzoek van:

Geert Wilders,
verzoeker,
raadsman mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.

1. Procesverloop
1.1. Op de openbare terechtzitting van 15 april 2011 heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. A.A.M. van Oosten, G.P.C. Janssen en J.C. Boeree, hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer: 13/425046-09, hierna te noemen: de hoofdzaak.

1.2. Verzoeker, het openbaar ministerie en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van 15 april 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens zijn verschenen de rechters, die hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten, en de officieren van justitie mrs. B.C.C. van Roessel en P.C. Velleman.

1.3. De wrakingskamer heeft voor de zitting kennisgenomen van de volgende stukken:
- de ‘zittingsaantekeningen terechtzitting van 15 april 2011 in de zaak Wilders’
- de ‘tekst beslissing verzoek proces-verbaal meineed’
- de ‘zittingsaantekeningen grond voor wrakingsverzoek’
en na de zitting op verzoek van de raadsman de door hem in de hoofdzaak in oktober 2010 voorgedragen pleitnotitie pagina’s 13 tot en met 45 (Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie / Schending onschuldpresumptie).

2. Vaststaande feiten
2.1. Op grond van de voormelde stukken, alsmede het verhandelde ter zitting wordt door de wrakingskamer het volgende als vaststaand aangenomen.

2.2. Ter terechtzitting van 15 april 2011 is de getuige A.A. Hendriks gehoord. Het voor dit wrakingsverzoek van belang zijnde gedeelte van het verhoor is als volgt in de zittingsaantekeningen van de terechtzitting opgenomen.

[…]

De raadsman vraagt: wat was het onderwerp van de avond van 3 mei?

Getuige Hendriks verklaart het volgende, zakelijk weergegeven:
Het islamdebat, met islamisering als onderdeel daarvan. Wij spraken meerdere keren over de heer Wilders en over de standpunten van Wilders. Hij had immers een prominente rol in dit debat. We zullen ook over hem gesproken hebben.

De oudste rechter vraagt wat het thema was.

Getuige Hendriks verklaart het volgende, zakelijk weergegeven:
Wilders was niet uitdrukkelijk het thema. We stellen geen agenda op. We zeggen niet: dit is het thema. In de meest algemene zin is het interessant om over de islam te spreken.

[…]

De raadsman houdt de getuige voor dat in het dagblad de Pers op 22 oktober 2010 de volgende verklaring van de getuige is opgenomen ‘dat die getuige-deskundige was in het proces, leek ons wel wat voor de eetclub’.

Getuige Hendriks verklaart het volgende, zakelijk weergegeven:
Dat is niet de eerste aanleiding geweest.

De raadsman vraagt: is het een onjuist citaat?

Getuige Hendriks verklaart het volgende, zakelijk weergegeven:
Het zou kunnen dat ik dat heb gezegd, vanwege het feit dat hij zo’n belangrijke rol heeft in het islamdebat. Ik zal dat gezegd hebben.

De raadsman vraagt: dat strookt niet met de thematiek?

Getuige Hendriks verklaart het volgende, zakelijk weergegeven:
Hij is getuige-deskundige met betrekking tot de thematiek van de rol van de koran, daarom is hij ook voor ons een interessante gast.
Het is vanzelfsprekend dat Wilders ook op het menu kwam.

De raadsman houdt voor dat hij constateert dat de getuige drie keer de kans heeft gehad de thematiek van het etentje met Jansen te beschrijven en de raadsman constateert dat de verklaring van de getuige strijdig is met wat in het dagblad De Pers staat.

[…].

2.3. De raadsman heeft de rechtbank voorgehouden dat de getuige Hendriks zijns inziens een meinedige verklaring heeft afgelegd en de rechtbank verzocht een onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen en een proces-verbaal op te maken.

2.4. Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging om een onderzoek naar mogelijke meineed te bevelen met de volgende motivering afgewezen.

[…]

De raadsman stelt dat er sprake van een meinedige verklaring is.

Hij verwijst naar een passage uit het dagblad De Pers van 22 oktober 2010.

In deze passage wordt Hendriks als volgt geciteerd: “dat die Jansen getuige-deskundige was in het proces, leek ons wel wat voor de eetclub”.

Getuige Hendriks heeft over dit citaat ter zitting verklaard: “ik zal dat gezegd hebben”.

