mark61
18-12-11, 15:34
Jahaa, het is lang. Maar wel erg leuk. Wel vol slordigheden.
Gisteren hield ik in de Dr Anton Phillipszaal/Lucent danstheater de Socrateslezing 2011, georganiseerd door het Humanistisch Verbond. Uitgangspunt was te onderzoeken wat humanisme zou kunnen zijn in een tijd waarin het verlichte mensbeeld wordt uitgedaagd door religieus fundamentalisme en populistisch nationalisme. Lees hier de tekst van die lezing.
Kan iemand die doofstom is God leren kennen? Het is vermoedelijk geen vraag die u uit uw slaap zal houden, maar voor Thomas Gallaudet, een Amerikaanse predikant die in de negentiende eeuw leefde en zich het lot van de dove medemens aantrok, was het een kwestie van het hoogste belang. Vlak voor zijn dood hield hij een preek waarin hij vurig voor godsdienstonderricht voor doofstommen pleitte. Volgens hem was daar nog een wereld te winnen. Van nature hadden mensen zonder spraak en gehoor weliswaar geen gevoel voor godsdienst – en meestal waren ze ook niet vertrouwd met Gods woord – maar dat betekende niet dat ze, zoals velen van zijn tijdgenoten meenden, nooit goede Christenen konden worden. Dat kon wél, je moest er alleen een beetje je best voor doen.
In zijn preek voerde de Amerikaanse dominee een doofstomme man op, bij wie ,,glimpen van waarheid waren begonnen de geestelijke duisternis waarin hij verkeerde te verdrijven.’’ Gallaudet vroeg de man te beschrijven wat hij had gevoeld toen hij een vriend van hem had zien sterven. Het antwoord gaf een schokkend inkijkje in een geestloze geest. Toen zijn vriend stierf zag de doomstomme, zei hij, enkel ,,het einde van het zijn; de vernietiging van alles wat een mens tot mens maakte. Ik had geen notie van een bestaan voorbij het graf. Ik wist niet dat er een God was die de wereld die Hij heeft geschapen bestiert. Ik had niet het gevoel dat ik verantwoording aan Hem verschuldigd was. Heel mijn ziel was erop gericht mijn sensuele aanvechtingen te bevredigen; ik hield me bezig met mooie kleding, met vermakelijk amusement, en hoopte slechts op groeiende welvaart en op een vrolijk en schitterend leven.’’
Het is niet moeilijk je de blik van ontzetting op het gezicht van de predikant voor te stellen toen hij deze getuigenis neerpende. Een autonoom individu dat alleen aan zichzelf verantwoording wenst af te leggen, een mens die zijn leven als eindig beschouwt en zodoende zoveel mogelijk probeert te genieten – kon het erger? Gelukkig bracht de godsdienst uitkomst. Zodra de doofstomme God had leren kennen, beweerde Gallaudet, bewoog diens geest zich niet langer in de enge kring van kortstondige bevredigingen, maar richtte zich ferm op het eeuwige leven na de dood. Aanvankelijk onderscheidde het bestaan van de doofstomme man zich nauwelijks van een herkauwende koe in de wei – nadat de geestelijke echter zijn ogen had geopend, kwam hij in aanraking met de geest der rechtvaardigen die volmaakt waren gemaakt door de hand van God.
Om het eenvoudiger te zeggen, er was een beest tot mens gemaakt.
Eerlijk gezegd, geloof ik die getuigenis niet erg. De Britse academica Joanna Bourke, die de preek citeert in haar boeiende boek What it Means to be Human?, een studie over de aanhoudende drang van de mens om zichzelf te definiëren ten opzichte van het dier en zijn medemens, gaat ervan uit dat de doofstomme zijn verhaal in gebarentaal of schriftelijk aan de dominee vertelde. Ik vermoed dat de dominee het grotendeels verzonnen heeft, of in ieder geval flink heeft bijgekleurd. Wanneer het om een hogere waarheid gaat schrikken fervente gelovigen – gelovigen in wat dan ook – er meestal niet voor terug de feiten naar hun hand te zetten. Voor De Amerikaanse geestelijke was een leven pas zinvol wanneer een mens God leerde kennen en in zijn ijver maakte hij de bekering van de doofstomme man exemplarisch. Een leven dat zich volledig richtte op tijdelijke, onbenullige, materiële zaken kon pas betekenis krijgen, wanneer je bij jezelf de behoefte erkende dat alles te willen overstijgen, wanneer het verlangen naar transcendentie in je ontwaakte. De doofstomme man stond voor dominee Gallaudet symbool voor de onbewuste, onwetende mens.
