IbnRushd
28-09-11, 10:34
De eerste wereldoorlog van de 21ste eeuw
Opstandland: de strijd om Afghanistan, Pakistan en Kasjmir
28 september 2011(MO* ) — Op 7 oktober 2001 begonnen de VS en Groot-Brittannië een blitzkrieg tegen het kleine en belachelijk slecht uitgeruste leger van Afghanistan. Tien jaar later is die inval uitgegroeid tot de langste oorlog die de Verenigde Staten ooit uitgevochten hebben en tot een internationale operatie van epische omvang. Waarom lijkt de situatie zo uitzichtloos? In Opstandland argumenteert Gie Goris dat de westerse militaire interventie te weinig rekening houdt met de regionale tegenstellingen –waaronder het conflict tussen India en Pakistan.
Afgelopen zomer waren volgens de Navo 132.457 soldaten actief in de International Security Assistance Force (ISAF), de coalitie van 48 landen die onder leiding van de Navo de stabiliteit van Afghanistan onder de huidige grondwet en regering wil garanderen. Daarnaast rekent het Amerikaanse leger op minstens 140.000 privéoperatoren om het militaire werk te vervolledigen en te ondersteunen –en soms ook gewoon aan uit te besteden – en op ongeveer 100.000 militairen die in omliggende landen ondersteunende taken uitvoeren voor Operation Enduring Freedom/International Security Assistance Force. Hoeveel Special Forces er ingezet worden in Afghanistan en Pakistan weten we niet, wel dat er in Afghanistan zo’n 19.000 privébewakingsagenten actief zijn. En daarbij komen nog eens de 160.000 militairen van het Afghaanse leger en de 120.000 agenten van de Afghaanse politiemacht.
Die hele armada van 670.000 personen wordt ingezet om pakweg 30.000 gewapende Afghaanse opstandelingen te bestrijden. De Afghaanse onderminster van Defensie, Enayatullah Nazari, stelde eind april 2011 in een parlementair comité dat in Afghanistan 1820 opstandelingengroepen opereren, waarvan de meeste verbonden zijn met grotere netwerken. Met dat laatste verwees hij ongetwijfeld naar de banden tussen lokale milities en de taliban, het Haqqani-netwerk of de Hizb-e-Islam van Gulbuddin Hekmatyar. Die drie grote netwerken van de opstand zijn niet alleen met elkaar verbonden maar onderhouden ook banden met Pakistaanse militante bewegingen, Kasjmierse jihadi’s en internationalistische netwerken zoals Al Qaeda.
De Amerikaanse generaal Petreaus schatte in april 2011 de aanwezigheid van Al Qaeda in Afghanistan op ‘minder dan honderd’. Een hooggeplaatste Amerikaanse ambtenaar had het eind juni tegenover The New York Times over ‘50 of 75 effectieve strijders in Afghanistan, meestal als onderdeel van Haqqani-groepen’.
Waarom slaagt die internationale overmacht er niet in de eclatante overwinning te behalen die tot 2004 binnen handbereik leek? De belangrijkste reden daarvoor is wellicht dat het Westen gevangen zit in het verhaal van de War on Terror en zijn interventie ook effectief organiseert rond de idee dat het in Afghanistan gaat om een strijd tussen goed en kwaad, tussen democratisch verkozen gezag en verwerpelijke fundamentalisten, tussen de waarden van de 21ste eeuw en de principes van de eerste eeuw uit de islamitische kalender.
Door zich blind te staren op de terrorisme-doctrine, zien politici en generaals niet dat de Afghaanse opstandelingen diepe wortels hebben in de bevolking én gebruik kunnen maken van de regionale tegenstellingen om hun opstand te organiseren en te financieren. Om succesvol te zijn in Afghanistan moet de internationale gemeenschap vertrekken van de ruimere context van regionale conflicten: de lange nasleep van de koloniale periode, 64 jaar internationaal conflict over Jammu en Kasjmir, 32 jaar onafgebroken oorlog in Afghanistan, 22 jaar gewapende opstand in de Indiase deelstaat Jammu & Kasjmir, 10 jaar westerse bezetting van Afghanistan en minstens 5 jaar gewapende confrontatie tussen allerhande jihadi’s en de Pakistaanse staat die hen gefinancierd en gesteund heeft.
