Marsipulami
25-07-11, 14:23
Zeventig jaar staatsatheïsme 1918-1988
door Wil van den Bercken
Transparant 12.4 (november 2001) 4-7
Communisme en godsdienst hebben nooit kunnen samengaan in de Sovjet-Unie. Aan-vankelijk werd de godsdienst fel bestreden, daarna minimaal getolereerd maar nooit geïn-tegreerd in de samenleving. Nu de Sovjet-Unie niet meer bestaat, kunnen we de Sovjet-communistische godsdienstpolitiek beter in historisch perspectief plaatsen dam ten tijde van de Sovjet-Unie zelf. Hoe moeten we het staatsatheïsme gedurende de periode 1918-1988 dan duiden? Welke fases doorliep de anti-godsdienstige politiek van het communistisch regime?
Wat toen in vrome geschiedenisperceptie wel vergeleken werd met van de eerste eeuwen of het eschatologisch eindoffensief van het Rijk van het kwaad tegen Christus, is achteraf bezien niet meer dan een nieuwe fase in de historische botsingen tussen staat en kerk. De verwoesting van kloosters, de confiscatie van kerkgebouwen, de arrestatie van geestelijken, het was allemaal al eerder vertoond in het zestiende-eeuwse Engeland, het eind achttiende-eeuwse Frankrijk, het vroeg twintigste-eeuwse Mexico en zelfs in het Spanje van de jaren dertig. Het tegen de kerk gerichte decreet van Lenin over de scheiding van kerk en staat was deels afgekeken van de Franse anticlericale wetten uit 1905.
Ook in ander opzicht is er een relativering mogelijk. De massale desinteresse in de godsdienst als gevolg van de ideologische propaganda van het sovjetregime, is uiteindelijk ook minder een uniek fenomeen gebleken, want zij verliep parallel aan de natuurlijke secularisatie in de westerse samenleving. Het communistische atheïsme had bovendien zijn ideologische wortels deels in het negentiende-eeuwse West-Europese antireligieuze denken, volgens welke, in de woorden van Emile Zola, “de mensheid pas werkelijk vrij zal zijn als de laatste priester is bedolven onder de laatste steen van de laatste kathedraal”. Die laatste priester, althans in Rusland, had Chroesjtsjov in 1980 op de televisie aan de wereld willen tonen. En het provocerend opblazen door Stalin in 1931 van de grootste kerk van Rusland, de Christus Verlosser-kathedraal in Moskou, was even heiligschennend als de afbraak door Napoleon van de grootste kerk in Frankrijk, de kloosterkerk van Cluny.
Maar elke historische gebeurtenis heeft zijn eigen bijzondere oorzaken. De anti-kerkelijke politiek van de sovjetregering was behalve gebaseerd op een afrekening met een ideologisch verlengstuk van het ancien régime ook ingegeven door een principiële verwerping van elke godsdienst en van geestelijke viijheid tout court. Zij was gebaseerd op een ideolo-gische wereldbeschouwing die zich zelf zag als historische opvolger van de godsdienst. Dat geeft aan de communistische godsdienstbestrijding een fanatieke dimensie die ontbrak bij eerdere politieke botsingen met kerk en godsdienst in het Westen.
Doelgerichte bestrijding
De godsdienstpolitiek van de sovjetregering is onder te verdelen in twee fasen: een gerichte bestrijding in de periode 1918 tot 1941 en een op politiek opportunisme gebaseerde periode van minimale tolerantie, welke duurde tot 1988, met een korstondige intensivering van de strijd begin jaren zestig. De eerste fase werd ingeluid door het “Decreet over de scheiding van kerk en staat en van kerk en school” van januari 1918, waarbij de Orthodoxe Kerk niet alleen haar positie als staatsgodsdienst verloor, maar ook haar juridische persoonlijkheid en dus het recht op eigendom van kerkgebouwen alsmede het recht op godsdienstig groepsonderwijs. Kerkgebouwen konden alleen in bruikleen van de staat genomen worden en kloosters en seminaries werden gesloten. Dit regeringsbesluit viel overigens samen met een landelijk concilie van de Russisch-Orthodoxe kerk, dat zij al sinds 1905 probeerde te organiseren en pas na de val van het tsarisme in de Februarirevolutie kon houden.