Wij kunnen ons vrolijk maken over zelfgenoegzaamheid van de Amerikaanse predikant, wiens zoon overigens de eerste en tot dusver enige universiteit voor doven stichtte. Maar lees hem goed en je ziet: wat achterhaald is, is uiteindelijk vooral zijn gezwollen, belerende toon. Wat hij zegt, waar hij zich druk over maakt, raakt, wanneer we zijn Victoriaanse retoriek en God-gewauwel wegstrepen, verrassend aan de preoccupaties van onze eigen tijd. Bij nadere beschouwing lijkt het leven van de negentiende-eeuwse doofstomme man verdacht veel op dat van de moderne burger/consument, die in zoveel hedendaagse cultuurkritiek tot doelwit wordt gemaakt.
Een individu dat losgeraakt is van alle grote verbanden, een individu dat louter op persoonlijke behoeftebevrediging gericht is; de moderne hyperconsument die zijn leven vult met seks, geld, mode en shoppen, een individu dat God noch gebod erkent en zichzelf als maat van alle dingen neemt – dat is precies de mens waar de dominees van onze tijd zich dagelijks druk over maken, op de opiniepagina’s, in praatprogramma’s, in filosofische studies en maatschappijkritische pamfletten. Die dominees van nu komen als remedie weliswaar nog maar zelden met de God van de Christenen aanzetten, maar verder is er verrassend weinig veranderd. Met de negentiende-eeuwse predikant hebben ze gemeen dat ze er vanuit gaan dat een mens, zich eerst van zijn slaafse beperkingen moet ontdoen, zich eerst bewust moet worden van hoe onbevredigend de objecten van zijn wereldse hartstochten zijn, voordat hij een rijker en zinvoller leven kan gaan leiden. Noem het levenskunst, noem het cultuurkritiek, noem het engagement; noem het ,,bewust leven’’ , noem het ,,awareness’’ of ,,mindfulness’’; noem het communitarisme, noem het ,,Occupy’’ of ,,nieuw burgerschap’’ – vrijwel dagelijks wordt van ons gevraagd dat we aan onszelf werken, of aan de wereld. Hoe verschillend van aard en intentie ook, het zijn evenzoveel oproepen aan de mens om zijn eigen beperkte, materialistische preoccupaties te overstijgen, om de wereld te laten zien dat hij meer is dan hoe de Victoriaanse geestelijke de doofstomme mens zag – een herkauwende koe in de wei.
De vage transcendentie van de Victoriaanse God van dominee Gallaudet mag een herinnering aan herinnering zijn geworden, de lessen die hij zijn doofstomme proefkonijn wilde leren, blijken springlevend.
Waarom is dat? De Victoriaanse dominee schreef zijn pamflet zeven jaar voor het verschijnen van Charles Darwin’s The Origins of the Species. Dat revolutionaire boek, dat het licht zag midden in het Victoriaanse tijdperk, bezorgde juist mensen als de eerwaarde Gallaudet een geestelijke optater. Met zijn evolutietheorie bekrachtigde Darwin namelijk impliciet het wereldbeeld van de doofstomme getuige van vóór zijn bekering. Want wat bleek: de mens stond inderdaad gevaarlijk dicht bij de grazende koe in de wei. En de kans dat hij ooit dichter bij God zou komen was miniem. Alles wees erop dat het leven eindig was, precies zoals de doofstomme het zich had voorgesteld. Als er een Schepper was, een mogelijkheid die Darwin naar buiten toe nooit helemaal uitsloot, dan was er in ieder geval ook een hele goede vernietiger: van geest en lichaam bleef niets over. De mens bleek in leven en dood onderdeel van de natuur, zoals de andere dieren.
En het kon nog erger: de mens mocht dan volgens zichzelf met kop en schouders boven de dieren uitsteken, hij was niet op aarde met een bedoeling. Dat hij ergens vandaan was gekomen, bleek slechts een samenloop van omstandigheden. Hij was, zo volgde uit de theorie van Darwin, ook nergens op weg naartoe. Zoals Darwin schreef in zijn Autobiografie: ,,Er lijkt niet meer sprake van opzet in de variëteit van organische wezens en in het verloop van natuurlijke selectie, dan in de richting waarin de wind waait.’’