Deze passage betreft de reden om Jansen voor het diner uit te nodigen.

Ter zitting heeft de getuige op vragen van mr. Moszkowicz verklaard over de thematiek van de avond.

Mr. Moszkowicz heeft aangevoerd dat wat de getuige heeft verklaard over de thematiek van de avond in strijd is met zijn eerdere verklaring: Dat wat in de Pers staat, klopt.

De rechtbank stelt vast dat de conclusie van de raadsman dat de getuige verschillende reacties geeft op één en dezelfde vraag, onjuist is.

De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een meineedprocedure te bevelen.

2.5. Hierop heeft mr. Moszkowicz de rechters gewraakt en dat wrakingsverzoek blijkens de zittingsaantekeningen grond voor wrakingsverzoek als volgt onderbouwd.

[…]
De verdediging heeft verzocht om een proces-verbaal van meineed op te maken.

U heeft nagedacht over mijn verzoek en mijn verzoek afgewezen.

U heeft besloten en op papier gezet waarom geen proces-verbaal van meineed wordt opgemaakt.

[…]

De beslissing is wat mij betreft niet deugdelijk.

Daarmee roept u de schijn van partijdigheid op bij mijn cliënt.

[…]

De beslissing is ondeugdelijk en onbegrijpelijk.

Het onderscheid tussen reden en thematiek is gekunsteld.

Wanneer de rechtbank dat onderscheid niet had gemaakt, zou u tot een andere beslissing moeten zijn gekomen.

De rechtbank trekt de conclusie dat de raadsman uitgaat van verschillende antwoorden op één en dezelfde vraag.

Daarmee legt u een verkeerde maatstaf aan.
Je moet naar inhoud en strekking kijken bij de beoordeling of sprake is van meineed.

[…]

Is dit een juiste weergave?

Mr. Moszkowicz verklaart: dat is helemaal correct.

3. Standpunt van verzoeker
3.1. De raadsman heeft namens verzoeker – samengevat – het volgende als reden voor het wrakingsverzoek aangevoerd.
Ter zitting heeft de getuige Hendriks op vragen van de verdediging tegenstrijdige antwoorden gegeven. Hem is voorgehouden dat hij in De Pers heeft gezegd dat het de eetclub wel wat leek om de getuige-deskundige in het proces uit te nodigen en daarop heeft hij verklaard dat hij voor waar houdt dat hij dit heeft gezegd. Ter zitting heeft Hendriks voorts verklaard dat de islam en de islamisering het gespreksonderwerp zou zijn en dat Jansen in zijn hoedanigheid van arabist is uitgenodigd. De stelling: we hebben hem uitgenodigd om over de islam en de islamisering te praten en de stelling: we hebben hem uitgenodigd omdat hij getuige-deskundige in het Wilders proces was, zijn onverenigbaar met elkaar en dat levert naar het oordeel van de verdediging een verdenking op van het plegen van meineed. De rechtbank heeft het verzoek om een onderzoek naar meineed te bevelen afgewezen met als motivering dat er een onderscheid bestaat tussen de reden om Jansen uit te nodigen en de thematiek van de avond. Dit onderscheid is gekunsteld en de beslissing van de rechtbank is daarmee onbegrijpelijk en ondeugdelijk. Bovendien heeft de rechtbank een onjuist criterium aangelegd waar het betreft de weigering om een onderzoek naar meineed te bevelen. Als het kunstmatige onderscheid tussen de woorden ‘reden’ en ‘thematiek’ wordt weggedacht, is er sprake van verschillende antwoorden van de getuige Hendriks op dezelfde vraag. Dat levert een verdenking van meineed op en aldus had er een proces-verbaal van meineed opgemaakt moeten worden. Door zulks te weigeren, althans die weigering ondeugdelijk te motiveren, heeft de rechtbank de schijn van partijdigheid op zich geladen.