De Pakistaanse en Indiase legers zijn er niet in geslaagd de opstanden op hun eigen grondgebied succesvol aan te pakken. Integendeel, hun strategie bleek contraproductief. Ook de grootmachten – de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten, de Navo– moeten vaststellen dat militair interveniëren in Afghanistan de problemen alleen maar vergroot heeft. Barack Obama lanceerde eind 2008 –dus nog voor zijn verkiezing tot president– de analyse dat vrede in Afghanistan of ten minste een westerse overwinning onmogelijk was zolang de autoriteiten in Pakistan niet voor de volle honderd procent meewerken aan de internationale inspanningen.
In Opstandland omschrijf ik uitvoerig waarom Pakistan en andere buurlanden van Afghanistan dubbelspel spelen en waarom de bevolking van Afghanistan niet vanzelf en ondubbelzinnig achter de ISAF staat. In dit dossier vat ik enkele kerninzichten samen.
Koloniale katers en actuele opstanden
1. Pasjtoenistan
Een deftige analyse van Afghanistan is onmogelijk zonder het Pasjtoense nationalisme in kaart te brengen. Zowel de Afghaanse als de Pakistaanse taliban worden gedomineerd door Pasjtoense leiders die, naast hun recente islamistische idealen, vooral het herstel van de Pasjtoense eenheid en grootheid uit het verleden nastreven. De Pasjtoenen zijn geen separatisten die een aparte natie willen, ze ambiëren wel aansluiting van alle Pasjtoense en Baloetsje gebieden in Pakistan bij een door Pasjtoenen geregeerd Afghanistan.
De grens tussen Afghanistan en het huidige Pakistan –de “Durand Line”– werd nooit aanvaard door de Pasjtoenen, zelfs niet door de taliban die door Pakistan aan de macht gebracht waren.
Aan Afghaanse zijde werd het Pasjtoense nationalisme vanaf 1947 aangevuurd door de regering, die in de ontbinding van het Britse rijk in Indië een kans zag om de “verloren” gebieden ten oosten van de Hindu Kush opnieuw toe te voegen aan het Afghaanse grondgebied. Dat was de reden waarom de Afghaanse vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties als enige tegenstemde toen het pas onafhankelijk geworden Pakistan in 1947 vroeg toegelaten te worden tot de internationale organisatie. Dat standpunt werd snel ingetrokken, maar de negatieve gevoelens bleven en zouden in de volgende decennia tot voortdurende wrijvingen tussen Kaboel en Islamabad leiden, vooral omdat de Afghaanse leiders vaak warme relaties onderhielden met India.
2. Jammu en Kasjmir
Het conflict tussen Pakistan en India is wellicht het meest bepalende conflict uit de regio en meteen ook de belangrijkste factor in de uitzichtloze oorlog om Afghanistan. Het symbolische kerndispuut tussen de twee buurlanden is Jammu en Kasjmir, de prinselijke staat in het hoge noorden van het subcontinent.
Anderhalve maand voor de onafhankelijkheid medio augustus 1947 had Groot-Brittannië de kwestie van de meer dan vijfhonderd prinselijke staten nog niet geregeld. Toch slaagden de twee grote erfgenamen van Brits-Indië erin bijna alle maharadja’s, nawabs en andere feodale heersers ervan te overtuigen zich te integreren in Pakistan of India, afhankelijk van hun ligging en van de religie van de meerderheid van de inwoners. De hindoemaharadja van het overwegend islamitische Jammu en Kasjmir droomde echter van een onafhankelijk en neutraal land –een ‘Zwitserland van het Oosten’.