Hier probeerde de kerk uit eigener beweging zich te ontworstelen aan de dodelijke omhelzing van de staat en haar bestuurlijke onafhankelijkheid te herstellen door een nieuwe patriarch te kiezen (de eerste sinds 1700). Maar het was te laat. De communisten reden de kerk in de wielen.
De decreetbepalingen van 1918 hadden bij een objectieve interpretatie en bij een eerlijke toepassing van de daaropvolgende wetgeving voldoende speelruimte kunnen laten aan de kerk om te functioneren. Maar zij werden gedragen door een ideologische haat bij de uitvoerders van de wet en begeleid door talloze heimelijke directie ven van het ministerie van Justitie en de geheime politie.
Collectieve vormen van religieus onderricht, en later ook religieuze opvoeding in gezinsverband en publicatie van religieuze literatuur, werden onmogelijk gemaakt. In een brief van Lenin d.d. 19 maart 1922 bleek hoezeer het regime erop uit was de kerk totaal uit te schakelen. Het was zo’n cynische brief dat de sovjet-autoriteiten hem altijd geheim hebben gehouden en pas onder Gorbatsjov in 1990 werd hij gepubliceerd. De brief verordende de confiscatie van liturgische voorwerpen en “hoe meer vertegenwoor-digers van de reactionaire bourgeoisie en reactionaire clerus wij daarbij kunnen doodschieten, des te beter”. Trotski voer-[5]de onder dekmantel van een “steuncomité aan de hongerenden" (van de hongersnood in 1922/23) deze taak uit. In deze campagne alleen vielen er ruim achtduizend slachtoffers onder geestelijken. Een andere manier van ondermijning van de kerk was infiltratie van de kerkleiding door regime getrouwe priesters en bisschoppen die het communisme als een realisering van het Rijk der gerechtigheid zagen.
Zij vormden de zogenaamde Levende Kerk, die een splitsing forceerde in de Orthodoxe Patriarch Tichon werd gearresteerd en na geestelijk murw te zijn gemaakt, vrijgelaten. Toen riep hij zijn gelovigen op tot volledige loyaliteit aan het sovjetregime. Een jaar later, in 1925, stierf hij. Na hem mocht geen opvolger worden gekozen en de locum tenens metropoliet Sergij gaf in 1927 zijn omstreden loyaliteitsverklaring af. Daarmee was formeel elk verzet van de kerk ver-dwenen, op dat van de tientallen in het Solovki-kloosterkamp geïnterneerde bisschoppen na. Maar deze gedweeheid van de kerk was voor Stalin niet voldoende. Hij probeerde haar verder uit te schakelen door nieuwe wettelijke beperkingen (1929), uitbreiding van antireligieuze propaganda (al in 1925 was de “Bond van militante godlozen” opgericht) en ten slotte door directe terreur.
In tegenstelling tot de aan Sergij gesuggereerde concessies in ruil voor diens loyali-teitsverklaring, werden in 1929 de administratieve beperkingen nog strakker gemaakt door een “wet op religieuze verenigingen”. Deze hief de organisatiestructuur van de kerk op door bisdommen hun status als juridische persoon te ontnemen en de kerk te fragmenteren in van elkaar onafhankelijke locale “religieuze verenigingen”, bestaande uit minimaal twintig per-sonen. Letterlijk elke sociale, cantatieve en educatieve vorm van religieuze activiteit werd onmogelijk, zoals parochiale ziekenhulp, handwerkclubjes of kindercrèches. Ook het geven van privé-godsdienstonderricht, dat tot nu toe was geoorloofd, werd verboden. De enige toegestane uitingen van religieuze activlteit waren de binnen de muren van het kerkgebouw geïsoleerde liturgische bijeenkomsten van bejaarden die geen sociale represaille op hun werk meer te vrezen hadden.