3.2. Aan het oordeel van verzoeker dat de rechtbank met de weigering een proces-verbaal van meineed op te maken de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, heeft bijgedragen de eerdere ambtshalve beslissing van de rechtbank om getuigen te horen. Na de succesvolle wraking in oktober 2010 heeft de verdediging aan de rechtbank het verzoek gedaan om de getuigen Jansen en Schalken te horen in verband met de gestelde vooringenomenheid van het Hof Amsterdam. In plaats van op dit verzoek te beslissen, heeft de rechtbank ambtshalve beslist dat deze getuigen, alsmede de getuige Hendriks, zullen worden gehoord. Daar waar de verdediging het eerste ondervragingsrecht zou hebben gehad indien op het door haar gedane verzoek was beslist, werd haar dat recht nu ontnomen. Dit terwijl evident is dat de niet-ontvankelijkheid het primaire verweer van de verdediging is. Weliswaar heeft de rechtbank - na kennisname van het standpunt van de verdediging over de volgorde van het horen van de getuigen - aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de verdediging de getuigen als eerste zou ondervragen, maar het blijft vreemd dat de rechtbank twee keer verzuimt om te beslissen op een regulier verzoek van de verdediging.

(...)

Olive Yao
18-04-11, 19:58
4. Visie van het openbaar ministerie
Door het openbaar ministerie is ter zitting – samengevat – de volgende visie op het wrakingsverzoek verwoord.
Het wrakingsverzoek dient zich te beperken tot hetgeen zich vandaag ter zitting heeft afgespeeld. Wat daaraan vooraf is gegaan, is voor dit wrakingsverzoek niet van belang. Het openbaar ministerie begrijpt de ter zitting afgelegde verklaring van getuige Hendriks aldus dat omdat Jansen getuige-deskundige was in het proces Wilders (met voor hem (Hendriks) de nadruk op deskundige) en omdat het thema van die avond de islam was, Jansen voor die avond interessant was om te vragen. In die verklaring van Hendriks bespeurt het openbaar ministerie geen tegenstrijdigheid of meinedigheid. De overweging van de rechtbank dat het niet zo is dat de getuige verschillende reacties geeft op één en dezelfde vraag en de daaruit volgende beslissing om geen onderzoek naar meineed in te stellen, is derhalve niet onbegrijpelijk en niet ondeugdelijk. Nu de overwegingen van de rechtbank de beslissing kunnen dragen, is naar het oordeel van het openbaar ministerie geen sprake van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, objectief noch subjectief gezien. Het wrakingsverzoek dient daarom te worden afgewezen.

5. Reactie van de rechters
Mr. Van Oosten heeft namens de rechters – samengevat – het volgende verklaard.
Het betoog van de raadsman over de ambtshalve beslissing de getuigen Jansen, Schalken en Hendriks te horen en de volgorde van ondervragen van deze getuigen valt buiten de grenzen van de wrakingsgrond zoals die door de raadman eerder vandaag ter zitting is geformuleerd en dient daarom buiten beschouwing gelaten te worden. Wat betreft de beslissing om geen onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen, heeft te gelden dat dit een inhoudelijke tussenbeslissing betreft die in een eventueel hoger beroep dient te worden beoordeeld en derhalve geen grond vormt voor wraking.

6. Beoordeling
6.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is hierbij niet doorslaggevend.

6.2. Artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vermeldt de eisen waaraan een wrakingsverzoek moet voldoen. Het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden, die tot het verzoek aanleiding geven, aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het derde lid van dit artikel bepaalt voorts dat alle feiten of omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd tegelijk worden voorgedragen. Hieruit volgt dat alle wrakingsgronden aanstonds en gelijktijdig moeten worden voorgedragen en als zodanig worden vastgelegd in het proces-verbaal. De gronden voor de wraking kunnen op een later moment wel nader worden toegelicht, maar niet worden aangevuld met andere – niet eerder voorgedragen – gronden.

6.3. Blijkens de ‘zittingsaantekeningen grond voor wrakingsverzoek' (door de raadsman aangeduid als proces-verbaal) heeft de raadsman – kort gezegd – aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van de rechtbank om geen proces-verbaal van meineed op te maken ondeugdelijk en onbegrijpelijk is en voorts onjuist omdat de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of sprake is van meineed de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is de raadsman aangevangen met een betoog over de gang van zaken in februari 2011 omtrent zijn verzoek tot het horen van getuigen, op welk verzoek de rechtbank niet heeft beslist, waardoor de verdediging in zijn visie aanvankelijk ten onrechte het eerste ondervragingsrecht met betrekking tot de getuigen Jansen en Schalken werd ontnomen. Deze feiten en omstandigheden zijn ter terechtzitting echter - in strijd met het bepaalde in artikel 513 Sv - niet aanstonds als grond voor de wraking aangevoerd . Voor zover de verdediging die feiten en omstandigheden thans (mede) aan het wrakingsverzoek ten grondslag legt, is zij daarin niet-ontvankelijk.