Die boodschap was zo radicaal, dat ook Darwin haar niet helemaal kon verkroppen. In zijn boek Het onsterfelijkheidscomité citeert de Britse politiek filosoof John Gray de laatste zin van The Origins of the Species, waarin Darwin stelt dat het proces van de natuurlijke selectie, mits het niet wordt verstoord door een catastrofe, de mens geestelijk en lichamelijk voorwaarts naar een staat van perfectie zal brengen. Progress to perfection – volgens Gray laat die ambivalentie zien hoe moeilijk de nieuwe werkelijkheid volgens Darwin te accepteren was – zelfs voor de man die de mensheid het licht had doen zien.
Het boek van Gray gaat over de generaties ná Darwin, de Britse bovenlaag van politici, bestuurders en denkers, die het Christendom hadden losgelaten en Darwins theorie rationeel onderschreven, maar er tegelijkertijd slecht mee konden leven. Tijdens de jaren voor de Eerste Wereldoorlog ontstond er in die weldenkende kringen een ware cultus rond het zoeken van contact met de doden, door middel van de chique versie het tafeldansen – en zogenaamd medium zocht contact met een dierbare overledene en noteerde diens gedachten door middel van het zogenaamde ,,automatic writing’’. Het idee dat van de geest van een dierbare of geliefde na diens dood helemaal niets zou overblijven, bleek onverdraaglijk – die moest dus ergens aan gene zijde verkeren. De waarheid van Darwin bleek eenvoudig te hard, de menselijke verbeelding zocht onwillekeurig naar vluchtwegen die wetenschappelijk te verantwoorden waren.
Ook in het revolutionaire Rusland van de eerste helft van de twintigste eeuw, laat Gray in zijn boek zien, weigerde men zich neer te leggen bij de dood als het definitieve einde van alles – bij een Nieuwe Wereld hoorde een Nieuwe Mens, en het moest mogelijk zijn daar zo aan te sleutelen dat de dood tot een verwaarloosbare bijzaak werd. Als het leven van nature geen zin of doel had, dan zou de mens daar zelf wel voor zorgen – door het leven met technologische middelen naar zijn eigen hand te zetten.
Wie gedacht had – en dat waren er velen – dat zulke tragische of potsierlijke episodes deel uitmaakten van een natuurlijk proces van gewenning aan het idee van de mens volgens Darwin, kwam bedrogen uit. De neiging tot geloven bleek te sterk. Traditionele religies maakten, zoals vaak is vastgesteld, plaats voor seculiere religies, zoals het fascisme en het communisme. En zodra die verdwenen waren, kwam God gewoon weer terug.
Gisteren hield ik in de Dr Anton Phillipszaal/Lucent danstheater de Socrateslezing 2011, georganiseerd door het Humanistisch Verbond. Uitgangspunt was te onderzoeken wat humanisme zou kunnen zijn in een tijd waarin het verlichte mensbeeld wordt uitgedaagd door religieus fundamentalisme en populistisch nationalisme. Lees hier de tekst van die lezing.
Kan iemand die doofstom is God leren kennen? Het is vermoedelijk geen vraag die u uit uw slaap zal houden, maar voor Thomas Gallaudet, een Amerikaanse predikant die in de negentiende eeuw leefde en zich het lot van de dove medemens aantrok, was het een kwestie van het hoogste belang. Vlak voor zijn dood hield hij een preek waarin hij vurig voor godsdienstonderricht voor doofstommen pleitte. Volgens hem was daar nog een wereld te winnen. Van nature hadden mensen zonder spraak en gehoor weliswaar geen gevoel voor godsdienst – en meestal waren ze ook niet vertrouwd met Gods woord – maar dat betekende niet dat ze, zoals velen van zijn tijdgenoten meenden, nooit goede Christenen konden worden. Dat kon wél, je moest er alleen een beetje je best voor doen.
In zijn preek voerde de Amerikaanse dominee een doofstomme man op, bij wie ,,glimpen van waarheid waren begonnen de geestelijke duisternis waarin hij verkeerde te verdrijven.’’ Gallaudet vroeg de man te beschrijven wat hij had gevoeld toen hij een vriend van hem had zien sterven. Het antwoord gaf een schokkend inkijkje in een geestloze geest. Toen zijn vriend stierf zag de doomstomme, zei hij, enkel ,,het einde van het zijn; de vernietiging van alles wat een mens tot mens maakte. Ik had geen notie van een bestaan voorbij het graf. Ik wist niet dat er een God was die de wereld die Hij heeft geschapen bestiert. Ik had niet het gevoel dat ik verantwoording aan Hem verschuldigd was. Heel mijn ziel was erop gericht mijn sensuele aanvechtingen te bevredigen; ik hield me bezig met mooie kleding, met vermakelijk amusement, en hoopte slechts op groeiende welvaart en op een vrolijk en schitterend leven.’’