Veel kerken bleven er trouwens niet meer open: tijdens de collectivi-sering van de landbouw begin jaren dertig werden duizenden dorpskerken afge-broken of als schuren en stallen gebruikt; in de steden werden honderden kerken veranderd in fabrieken, magazijnen, sporthallen, bioscopen of musea van atheïsme. Vele iconen werden daarbij vernietigd, of vertimmerd tot treeplanken, of in het [6] gunstigste geval opgeslagen in museumkelders of verkocht naar het buitenland.
In de jaren dertig ging de liquidatie van de kerk verder in het kader van de ideolo-gische gelijkschakeling van de hele samenleving tot de stalinistische monocultuur. Niet meer alleen religieuze, maar elke zelfstandige geestelijke of culturele activiteit werd onderdrukt: schrijvers, wetenschappers, kunstenaars, tilmers, musici, allen werden in staats-bonden samengebracht. Als bewijs van godsdienstvrijheid kregen priesters in 1936 weer passief politiek stemrecht. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was er van de Russisch-Orthodoxe kerk en van de andere georganiseerde godsdiensten in Sovjet-Unie zo goed als niets meer over. Van de 54.400 kerken van voor de communistische staatsgreep in 1917 waren er nog 4.200 in gebruik, van de meer dan honderd bisschoppen nog vier in functie.
De aanval van Duitsland op de Sovjet-Unie in 1941 werd paradoxalerwijze de redding van de Orthodoxe Kerk. Stalin kon zich geen interne verdeeldheid in de samenleving meer permitteren en hij stopte zijn aanval op de kerk. De antireligieuze propaganda werd gestaakt, overlevende bisschoppen mochten uit de kampen terugkeren, honderden kerkgebouwen werden heropend en uiteindelijk – tegen het einde van de oorlog – mocht metropoliet Sergij de patriarchentitel aanvaarden. De kerk gaf in de ooriog materiële en morele steun aan de strijd tegen Duitsland: zij zamelde geld in voor een bataljon en squadron, en bad God voor steun aan Stalin.
.../....
door Wil van den Bercken
Transparant 12.4 (november 2001) 4-7
Communisme en godsdienst hebben nooit kunnen samengaan in de Sovjet-Unie. Aan-vankelijk werd de godsdienst fel bestreden, daarna minimaal getolereerd maar nooit geïn-tegreerd in de samenleving. Nu de Sovjet-Unie niet meer bestaat, kunnen we de Sovjet-communistische godsdienstpolitiek beter in historisch perspectief plaatsen dam ten tijde van de Sovjet-Unie zelf. Hoe moeten we het staatsatheïsme gedurende de periode 1918-1988 dan duiden? Welke fases doorliep de anti-godsdienstige politiek van het communistisch regime?
Wat toen in vrome geschiedenisperceptie wel vergeleken werd met van de eerste eeuwen of het eschatologisch eindoffensief van het Rijk van het kwaad tegen Christus, is achteraf bezien niet meer dan een nieuwe fase in de historische botsingen tussen staat en kerk. De verwoesting van kloosters, de confiscatie van kerkgebouwen, de arrestatie van geestelijken, het was allemaal al eerder vertoond in het zestiende-eeuwse Engeland, het eind achttiende-eeuwse Frankrijk, het vroeg twintigste-eeuwse Mexico en zelfs in het Spanje van de jaren dertig. Het tegen de kerk gerichte decreet van Lenin over de scheiding van kerk en staat was deels afgekeken van de Franse anticlericale wetten uit 1905.