6.4. Indien de raadsman daarmee heeft willen aangeven dat de rechtbank voor de tweede keer een verzoek van de verdediging heeft geweigerd, overweegt de wrakingskamer als volgt. Tussen de door de raadsman geschetste gang van zaken met betrekking tot de volgorde van ondervragen van de getuigen en de weigering een onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen, bestaat geen enkel verband, te meer nu de discussie over het eerste ondervragingsrecht niet zag op de getuige Hendriks. Om zijn verhoor is door de verdediging immers niet verzocht. Indien de kwestie in februari 2011 bij de verdediging reeds toen de schijn van partijdigheid heeft doen ontstaan, had zij conform artikel 513 lid 1 Sv op dat moment een verzoek tot wraking moeten indienen. Voor zover hetgeen zich vóór het verhoor van Hendriks heeft afgespeeld heeft geleid tot toenemende irritatie bij de verdediging, merkt de wrakingskamer op dat irritatie geen grond is voor wraking en deze irritaties geen deel kunnen uitmaken van de onderbouwing van het onderhavige wrakingsverzoek.

6.5. Kern van het wrakingsverzoek is derhalve de weigering van de rechtbank een onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen, althans de motivering daarvan.

6.6. Artikel 295 Sv bepaalt dat als een getuige wordt verdacht van meineed, de rechtbank een onderzoek kan bevelen. In dit geval is het de verdediging die op de voet van artikel 328 Sv een dergelijk onderzoek heeft verzocht. De beslissing van de rechtbank om dit verzoek af te wijzen, betreft een tussenbeslissing in de zin van artikel 138 Sv. Onvrede over een dergelijke procesbeslissing is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters partijdig zijn dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval echter geen sprake. De motivering van de rechtbank dat het niet zo is dat de getuige verschillende reacties geeft op één en dezelfde vraag, is kernachtig, maar in het licht van de rest van de beslissing en de onderbouwing van het verzoek door de raadsman niet onbegrijpelijk of ondeugdelijk. Het is een afwijzing van de stelling van de raadman dat de getuige tegenstrijdige antwoorden geeft op één en dezelfde vraag, waarop de raadsman de verdenking van meineed baseert. Uit de beslissing blijkt geen vooringenomenheid of partijdigheid van de rechters, terwijl ook anderszins daarvan niet is gebleken. Of de beslissing juridisch houdbaar is, is een vraag die in een eventueel hoger beroep gelet op artikel 406 lid 1 Sv aan de orde kan komen. Een wraking is daarvoor niet het geëigende middel.

6.7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zouden kunnen lijden. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook afwijzen.

7. Beslissing
De rechtbank:

7.1. wijst het verzoek om wraking af;

7.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officieren van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;

7.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, en mrs. H.M. van Dam en J.W.H.G. Loyson, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011 in tegenwoordigheid van mr. M.C.C. Kaal als griffier.

Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

John2
18-04-11, 20:36
Dank je voor je bijdrage

Olive Yao
23-05-11, 19:14
Rechtbank Amsterdam

425046-09
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 23-05-2011
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig

Inhoudsindicatie: In de strafzaak tegen de heer Wilders is op 2 mei 2011 door de verdediging een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Kort samengevat is het volgende aangevoerd. Het gerechtshof dat de vervolging van Wilders gelastte, heeft te uitgebreid getoetst. De beschikking is veroordelend van aard. Schalken, een van de raadsheren uit het gerechtshof dat die beschikking heeft gewezen, heeft geprobeerd een getuige-deskundige en de publieke opinie te beïnvloeden. Verder zijn kritische kanttekeningen geplaatst bij personen die bij de rechtspraak zijn betrokken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid

Uitspraak

Beslissing rechtbank d.d. 23 mei in de zaak Wilders

In de strafzaak tegen de heer Wilders is op 2 mei 2011 een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Het OM heeft verzocht om verwerping van het verweer. Hieronder volgt de beslissing van de rechtbank.

1. Standpunt van de verdediging

Aangevoerd is dat het recht van verdachte op een eerlijk proces, vooral de onschuldpresumptie en het recht om de zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter te laten beoordelen, is geschonden.
De verdediging onderbouwt haar verweer als volgt.