Het is niet moeilijk je de blik van ontzetting op het gezicht van de predikant voor te stellen toen hij deze getuigenis neerpende. Een autonoom individu dat alleen aan zichzelf verantwoording wenst af te leggen, een mens die zijn leven als eindig beschouwt en zodoende zoveel mogelijk probeert te genieten – kon het erger? Gelukkig bracht de godsdienst uitkomst. Zodra de doofstomme God had leren kennen, beweerde Gallaudet, bewoog diens geest zich niet langer in de enge kring van kortstondige bevredigingen, maar richtte zich ferm op het eeuwige leven na de dood. Aanvankelijk onderscheidde het bestaan van de doofstomme man zich nauwelijks van een herkauwende koe in de wei – nadat de geestelijke echter zijn ogen had geopend, kwam hij in aanraking met de geest der rechtvaardigen die volmaakt waren gemaakt door de hand van God.
Om het eenvoudiger te zeggen, er was een beest tot mens gemaakt.
Eerlijk gezegd, geloof ik die getuigenis niet erg. De Britse academica Joanna Bourke, die de preek citeert in haar boeiende boek What it Means to be Human?, een studie over de aanhoudende drang van de mens om zichzelf te definiëren ten opzichte van het dier en zijn medemens, gaat ervan uit dat de doofstomme zijn verhaal in gebarentaal of schriftelijk aan de dominee vertelde. Ik vermoed dat de dominee het grotendeels verzonnen heeft, of in ieder geval flink heeft bijgekleurd. Wanneer het om een hogere waarheid gaat schrikken fervente gelovigen – gelovigen in wat dan ook – er meestal niet voor terug de feiten naar hun hand te zetten. Voor De Amerikaanse geestelijke was een leven pas zinvol wanneer een mens God leerde kennen en in zijn ijver maakte hij de bekering van de doofstomme man exemplarisch. Een leven dat zich volledig richtte op tijdelijke, onbenullige, materiële zaken kon pas betekenis krijgen, wanneer je bij jezelf de behoefte erkende dat alles te willen overstijgen, wanneer het verlangen naar transcendentie in je ontwaakte. De doofstomme man stond voor dominee Gallaudet symbool voor de onbewuste, onwetende mens.
Wij kunnen ons vrolijk maken over zelfgenoegzaamheid van de Amerikaanse predikant, wiens zoon overigens de eerste en tot dusver enige universiteit voor doven stichtte. Maar lees hem goed en je ziet: wat achterhaald is, is uiteindelijk vooral zijn gezwollen, belerende toon. Wat hij zegt, waar hij zich druk over maakt, raakt, wanneer we zijn Victoriaanse retoriek en God-gewauwel wegstrepen, verrassend aan de preoccupaties van onze eigen tijd. Bij nadere beschouwing lijkt het leven van de negentiende-eeuwse doofstomme man verdacht veel op dat van de moderne burger/consument, die in zoveel hedendaagse cultuurkritiek tot doelwit wordt gemaakt.
Een individu dat losgeraakt is van alle grote verbanden, een individu dat louter op persoonlijke behoeftebevrediging gericht is; de moderne hyperconsument die zijn leven vult met seks, geld, mode en shoppen, een individu dat God noch gebod erkent en zichzelf als maat van alle dingen neemt – dat is precies de mens waar de dominees van onze tijd zich dagelijks druk over maken, op de opiniepagina’s, in praatprogramma’s, in filosofische studies en maatschappijkritische pamfletten. Die dominees van nu komen als remedie weliswaar nog maar zelden met de God van de Christenen aanzetten, maar verder is er verrassend weinig veranderd. Met de negentiende-eeuwse predikant hebben ze gemeen dat ze er vanuit gaan dat een mens, zich eerst van zijn slaafse beperkingen moet ontdoen, zich eerst bewust moet worden van hoe onbevredigend de objecten van zijn wereldse hartstochten zijn, voordat hij een rijker en zinvoller leven kan gaan leiden. Noem het levenskunst, noem het cultuurkritiek, noem het engagement; noem het ,,bewust leven’’ , noem het ,,awareness’’ of ,,mindfulness’’; noem het communitarisme, noem het ,,Occupy’’ of ,,nieuw burgerschap’’ – vrijwel dagelijks wordt van ons gevraagd dat we aan onszelf werken, of aan de wereld. Hoe verschillend van aard en intentie ook, het zijn evenzoveel oproepen aan de mens om zijn eigen beperkte, materialistische preoccupaties te overstijgen, om de wereld te laten zien dat hij meer is dan hoe de Victoriaanse geestelijke de doofstomme mens zag – een herkauwende koe in de wei.
De vage transcendentie van de Victoriaanse God van dominee Gallaudet mag een herinnering aan herinnering zijn geworden, de lessen die hij zijn doofstomme proefkonijn wilde leren, blijken springlevend.
Waarom is dat? De Victoriaanse dominee schreef zijn pamflet zeven jaar voor het verschijnen van Charles Darwin’s The Origins of the Species. Dat revolutionaire boek, dat het licht zag midden in het Victoriaanse tijdperk, bezorgde juist mensen als de eerwaarde Gallaudet een geestelijke optater. Met zijn evolutietheorie bekrachtigde Darwin namelijk impliciet het wereldbeeld van de doofstomme getuige van vóór zijn bekering. Want wat bleek: de mens stond inderdaad gevaarlijk dicht bij de grazende koe in de wei. En de kans dat hij ooit dichter bij God zou komen was miniem. Alles wees erop dat het leven eindig was, precies zoals de doofstomme het zich had voorgesteld. Als er een Schepper was, een mogelijkheid die Darwin naar buiten toe nooit helemaal uitsloot, dan was er in ieder geval ook een hele goede vernietiger: van geest en lichaam bleef niets over. De mens bleek in leven en dood onderdeel van de natuur, zoals de andere dieren.
En het kon nog erger: de mens mocht dan volgens zichzelf met kop en schouders boven de dieren uitsteken, hij was niet op aarde met een bedoeling. Dat hij ergens vandaan was gekomen, bleek slechts een samenloop van omstandigheden. Hij was, zo volgde uit de theorie van Darwin, ook nergens op weg naartoe. Zoals Darwin schreef in zijn Autobiografie: ,,Er lijkt niet meer sprake van opzet in de variëteit van organische wezens en in het verloop van natuurlijke selectie, dan in de richting waarin de wind waait.’’
Die boodschap was zo radicaal, dat ook Darwin haar niet helemaal kon verkroppen. In zijn boek Het onsterfelijkheidscomité citeert de Britse politiek filosoof John Gray de laatste zin van The Origins of the Species, waarin Darwin stelt dat het proces van de natuurlijke selectie, mits het niet wordt verstoord door een catastrofe, de mens geestelijk en lichamelijk voorwaarts naar een staat van perfectie zal brengen. Progress to perfection – volgens Gray laat die ambivalentie zien hoe moeilijk de nieuwe werkelijkheid volgens Darwin te accepteren was – zelfs voor de man die de mensheid het licht had doen zien.
Het boek van Gray gaat over de generaties ná Darwin, de Britse bovenlaag van politici, bestuurders en denkers, die het Christendom hadden losgelaten en Darwins theorie rationeel onderschreven, maar er tegelijkertijd slecht mee konden leven. Tijdens de jaren voor de Eerste Wereldoorlog ontstond er in die weldenkende kringen een ware cultus rond het zoeken van contact met de doden, door middel van de chique versie het tafeldansen – en zogenaamd medium zocht contact met een dierbare overledene en noteerde diens gedachten door middel van het zogenaamde ,,automatic writing’’. Het idee dat van de geest van een dierbare of geliefde na diens dood helemaal niets zou overblijven, bleek onverdraaglijk – die moest dus ergens aan gene zijde verkeren. De waarheid van Darwin bleek eenvoudig te hard, de menselijke verbeelding zocht onwillekeurig naar vluchtwegen die wetenschappelijk te verantwoorden waren.
Ook in het revolutionaire Rusland van de eerste helft van de twintigste eeuw, laat Gray in zijn boek zien, weigerde men zich neer te leggen bij de dood als het definitieve einde van alles – bij een Nieuwe Wereld hoorde een Nieuwe Mens, en het moest mogelijk zijn daar zo aan te sleutelen dat de dood tot een verwaarloosbare bijzaak werd. Als het leven van nature geen zin of doel had, dan zou de mens daar zelf wel voor zorgen – door het leven met technologische middelen naar zijn eigen hand te zetten.
Wie gedacht had – en dat waren er velen – dat zulke tragische of potsierlijke episodes deel uitmaakten van een natuurlijk proces van gewenning aan het idee van de mens volgens Darwin, kwam bedrogen uit. De neiging tot geloven bleek te sterk. Traditionele religies maakten, zoals vaak is vastgesteld, plaats voor seculiere religies, zoals het fascisme en het communisme. En zodra die verdwenen waren, kwam God gewoon weer terug.