Ook in ander opzicht is er een relativering mogelijk. De massale desinteresse in de godsdienst als gevolg van de ideologische propaganda van het sovjetregime, is uiteindelijk ook minder een uniek fenomeen gebleken, want zij verliep parallel aan de natuurlijke secularisatie in de westerse samenleving. Het communistische atheïsme had bovendien zijn ideologische wortels deels in het negentiende-eeuwse West-Europese antireligieuze denken, volgens welke, in de woorden van Emile Zola, “de mensheid pas werkelijk vrij zal zijn als de laatste priester is bedolven onder de laatste steen van de laatste kathedraal”. Die laatste priester, althans in Rusland, had Chroesjtsjov in 1980 op de televisie aan de wereld willen tonen. En het provocerend opblazen door Stalin in 1931 van de grootste kerk van Rusland, de Christus Verlosser-kathedraal in Moskou, was even heiligschennend als de afbraak door Napoleon van de grootste kerk in Frankrijk, de kloosterkerk van Cluny.
Maar elke historische gebeurtenis heeft zijn eigen bijzondere oorzaken. De anti-kerkelijke politiek van de sovjetregering was behalve gebaseerd op een afrekening met een ideologisch verlengstuk van het ancien régime ook ingegeven door een principiële verwerping van elke godsdienst en van geestelijke viijheid tout court. Zij was gebaseerd op een ideolo-gische wereldbeschouwing die zich zelf zag als historische opvolger van de godsdienst. Dat geeft aan de communistische godsdienstbestrijding een fanatieke dimensie die ontbrak bij eerdere politieke botsingen met kerk en godsdienst in het Westen.
Doelgerichte bestrijding
De godsdienstpolitiek van de sovjetregering is onder te verdelen in twee fasen: een gerichte bestrijding in de periode 1918 tot 1941 en een op politiek opportunisme gebaseerde periode van minimale tolerantie, welke duurde tot 1988, met een korstondige intensivering van de strijd begin jaren zestig. De eerste fase werd ingeluid door het “Decreet over de scheiding van kerk en staat en van kerk en school” van januari 1918, waarbij de Orthodoxe Kerk niet alleen haar positie als staatsgodsdienst verloor, maar ook haar juridische persoonlijkheid en dus het recht op eigendom van kerkgebouwen alsmede het recht op godsdienstig groepsonderwijs. Kerkgebouwen konden alleen in bruikleen van de staat genomen worden en kloosters en seminaries werden gesloten. Dit regeringsbesluit viel overigens samen met een landelijk concilie van de Russisch-Orthodoxe kerk, dat zij al sinds 1905 probeerde te organiseren en pas na de val van het tsarisme in de Februarirevolutie kon houden.
Hier probeerde de kerk uit eigener beweging zich te ontworstelen aan de dodelijke omhelzing van de staat en haar bestuurlijke onafhankelijkheid te herstellen door een nieuwe patriarch te kiezen (de eerste sinds 1700). Maar het was te laat. De communisten reden de kerk in de wielen.
De decreetbepalingen van 1918 hadden bij een objectieve interpretatie en bij een eerlijke toepassing van de daaropvolgende wetgeving voldoende speelruimte kunnen laten aan de kerk om te functioneren. Maar zij werden gedragen door een ideologische haat bij de uitvoerders van de wet en begeleid door talloze heimelijke directie ven van het ministerie van Justitie en de geheime politie.
Collectieve vormen van religieus onderricht, en later ook religieuze opvoeding in gezinsverband en publicatie van religieuze literatuur, werden onmogelijk gemaakt. In een brief van Lenin d.d. 19 maart 1922 bleek hoezeer het regime erop uit was de kerk totaal uit te schakelen. Het was zo’n cynische brief dat de sovjet-autoriteiten hem altijd geheim hebben gehouden en pas onder Gorbatsjov in 1990 werd hij gepubliceerd. De brief verordende de confiscatie van liturgische voorwerpen en “hoe meer vertegenwoor-digers van de reactionaire bourgeoisie en reactionaire clerus wij daarbij kunnen doodschieten, des te beter”. Trotski voer-[5]de onder dekmantel van een “steuncomité aan de hongerenden" (van de hongersnood in 1922/23) deze taak uit. In deze campagne alleen vielen er ruim achtduizend slachtoffers onder geestelijken. Een andere manier van ondermijning van de kerk was infiltratie van de kerkleiding door regime getrouwe priesters en bisschoppen die het communisme als een realisering van het Rijk der gerechtigheid zagen.