De beschikking van het gerechtshof (hierna: het hof) in de artikel 12 Sv procedure (hierna: de beschikking) is veroordelend van aard. Het hof heeft meer dan marginaal getoetst en heeft zich bij de toetsing niet beperkt tot de vraag of er een redelijk vermoeden van schuld, in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), bestond. Dat blijkt onder meer uit het taalgebruik in en de uitgebreidheid van de beschikking. Volgens Europese jurisprudentie is sprake van een schending van de onschuldpresumptie in de zin van artikel 6 lid 2 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

De heer T.M.C.J. Schalken (hierna: Schalken), één van de raadsheren in de kamer van het hof dat de beschikking heeft gewezen, heeft, door tijdens een diner in discussie te gaan over de beschikking met de heer P.J. Scheffer (hierna: Scheffer), gepoogd de publieke opinie te beïnvloeden. Dat heeft Schalken ook geprobeerd door een opiniërend artikel over de zaak Wilders te schrijven in het juridische tijdschrift Strafblad.

Verder heeft Schalken geprobeerd de deskundige J.J.G. Jansen (hierna: Jansen) te beïnvloeden tijdens een diner. Dat diner vond plaats voordat Jansen zijn verklaring in de zaak tegen verdachte bij de rechter-commissaris zou afleggen. Hierdoor is verdachte geschaad in zijn recht op een eerlijk proces.

Door het optreden van diverse bij de rechtspraak betrokken personen en het optreden van de rechtbank is verdachte geschaad in zijn recht op een eerlijk proces.

Het voorgaande, al dan niet in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat verdachte zodanig is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

2. Standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft er primair op gewezen dat ten aanzien van de beschikking van het hof het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt. Een eventuele schending in de artikel 12 Sv procedure kan daarom geen gevolgen hebben in de hoofdzaak.

Subsidiair heeft het openbaar ministerie, kort samengevat, naar voren gebracht dat het hof in volle omvang kan toetsen of een bevel tot vervolging geboden is. Het hof moet de haalbaarheid en de opportuniteit toetsen en heeft hiervoor in de beschikking een voor een officier van justitie gebruikelijke maatstaf aangelegd. Het hof heeft in de beschikking tot uitdrukking gebracht dat het oordeel in de beklagprocedure een voorlopig karakter heeft en dat de beoordeling van de zaak aan de rechtbank gelaten wordt. Het hof is binnen de grenzen gebleven van de hem wettelijk opgedragen taak. Het hof heeft geen inbreuk gemaakt op het beginsel van de onschuldpresumptie.
Het optreden van Schalken na het wijzen van de beschikking kan niet worden aangemerkt als ernstige inbreuk op de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.

3. Het oordeel van de rechtbank

3.1. Inleiding

In artikel 6 van het EVRM is het recht op een eerlijk proces neergelegd. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM bepaalt onder meer dat een ieder recht heeft op behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Artikel 6, tweede lid, van het EVRM luidt als volgt: “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.”

Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) blijkt dat het vermoeden van onschuld wordt geschonden als een rechterlijke beslissing met betrekking tot iemand de opvatting weergeeft dat hij schuldig is, zonder dat zijn schuld volgens de wet is bewezen en in het bijzonder zonder dat hij de mogelijkheid heeft gehad zijn recht tot verdediging uit te oefenen. Een rechter moet, teneinde de onschuldpresumptie niet te schenden en het beeld van zijn onpartijdigheid te handhaven, de maximale voorzichtigheid en tact betrachten in zijn woordkeuze met betrekking tot de zaken waarover hij zich buigt. Ook kan dit vermoeden van onschuld worden geschonden door andere dan rechterlijke autoriteiten.
Of sprake is van een schending van het eerste en/of tweede lid van artikel 6 EVRM hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer inhoud en strekking van de gedane uitlatingen en de context waarin deze zijn gedaan van belang zijn.

3.2. De beschikking van het hof

3.2.1. De procedure van artikel 12 Sv

Tegen een beschikking ex artikel 12 Sv staat geen (gewoon) rechtsmiddel open. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan tegen de inhoud van de beschikking later in beginsel dan ook niet meer worden opgekomen. Volgens de raadsman zijn in de artikel 12 Sv procedure de rechten van verdachte op ernstige wijze geschonden, zodat er geen sprake is van een eerlijk proces in de hoofdzaak. De rechtbank ziet aanleiding het verweer van de raadsman inhoudelijk te beoordelen.