Eind oktober 1947 werd de politieke onzekerheid over de toekomst van Jammu en Kasjmir doorbroken door een inval van ongeregelde, tribale groepen uit Noord-Pakistan, wellicht gesteund door de Pakistaanse overheid. De maharadja tekende zo snel mogelijk de akte waardoor zijn grondgebied deel ging uitmaken van India, waarna de geregelde legers van de pas onafhankelijk geworden buurlanden voor de eerste keer een regelrechte oorlog met elkaar zouden uitvechten. De oorlog eindigde onbeslist met een verdeeld Jammu en Kasjmir.
In 1965, 1971 en 1989 botsten de legers van India en Pakistan opnieuw in het Himalayarijk. En in 1962 vochten ook India en China een korte oorlog uit over een vrijwel onbewoond stuk van Jammu en Kasjmir, dat volgens China bij Tibet hoorde, terwijl India ervan uitging dat het onderdeel was van Ladakh. Onder Brits bestuur was deze grens met Tibet niet overeengekomen, wat ruimte liet voor het meningsverschil. China won die oorlog en annexeerde Aksai Chin.
De aanslepende strijd om Kasjmir heeft ervoor gezorgd dat het leger in Pakistan veel machtiger is dan de regering. En dat leger baseert er zijn ideologie van “strategische diepte” op, wat neerkomt op het imperatief om aan de westgrens –in Afghanistan– een betrouwbare bondgenoot te hebben, zodat Pakistan in geval van oorlog met India niet op twee fronten tegelijk moet vechten. De Pakistaanse luitenant-generaal in ruste Talat Masood waarschuwt dat de ideeën over strategische diepte ervoor verantwoordelijk zijn dat de staat die onder vuur ligt van extremistische groepen, toch steun blijft verlenen aan die organisaties omdat ze de strijd tegen India en voor de “bevrijding” van Jammu en Kasjmir hoog in hun vaandel dragen.
3. Baloetsjistan
De Pasjtoense koloniale kater krijgt nog redelijk wat aandacht in de internationale analyses over het Afghanistan-conflict. De Baloetsje frustratie over de opdeling van hun grondgebied tussen Rusland, het Britse rijk en Perzië blijft echter helemaal onder de radar. Dat is vreemd, want de hoofdstad van de Pakistaanse provincie Baloetsjistan, Quetta, ligt maar op 190 kilometer van Kandahar en huisvest sinds 2001 de opperste raad van de Afghaanse taliban.
Het grootste deel van Baloetsjistan ligt vandaag in Pakistan, waar Baloetsje nationalisten al aan hun vierde onafhankelijkheidsoorlog toe zijn sinds 1947. Dat nationalisme gaat zowel terug op historisch onrecht als op hedendaagse marginalisering. In Baloetsjistan leeft momenteel 63 procent van de bevolking onder de armoedegrens, terwijl dat in Punjab “maar” 26 procent is. In de officiële Pakistaanse visie is van armoede en onderontwikkeling echter geen sprake, laat staan van verwaarlozing.
De opstanden in Baloetsjistan worden veeleer toegeschreven aan criminele elementen die de steun krijgen van de Indiase militaire inlichtingendienst Research and Analysis Wing (RAW). Die Indiase dienst opereert daarvoor volgens de officiële complottheorie zowel vanuit de consulaten in Afghanistan als vanuit het consulaat van Zahedan, Iran. India ontkent die beschuldigingen, uiteraard.
Maar de samenwerking die India opzet met Iran om vanuit de Iraanse diepzeehaven in Chabahar een handelscorridor met Centraal-Azië te ontwikkelen, is voor Pakistan een zoveelste bewijs dat aartsvijand India het land “omsingelt” met bevriende staten. Pakistan zelf heeft in Gwadar, op 72 kilometer van Chabahar, zijn eigen diepzeehaven uitgebouwd met Chinese hulp. Het Baloetsje grondgebied wordt daardoor in toenemende mate een tweede front in de regionale concurrentiestrijd.