Zij vormden de zogenaamde Levende Kerk, die een splitsing forceerde in de Orthodoxe Patriarch Tichon werd gearresteerd en na geestelijk murw te zijn gemaakt, vrijgelaten. Toen riep hij zijn gelovigen op tot volledige loyaliteit aan het sovjetregime. Een jaar later, in 1925, stierf hij. Na hem mocht geen opvolger worden gekozen en de locum tenens metropoliet Sergij gaf in 1927 zijn omstreden loyaliteitsverklaring af. Daarmee was formeel elk verzet van de kerk ver-dwenen, op dat van de tientallen in het Solovki-kloosterkamp geïnterneerde bisschoppen na. Maar deze gedweeheid van de kerk was voor Stalin niet voldoende. Hij probeerde haar verder uit te schakelen door nieuwe wettelijke beperkingen (1929), uitbreiding van antireligieuze propaganda (al in 1925 was de “Bond van militante godlozen” opgericht) en ten slotte door directe terreur.
In tegenstelling tot de aan Sergij gesuggereerde concessies in ruil voor diens loyali-teitsverklaring, werden in 1929 de administratieve beperkingen nog strakker gemaakt door een “wet op religieuze verenigingen”. Deze hief de organisatiestructuur van de kerk op door bisdommen hun status als juridische persoon te ontnemen en de kerk te fragmenteren in van elkaar onafhankelijke locale “religieuze verenigingen”, bestaande uit minimaal twintig per-sonen. Letterlijk elke sociale, cantatieve en educatieve vorm van religieuze activiteit werd onmogelijk, zoals parochiale ziekenhulp, handwerkclubjes of kindercrèches. Ook het geven van privé-godsdienstonderricht, dat tot nu toe was geoorloofd, werd verboden. De enige toegestane uitingen van religieuze activlteit waren de binnen de muren van het kerkgebouw geïsoleerde liturgische bijeenkomsten van bejaarden die geen sociale represaille op hun werk meer te vrezen hadden.
Veel kerken bleven er trouwens niet meer open: tijdens de collectivi-sering van de landbouw begin jaren dertig werden duizenden dorpskerken afge-broken of als schuren en stallen gebruikt; in de steden werden honderden kerken veranderd in fabrieken, magazijnen, sporthallen, bioscopen of musea van atheïsme. Vele iconen werden daarbij vernietigd, of vertimmerd tot treeplanken, of in het [6] gunstigste geval opgeslagen in museumkelders of verkocht naar het buitenland.
In de jaren dertig ging de liquidatie van de kerk verder in het kader van de ideolo-gische gelijkschakeling van de hele samenleving tot de stalinistische monocultuur. Niet meer alleen religieuze, maar elke zelfstandige geestelijke of culturele activiteit werd onderdrukt: schrijvers, wetenschappers, kunstenaars, tilmers, musici, allen werden in staats-bonden samengebracht. Als bewijs van godsdienstvrijheid kregen priesters in 1936 weer passief politiek stemrecht. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was er van de Russisch-Orthodoxe kerk en van de andere georganiseerde godsdiensten in Sovjet-Unie zo goed als niets meer over. Van de 54.400 kerken van voor de communistische staatsgreep in 1917 waren er nog 4.200 in gebruik, van de meer dan honderd bisschoppen nog vier in functie.
De aanval van Duitsland op de Sovjet-Unie in 1941 werd paradoxalerwijze de redding van de Orthodoxe Kerk. Stalin kon zich geen interne verdeeldheid in de samenleving meer permitteren en hij stopte zijn aanval op de kerk. De antireligieuze propaganda werd gestaakt, overlevende bisschoppen mochten uit de kampen terugkeren, honderden kerkgebouwen werden heropend en uiteindelijk – tegen het einde van de oorlog – mocht metropoliet Sergij de patriarchentitel aanvaarden. De kerk gaf in de ooriog materiële en morele steun aan de strijd tegen Duitsland: zij zamelde geld in voor een bataljon en squadron, en bad God voor steun aan Stalin.
.../....