Als het openbaar ministerie een beslissing neemt tot niet vervolgen, kan de belanghebbende daarover klagen bij het hof op voet van artikel 12 Sv. Het hof beoordeelt dan of (verdere) vervolging aangewezen is.
De overwegingen van het hof, die kunnen leiden tot het door de klagers gevraagde vervolgingsbevel, dienen dezelfde te zijn als die welke ten grondslag hadden moeten liggen aan de beslissing van het openbaar ministerie wanneer het die beslissing wel had genomen. Dit betekent dat het hof niet slechts marginaal, maar in volle omvang de beslissing tot niet vervolging kan toetsen. Het hof zit daarbij als het ware op de stoel van het openbaar ministerie.

Bij de beoordeling van de vraag of vervolgd moet worden, komt zowel de haalbaarheid als de opportuniteit van de vervolging aan de orde.

Bij de haalbaarheid gaat het om de vraag of een eventuele vervolging kans van slagen heeft. Het hof moet zich een voorlopig oordeel vormen over de formele vragen van artikel 348 Sv en de eerste drie materiële vragen van artikel 350 Sv. Ingeschat moet worden hoe groot de kans op veroordeling is. Die kans moet zo groot zijn dat vervolging is gerechtvaardigd.

Op grond van artikel 12i lid 2 Sv dient het hof ook de opportuniteit te toetsen. Daarbij gaat het om een afweging van belangen.

De procedure ex artikel 12 Sv strekt tot een oordeel over de gegrondheid van de klacht waarmee de procedure is ingeleid. Hoewel de procedure niet is ingericht voor waarheidsvinding, is onvermijdelijk dat het hof bepaalde feiten of omstandigheden als uitgangspunt neemt om te kunnen komen tot een beoordeling van de gegrondheid van die klacht.
De vaststelling van feiten of omstandigheden draagt echter slechts een voorlopig karakter. Het openbaar ministerie noch de zittingsrechter is aan de voorlopige vaststelling gebonden.

3.2.2. De beschikking in deze zaak

De rechtbank stelt voorop dat zij niet is gebonden aan de inhoud van de beschikking van het hof. Zo is de rechtbank niet gebonden aan het oordeel van het hof over de strafbaarheid van de uitlatingen van verdachte. Dit geldt overigens ook voor de vervolgende instantie. Het openbaar ministerie heeft van het hof de opdracht gekregen verdachte te dagvaarden, maar voor het overige komt het openbaar ministerie een grote mate van vrijheid toe. Dat is niet alleen formeel zo, maar blijkt eveneens uit het feitelijk verloop van de onderhavige procedure. Het openbaar ministerie heeft immers eerder bij requisitoir de nodige kritische opmerkingen geplaatst bij onderdelen van de beschikking en integrale vrijspraak gevorderd. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de (volgens hem te verstrekkende) inhoud van de beschikking ertoe leidt dat verdachte geen eerlijk proces in de hoofdzaak zal krijgen, kan dit betoog niet slagen.

Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de vraag of de onschuldpresumptie geschonden wordt door de inhoud van de beschikking het volgende.

Het hof heeft in zijn beschikking de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte niet te vervolgen in volle omvang getoetst. Deze toetsing past bij de opdracht aan het hof in een artikel 12 Sv procedure, zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven.

In dit geval geldt bovendien dat het hof had te oordelen over uitvoerig gemotiveerde sepotbeslissingen. Zo heeft het openbaar ministerie, mede op grond van schriftelijke adviezen van drie juridisch deskundigen, uitgebreid gemotiveerd dat de aan verdachte verweten uitlatingen geen strafbare feiten in de zin van artikel 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Verder hebben het openbaar ministerie, de klagers en verdachte in de artikel 12 Sv procedure hun standpunten over de haalbaarheid en opportuniteit van de vervolging uitgebreid gemotiveerd en toegelicht.

Het hof diende zich hierover uit te laten. Het hof heeft uiteindelijk, anders dan het openbaar ministerie, geoordeeld dat het openbaar ministerie diende over te gaan tot dagvaarding. Hierbij is het hof niet buiten de wettelijke grenzen van zijn taak in het kader van de artikel 12 Sv getreden.