Opstandland: de strijd om Afghanistan, Pakistan en Kasjmir
28 september 2011(MO* ) — Op 7 oktober 2001 begonnen de VS en Groot-Brittannië een blitzkrieg tegen het kleine en belachelijk slecht uitgeruste leger van Afghanistan. Tien jaar later is die inval uitgegroeid tot de langste oorlog die de Verenigde Staten ooit uitgevochten hebben en tot een internationale operatie van epische omvang. Waarom lijkt de situatie zo uitzichtloos? In Opstandland argumenteert Gie Goris dat de westerse militaire interventie te weinig rekening houdt met de regionale tegenstellingen –waaronder het conflict tussen India en Pakistan.
Afgelopen zomer waren volgens de Navo 132.457 soldaten actief in de International Security Assistance Force (ISAF), de coalitie van 48 landen die onder leiding van de Navo de stabiliteit van Afghanistan onder de huidige grondwet en regering wil garanderen. Daarnaast rekent het Amerikaanse leger op minstens 140.000 privéoperatoren om het militaire werk te vervolledigen en te ondersteunen –en soms ook gewoon aan uit te besteden – en op ongeveer 100.000 militairen die in omliggende landen ondersteunende taken uitvoeren voor Operation Enduring Freedom/International Security Assistance Force. Hoeveel Special Forces er ingezet worden in Afghanistan en Pakistan weten we niet, wel dat er in Afghanistan zo’n 19.000 privébewakingsagenten actief zijn. En daarbij komen nog eens de 160.000 militairen van het Afghaanse leger en de 120.000 agenten van de Afghaanse politiemacht.
Die hele armada van 670.000 personen wordt ingezet om pakweg 30.000 gewapende Afghaanse opstandelingen te bestrijden. De Afghaanse onderminster van Defensie, Enayatullah Nazari, stelde eind april 2011 in een parlementair comité dat in Afghanistan 1820 opstandelingengroepen opereren, waarvan de meeste verbonden zijn met grotere netwerken. Met dat laatste verwees hij ongetwijfeld naar de banden tussen lokale milities en de taliban, het Haqqani-netwerk of de Hizb-e-Islam van Gulbuddin Hekmatyar. Die drie grote netwerken van de opstand zijn niet alleen met elkaar verbonden maar onderhouden ook banden met Pakistaanse militante bewegingen, Kasjmierse jihadi’s en internationalistische netwerken zoals Al Qaeda.
De Amerikaanse generaal Petreaus schatte in april 2011 de aanwezigheid van Al Qaeda in Afghanistan op ‘minder dan honderd’. Een hooggeplaatste Amerikaanse ambtenaar had het eind juni tegenover The New York Times over ‘50 of 75 effectieve strijders in Afghanistan, meestal als onderdeel van Haqqani-groepen’.
Waarom slaagt die internationale overmacht er niet in de eclatante overwinning te behalen die tot 2004 binnen handbereik leek? De belangrijkste reden daarvoor is wellicht dat het Westen gevangen zit in het verhaal van de War on Terror en zijn interventie ook effectief organiseert rond de idee dat het in Afghanistan gaat om een strijd tussen goed en kwaad, tussen democratisch verkozen gezag en verwerpelijke fundamentalisten, tussen de waarden van de 21ste eeuw en de principes van de eerste eeuw uit de islamitische kalender.
Door zich blind te staren op de terrorisme-doctrine, zien politici en generaals niet dat de Afghaanse opstandelingen diepe wortels hebben in de bevolking én gebruik kunnen maken van de regionale tegenstellingen om hun opstand te organiseren en te financieren. Om succesvol te zijn in Afghanistan moet de internationale gemeenschap vertrekken van de ruimere context van regionale conflicten: de lange nasleep van de koloniale periode, 64 jaar internationaal conflict over Jammu en Kasjmir, 32 jaar onafgebroken oorlog in Afghanistan, 22 jaar gewapende opstand in de Indiase deelstaat Jammu & Kasjmir, 10 jaar westerse bezetting van Afghanistan en minstens 5 jaar gewapende confrontatie tussen allerhande jihadi’s en de Pakistaanse staat die hen gefinancierd en gesteund heeft.
De Pakistaanse en Indiase legers zijn er niet in geslaagd de opstanden op hun eigen grondgebied succesvol aan te pakken. Integendeel, hun strategie bleek contraproductief. Ook de grootmachten – de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten, de Navo– moeten vaststellen dat militair interveniëren in Afghanistan de problemen alleen maar vergroot heeft. Barack Obama lanceerde eind 2008 –dus nog voor zijn verkiezing tot president– de analyse dat vrede in Afghanistan of ten minste een westerse overwinning onmogelijk was zolang de autoriteiten in Pakistan niet voor de volle honderd procent meewerken aan de internationale inspanningen.
In Opstandland omschrijf ik uitvoerig waarom Pakistan en andere buurlanden van Afghanistan dubbelspel spelen en waarom de bevolking van Afghanistan niet vanzelf en ondubbelzinnig achter de ISAF staat. In dit dossier vat ik enkele kerninzichten samen.
Koloniale katers en actuele opstanden
1. Pasjtoenistan
Een deftige analyse van Afghanistan is onmogelijk zonder het Pasjtoense nationalisme in kaart te brengen. Zowel de Afghaanse als de Pakistaanse taliban worden gedomineerd door Pasjtoense leiders die, naast hun recente islamistische idealen, vooral het herstel van de Pasjtoense eenheid en grootheid uit het verleden nastreven. De Pasjtoenen zijn geen separatisten die een aparte natie willen, ze ambiëren wel aansluiting van alle Pasjtoense en Baloetsje gebieden in Pakistan bij een door Pasjtoenen geregeerd Afghanistan.
De grens tussen Afghanistan en het huidige Pakistan –de “Durand Line”– werd nooit aanvaard door de Pasjtoenen, zelfs niet door de taliban die door Pakistan aan de macht gebracht waren.
Aan Afghaanse zijde werd het Pasjtoense nationalisme vanaf 1947 aangevuurd door de regering, die in de ontbinding van het Britse rijk in Indië een kans zag om de “verloren” gebieden ten oosten van de Hindu Kush opnieuw toe te voegen aan het Afghaanse grondgebied. Dat was de reden waarom de Afghaanse vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties als enige tegenstemde toen het pas onafhankelijk geworden Pakistan in 1947 vroeg toegelaten te worden tot de internationale organisatie. Dat standpunt werd snel ingetrokken, maar de negatieve gevoelens bleven en zouden in de volgende decennia tot voortdurende wrijvingen tussen Kaboel en Islamabad leiden, vooral omdat de Afghaanse leiders vaak warme relaties onderhielden met India.
2. Jammu en Kasjmir
Het conflict tussen Pakistan en India is wellicht het meest bepalende conflict uit de regio en meteen ook de belangrijkste factor in de uitzichtloze oorlog om Afghanistan. Het symbolische kerndispuut tussen de twee buurlanden is Jammu en Kasjmir, de prinselijke staat in het hoge noorden van het subcontinent.
Anderhalve maand voor de onafhankelijkheid medio augustus 1947 had Groot-Brittannië de kwestie van de meer dan vijfhonderd prinselijke staten nog niet geregeld. Toch slaagden de twee grote erfgenamen van Brits-Indië erin bijna alle maharadja’s, nawabs en andere feodale heersers ervan te overtuigen zich te integreren in Pakistan of India, afhankelijk van hun ligging en van de religie van de meerderheid van de inwoners. De hindoemaharadja van het overwegend islamitische Jammu en Kasjmir droomde echter van een onafhankelijk en neutraal land –een ‘Zwitserland van het Oosten’.
Eind oktober 1947 werd de politieke onzekerheid over de toekomst van Jammu en Kasjmir doorbroken door een inval van ongeregelde, tribale groepen uit Noord-Pakistan, wellicht gesteund door de Pakistaanse overheid. De maharadja tekende zo snel mogelijk de akte waardoor zijn grondgebied deel ging uitmaken van India, waarna de geregelde legers van de pas onafhankelijk geworden buurlanden voor de eerste keer een regelrechte oorlog met elkaar zouden uitvechten. De oorlog eindigde onbeslist met een verdeeld Jammu en Kasjmir.
In 1965, 1971 en 1989 botsten de legers van India en Pakistan opnieuw in het Himalayarijk. En in 1962 vochten ook India en China een korte oorlog uit over een vrijwel onbewoond stuk van Jammu en Kasjmir, dat volgens China bij Tibet hoorde, terwijl India ervan uitging dat het onderdeel was van Ladakh. Onder Brits bestuur was deze grens met Tibet niet overeengekomen, wat ruimte liet voor het meningsverschil. China won die oorlog en annexeerde Aksai Chin.
De aanslepende strijd om Kasjmir heeft ervoor gezorgd dat het leger in Pakistan veel machtiger is dan de regering. En dat leger baseert er zijn ideologie van “strategische diepte” op, wat neerkomt op het imperatief om aan de westgrens –in Afghanistan– een betrouwbare bondgenoot te hebben, zodat Pakistan in geval van oorlog met India niet op twee fronten tegelijk moet vechten. De Pakistaanse luitenant-generaal in ruste Talat Masood waarschuwt dat de ideeën over strategische diepte ervoor verantwoordelijk zijn dat de staat die onder vuur ligt van extremistische groepen, toch steun blijft verlenen aan die organisaties omdat ze de strijd tegen India en voor de “bevrijding” van Jammu en Kasjmir hoog in hun vaandel dragen.
3. Baloetsjistan
De Pasjtoense koloniale kater krijgt nog redelijk wat aandacht in de internationale analyses over het Afghanistan-conflict. De Baloetsje frustratie over de opdeling van hun grondgebied tussen Rusland, het Britse rijk en Perzië blijft echter helemaal onder de radar. Dat is vreemd, want de hoofdstad van de Pakistaanse provincie Baloetsjistan, Quetta, ligt maar op 190 kilometer van Kandahar en huisvest sinds 2001 de opperste raad van de Afghaanse taliban.
Het grootste deel van Baloetsjistan ligt vandaag in Pakistan, waar Baloetsje nationalisten al aan hun vierde onafhankelijkheidsoorlog toe zijn sinds 1947. Dat nationalisme gaat zowel terug op historisch onrecht als op hedendaagse marginalisering. In Baloetsjistan leeft momenteel 63 procent van de bevolking onder de armoedegrens, terwijl dat in Punjab “maar” 26 procent is. In de officiële Pakistaanse visie is van armoede en onderontwikkeling echter geen sprake, laat staan van verwaarlozing.
De opstanden in Baloetsjistan worden veeleer toegeschreven aan criminele elementen die de steun krijgen van de Indiase militaire inlichtingendienst Research and Analysis Wing (RAW). Die Indiase dienst opereert daarvoor volgens de officiële complottheorie zowel vanuit de consulaten in Afghanistan als vanuit het consulaat van Zahedan, Iran. India ontkent die beschuldigingen, uiteraard.
Maar de samenwerking die India opzet met Iran om vanuit de Iraanse diepzeehaven in Chabahar een handelscorridor met Centraal-Azië te ontwikkelen, is voor Pakistan een zoveelste bewijs dat aartsvijand India het land “omsingelt” met bevriende staten. Pakistan zelf heeft in Gwadar, op 72 kilometer van Chabahar, zijn eigen diepzeehaven uitgebouwd met Chinese hulp. Het Baloetsje grondgebied wordt daardoor in toenemende mate een tweede front in de regionale concurrentiestrijd.