De rechtbank concludeert dat het hof door de beschikking uitgebreid en op de gedane wijze te motiveren de onschuldpresumptie niet heeft geschonden.

(vervolg volgende post)

Olive Yao
23-05-11, 19:16
3.3 Nasleep van de beschikking van het hof

De raadsman heeft onder de noemer ‘nasleep van de Wilders beschikking’ verschillende redenen aangevoerd waarom het recht van verdachte op een eerlijk proces door een onpartijdig en onbevooroordeeld gerecht met voeten is getreden.

3.3.1. Optreden van Schalken ten opzichte van Jansen.

Schalken heeft tijdens een diner met Jansen gediscussieerd. De rechtbank acht, op grond van de getuigenverhoren ter terechtzitting, aannemelijk dat Schalken ten tijde van de discussie ervan op de hoogte was dat Jansen zou worden gehoord als deskundige in het Wildersproces. De discussie tussen Schalken en Jansen ging niet over het onderwerp waarover Jansen als deskundige is gehoord, te weten: de islam. Zij hebben gesproken over de beschikking.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat Schalken heeft geprobeerd Jansen te beïnvloeden ten aanzien van het onderwerp waarover hij is gehoord als deskundige in de strafzaak tegen Wilders. Het verweer kan voor zover het daar op ziet niet slagen.

Uit de hierboven genoemde jurisprudentie van het EHRM blijkt dat een rechter teneinde het beeld van zijn onpartijdigheid te handhaven, de maximale voorzichtigheid en tact moet betrachten in zijn woordkeuze met betrekking tot de zaken waarover hij zicht buigt.
Ook in de nationale wetgeving zijn regels opgenomen over de door een rechter te betrachten voorzichtigheid. In artikel 12 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie is neergelegd dat rechterlijke ambtenaren zich niet op enige wijze mogen inlaten met partijen of hun advocaten of gemachtigden over enige voor hen aanhangige geschillen of geschillen waarvan zij weten of vermoeden dat die voor hen aanhangig zullen worden.

Op het moment dat Schalken contact had met deskundige Jansen - nog daargelaten het antwoord op de vraag of Jansen als een procespartij kan worden aangemerkt - speelde Schalken geen formele rol meer in de strafzaak en zou hij deze rol ook niet meer kunnen gaan spelen. Hij heeft dan ook niet in strijd met voornoemde regels gehandeld, die immers zien op de situatie dat een rechter zich over een zaak buigt of gaat buigen.

Desalniettemin kunnen uitlatingen van een rechter die geen bemoeienis meer heeft met de betreffende zaak tot het oordeel leiden dat sprake is van een schending van artikel 6, eerste of tweede lid, EVRM. Of de uitlatingen tot een schending leiden hangt af van de omstandigheden van het geval.

De rechtbank is van oordeel dat de door rechters te betrachten terughoudendheid in lopende strafzaken Schalken ervan had moeten weerhouden met de nog als deskundige te horen Jansen een discussie over de beschikking te voeren. Ook al gold ten tijde van zijn contact met Jansen dat hij geen formele rol meer speelde in de strafzaak en dat hij deze rol ook niet meer zou gaan spelen. Dat dit niet heeft geleid tot een poging tot beïnvloeding van deskundige Jansen, zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, doet namelijk niet af aan het beeld dat, als gevolg van dergelijk optreden, in het publieke domein kan ontstaan. Schalken, die als één van de raadsheren in het hof een oordeel over de vervolging van verdachte had uitgesproken, had elke schijn van inmenging in de hoofdzaak moeten voorkomen.

Van schending van artikel 6 van het EVRM is echter geen sprake. Het optreden van Schalken in relatie tot Jansen heeft geen invloed gehad in de onderhavige procedure. Evenmin is het beeld ontstaan dat verdachte reeds veroordeeld was, zodat geen sprake is van een schending van de onschuldpresumptie. De positie van verdachte is ook overigens niet door het optreden van Schalken geschaad.

Het voorgaande kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden.

3.3.2. Optreden van Schalken ten opzichte van de publieke opinie.

De gestelde (poging tot) beïnvloeding van de publieke opinie heeft de raadsman gebaseerd op het publiceren van een artikel in het Strafblad door Schalken en het discussiëren door Schalken met Scheffer (publicist) over de beschikking van het hof.

Toen voornoemde publicatie en discussie plaatsvonden, was de beschikking al gepubliceerd en daarmee openbaar. Omdat de beschikking al onderwerp was van het publiek debat, Schalken bovendien geen (formele) rol meer te vervullen had in het Wildersproces en niet is gebleken dat Schalken meer naar voren heeft gebracht dan in de beschikking stond, kan niet worden geoordeeld dat Schalken enige grens heeft overschreden. Het optreden van Schalken kan dus niet leiden tot de conclusie dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden.

3.3.3. Kritische kanttekeningen bij het optreden van de rechtbank in de strafzaak tegen de heer Wilders en het optreden van bij de rechtspraak betrokken personen

De raadsman heeft voorts kritische kanttekeningen geplaatst bij het optreden van de rechtbank in de strafzaak tegen verdachte en het optreden van enkele gezagsdragers/rechterlijke ambtenaren, waardoor het vertrouwen van verdachte dat hij een eerlijk proces zou krijgen in deze zaak zou zijn geschonden.

De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de raadsman in dit verband heeft aangevoerd niet kan leiden tot de conclusie dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden. Voor zover de raadsman het optreden van de vorige rechters in de strafzaak bekritiseert, merkt de rechtbank op dat deze rechters zijn vervangen nadat een door de raadsman ingediend wrakingsverzoek was toegewezen. De stellingen van de raadsman ten aanzien van de (on)partijdigheid van de huidige rechtbank laat de rechtbank onbesproken. De wet voorziet niet in de mogelijkheid de rechtbank haar eigen optreden in een (tussen)beslissing in een zaak te laten beoordelen.

Het gegeven dat bij de rechtspraak betrokken personen zich hebben uitgelaten naar aanleiding van ontwikkelingen in de zaak Wilders kan evenmin leiden tot de conclusie dat het recht op een eerlijk proces voor verdachte is geschonden. In dit verband heeft de raadsman niet gesteld en evenmin is gebleken dat deze personen zich hebben uitgelaten over de schuld/onschuld van verdachte ten aanzien van de aan hem ten laste gelegde feiten.

Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van het optreden van de rechtbank in de strafzaak tegen de heer Wilders en het optreden van bij de rechtspraak betrokken personen, niet kan leiden tot de conclusie dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden.

3.4 Slotsom

De conclusie is dan ook dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ook wanneer dit in onderlinge samenhang wordt bezien, niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

John2
23-05-11, 19:23
Een gebed zonder einde Olive.....

Olive Yao
23-05-11, 19:25
Een gebed zonder einde Olive.....

Laat hen nu eindelijk eens ter zake komen.
(Hoop ook dat de advocaten het deze keer niet zo, eerlijk gezegd, af en toe tenenkrommend doen).

John2
23-05-11, 19:42
Laat hen nu eindelijk eens ter zake komen.
(Hoop ook dat de advocaten het deze keer niet zo, eerlijk gezegd, af en toe tenenkrommend doen).

Laten ze eindelijk eens doen wat ze moeten doen, hoorde vanmiddag dat het UWV 8,4 miljard moet bezuinigen, dat wordt dan onze nieuwe armoede van 2012.
8,4 miljard waar moeten ze dit vandaan halen.

Pizzaman
23-05-11, 20:11
Een gebed zonder einde Olive.....
Ik zou het geen 'gebed' meer durven noemen,
straks sta je zelf in 't bankie.


Laten ze eindelijk eens doen wat ze moeten doen, hoorde vanmiddag dat het UWV 8,4 miljard moet bezuinigen, dat wordt dan onze nieuwe armoede van 2012.
8,4 miljard waar moeten ze dit vandaan halen.

Heb je de prachtige kantoren wel eens bekeken... verhuur die krengen maar, en ga in een bouwkeet bivakkeren.
Ze willen toch het beste voor hun klanten?

John2
23-05-11, 22:23
=Pizzaman;4696680]Ik zou het geen 'gebed' meer durven noemen,
straks sta je zelf in 't bankie.
Sta morgen in het bankje, mot om 9.30 me melden bij het kanton Almelo.



Heb je de prachtige kantoren wel eens bekeken... verhuur die krengen maar, en ga in een bouwkeet bivakkeren.
Ze willen toch het beste voor hun klanten?
Ombouwen tot mega-hotels werkt naar 2 kanten, ze brengen geld op en werkgelegenheid en wij kunnen de verbouwing wel verzorgen. :hihi: