IbnRushd
24-06-12, 14:09
De arabist die alles beter wist
Gastredacteur
10:00 zaterdag 23 juni 2012
Les Clochards (http://lesclochards.wordpress.com/2012/06/14/kruistocht1/) las het boek Op, op ten strijde, Jeruzalem bevrijden! van arabist Hans Jansen. En hij laat er geen spaan van heel in deze lange, doch grondige bijdrage.
Sommigen beweren dat de islam een bedreiging vormt voor de westerse samenleving en dus in de politieke praktijk eerder bestreden dan verwelkomd moet worden. Moslims nemen immers de leerstellingen van de islam aangaande het maatschappelijke verkeer over en die stroken niet met democratische en moderne waarden.
Zo’n benadering van een godsdienst heet ‘essentialistisch’, omdat de godsdienst gezien wordt als iets wat van zichzelf een ‘wezen’ heeft dat door de aanhangers wordt aan- of overgenomen en verinnerlijkt. Die ‘aangenomen’ godsdienst heeft daarmee bijna een soort bestaanswijze buiten de gelovigen om en geldt als ‘wezenlijk’ onveranderlijk. Veranderingen zijn vanuit essentialistisch perspectief slechts schijn, of hoogstens veranderingen in verschijningsvorm.
Over de islam spelen een aantal essentialistische gedachten in het politieke debat een rol: de islam zou uit zijn op het bekeren van alle mensen dan wel het onderwerpen van andersgelovigen, eventueel met geweld. Scheiding van kerk en staat en allerlei burgerlijke vrijheden zijn geen onderdeel van de islamitische geloofsleer en de cultuur die uit de islam is voortgekomen, loopt ernstig achter bij de westerse, om redenen die inherent zijn aan de islam zelf.
Historische gegevens die op het tegendeel duiden, moeten voor essentialisten op de één of andere manier opzij gezet kunnen worden. Het is in deze context dat het nieuwste boek van Hans Jansen (de Arabist), Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden! een rol speelt. Het boek zet het beeld dat de meeste Europeanen over de kruistochten hebben op zijn kop. Heel kort door de bocht geformuleerd komt dat op de volgende drie punten neer.
Men ging vooral op kruistocht uit landhonger en vanwege haat jegens de moslims. Religieuze motieven speelden een ondergeschikte rol. De kruisvaarders hebben zich tijdens de kruistochten zwaar misdragen, in tegenstelling tot veel islamitische veldheren, die inmiddels in het westen een reputatie van ridderlijkheid hebben verworven. De Europese cultuur liep ernstig achter bij de islamitische en heeft dan ook heel veel kennis, wetenschap en techniek overgenomen.
Vrijheid van godsdienst
Jansen draait dat allemaal om. In zijn ogen bevochten de kruisvaarders de moslims om christenen een veilige en ongestoorde pelgrimage naar Jeruzalem te garanderen. Dat valt onder de vrijheid van godsdienst en de kruisvaarders waren dus eigenlijk voorvechters van één van de moderne burgerlijke vrijheden. Bovendien hebben de kruisvaarders zo de islamitische expansie zo’n twee eeuwen tegengehouden en Europa de gelegenheid geboden zich verder te ontwikkelen.
Daarbij gedroegen ze zich niet meer of minder wreed dan destijds gebruikelijk was, dit in tegenstelling tot islamitische ‘krijgsheren’ (Jansen gebruikt het woord consequent) die slechts gedreven werden door de jihad, de ideologie van de heilige oorlog. In dat verband wijst Jansen op een verschil tussen kruistocht en jihad: de kruistochten waren slechts op het Heilig Land gericht, jihad op de hele wereld.
Tenslotte meent Jansen dat de westerse cultuur helemaal niets van de islamitische heeft overgenomen, omdat ook ten tijde van de kruistochten Europa al voorliep op de islam. Dit punt komt niet helemaal goed uit de verf omdat Jansen zichzelf hier en daar tegenspreekt. Zo noemt hij wel zaken die de kruisvaarders overnamen, zoals het getal nul, maar omdat dat is uitgevonden door de Hindoes, telt dat niet.
Selectief
Jansen laat feiten weg die zijn standpunten kunnen nuanceren (of erger). Dat doet hij zo vaak en consequent dat een uitputtende behandeling van alle fouten een heel boek zou vergen. Voorbeelden dus.
Er bestaan verschillende versies van de toespraak waarmee paus Urbanus II opriep tot de Eerste Kruistocht. Daarin wordt een veilige pelgrimage naar Jeruzalem als reden genoemd. In één van die versies, vermoedelijk van een ooggetuige, gaat driekwart van de tekst over het probleem van het grote aantal krijgshandelingen in Europa en de vraag of al die ridders en andere hooligans niet beter ergens anders ingezet kunnen worden.
Voorafgaand aan de kruistochten had de kerk de zogenaamde ‘godsvredebeweging’ opgezet, die als doel had het grote aantal krijgshandelingen te verminderen. Dat project is totaal mislukt. Vandaar dat moderne historici opperen dat de paus heeft willen proberen het grote aantal militaire conflicten in Europa in te dammen door de vele combattanten naar elders te sturen. Jansen wuift dat weg met het argument dat dit slechts speculaties zijn van historici en dat het verstandiger is ‘bij de feiten te blijven’. Maar hij negeert juist deze twee feiten.
In de meest courante literatuur wordt erop gewezen dat kruisvaarders vooral op land uit waren. Een goed voorbeeld is Boudewijn van Boulogne, die tijdens de Eerste Kruistocht rond Edessa, in het huidige Oost Turkije, een aanzienlijk grondgebied verwerft en daar ook blijft als de rest van de kruistocht doortrekt naar Jeruzalem.
Jansen constateert dat Edessa later van groot belang is geweest voor het koninkrijk Jeruzalem en vraagt zich af of Boudewijn wellicht groot strategisch inzicht had. Jansen beweert dus niets, maar de suggestie is gewekt dat moderne historici het mis hebben. Dat doet hij vaker in zijn boek.
Maar Jansen vertelt niet dat Boudewijn thuis -door familieomstandigheden- al zijn aanspraken op land was kwijtgeraakt, en ook niet dat de heren edellieden in en rond het huidige Oost-Turkije bijna twee jaar lang bezig zijn geweest elkaar de tent uit te vechten bij het innemen van diverse steden, naast het bestrijden van de Turken. Er is één geval bekend waarbij als gevolg van zo’n conflict een compagnie van 500 nieuw aangekomen kruisridders werd opgeofferd aan de Turken.
Speculatie
De kruisvaarders deden er na de inname van Antiochie bijna een jaar over om in Jeruzalem te komen, terwijl dat slechts een maand kost, vanwege een conflict over land. Het waren de ‘gewone’ kruisvaarders die de edellieden tenslotte dwongen haast te maken. De ‘speculatie’ van moderne historici is dus onderbouwd met feiten.
Saladin en de verdediger van Jeruzalem -Balian van Ibelin- kwamen in 1187 de voorwaarden voor overgave van de stad overeen tijdens harde onderhandelingen en Saladin hield zich daar stipt aan, zodat er geen bloed vloeide. Dit vormde een groot contrast met de inname van Jeruzalem door de kruisvaarders in 1099, waarbij de gehele bevolking van Jeruzalem over de kling werd gejaagd.
Jansen benadrukt dat inwoners van Jeruzalem die het overeengekomen losgeld niet konden betalen door Saladin tot slaaf zijn gemaakt en verkocht. Deze ‘krijgsheer’ verdient de nobele reputatie die hij in het westen heeft gekregen dan ook niet.
Jansen verzuimt erbij te vertellen dat de tussen Balian en Saladin overeengekomen losprijs voldoende was om de hele bevolking van Jeruzalem vrij te kopen. Het waren de rijke christenen die het verdomden om voor hun armere geloofsgenoten te betalen, de bisschop van Jeruzalem voorop. Dat maakt Saladin niet meteen een heilige, maar het nuanceert het beeld dat Jansen neerzet aanzienlijk.
Jansen meent dat de westerse cultuur al tijdens de kruistochten voorliep op de islamitische cultuur, in tegenstelling tot het gebruikelijke beeld. Om dat te onderbouwen noemt hij enkele voorbeelden die niet overtuigend zijn. Eén voorbeeld: met een kruisboog kun je met minder oefening veel preciezer schieten. Die hadden de moslims dus moeten overnemen. Dat hebben ze niet gedaan, omdat de islam zichzelf superieur acht. In werkelijkheid hadden Turken er niets aan: een kruisboog schiet veel te langzaam en is onbruikbaar op een paard.
Er is één ding dat de islamitische cultuur wel had moeten overnemen van de kruisvaarders. Al tijdens de kruistochten viel het een islamitische schrijver op dat rechten in kruisvaardersstaten weliswaar ongelijk waren, maar wel gegarandeerd, terwijl in islamitische staten willekeur aan de orde van de dag was. Vooral troonsopvolgingen waren een ramp en ook hier presteerden kruisvaardersstaten een stuk beter.
Die observatie komt uit het boek van de Frans-Algerijnse schrijver Amin Maalouf over de geschiedenis van de kruistochten volgens Arabische bronnen. Het staat helemaal achterin zijn boek en hij trekt zijn conclusie tot nu door. Stabiele staatsstructuren zijn in het Midden-Oosten nog steeds een groot probleem. Dat had wellicht anders kunnen zijn als moslims beter naar de kruisvaarders hadden gekeken, aldus Maalouf.
Jansen noemt dit bijzonder sterke punt niet en dat geeft te denken. Misschien is het beneden Jansens stand om zoiets van een moslim over te nemen. Maar dat zou wat eigenaardig zijn als je zelf dat verwijt juist aan moslims maakt. Ik hou het er dan ook op dat Jansen het einde van Maaloufs boek niet gehaald heeft. Dat zou betekenen dat Jansen zijn literatuur niet kent.
[...]
Gastredacteur
10:00 zaterdag 23 juni 2012
Les Clochards (http://lesclochards.wordpress.com/2012/06/14/kruistocht1/) las het boek Op, op ten strijde, Jeruzalem bevrijden! van arabist Hans Jansen. En hij laat er geen spaan van heel in deze lange, doch grondige bijdrage.
Sommigen beweren dat de islam een bedreiging vormt voor de westerse samenleving en dus in de politieke praktijk eerder bestreden dan verwelkomd moet worden. Moslims nemen immers de leerstellingen van de islam aangaande het maatschappelijke verkeer over en die stroken niet met democratische en moderne waarden.
Zo’n benadering van een godsdienst heet ‘essentialistisch’, omdat de godsdienst gezien wordt als iets wat van zichzelf een ‘wezen’ heeft dat door de aanhangers wordt aan- of overgenomen en verinnerlijkt. Die ‘aangenomen’ godsdienst heeft daarmee bijna een soort bestaanswijze buiten de gelovigen om en geldt als ‘wezenlijk’ onveranderlijk. Veranderingen zijn vanuit essentialistisch perspectief slechts schijn, of hoogstens veranderingen in verschijningsvorm.
Over de islam spelen een aantal essentialistische gedachten in het politieke debat een rol: de islam zou uit zijn op het bekeren van alle mensen dan wel het onderwerpen van andersgelovigen, eventueel met geweld. Scheiding van kerk en staat en allerlei burgerlijke vrijheden zijn geen onderdeel van de islamitische geloofsleer en de cultuur die uit de islam is voortgekomen, loopt ernstig achter bij de westerse, om redenen die inherent zijn aan de islam zelf.
Historische gegevens die op het tegendeel duiden, moeten voor essentialisten op de één of andere manier opzij gezet kunnen worden. Het is in deze context dat het nieuwste boek van Hans Jansen (de Arabist), Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden! een rol speelt. Het boek zet het beeld dat de meeste Europeanen over de kruistochten hebben op zijn kop. Heel kort door de bocht geformuleerd komt dat op de volgende drie punten neer.
Men ging vooral op kruistocht uit landhonger en vanwege haat jegens de moslims. Religieuze motieven speelden een ondergeschikte rol. De kruisvaarders hebben zich tijdens de kruistochten zwaar misdragen, in tegenstelling tot veel islamitische veldheren, die inmiddels in het westen een reputatie van ridderlijkheid hebben verworven. De Europese cultuur liep ernstig achter bij de islamitische en heeft dan ook heel veel kennis, wetenschap en techniek overgenomen.
Vrijheid van godsdienst
Jansen draait dat allemaal om. In zijn ogen bevochten de kruisvaarders de moslims om christenen een veilige en ongestoorde pelgrimage naar Jeruzalem te garanderen. Dat valt onder de vrijheid van godsdienst en de kruisvaarders waren dus eigenlijk voorvechters van één van de moderne burgerlijke vrijheden. Bovendien hebben de kruisvaarders zo de islamitische expansie zo’n twee eeuwen tegengehouden en Europa de gelegenheid geboden zich verder te ontwikkelen.
Daarbij gedroegen ze zich niet meer of minder wreed dan destijds gebruikelijk was, dit in tegenstelling tot islamitische ‘krijgsheren’ (Jansen gebruikt het woord consequent) die slechts gedreven werden door de jihad, de ideologie van de heilige oorlog. In dat verband wijst Jansen op een verschil tussen kruistocht en jihad: de kruistochten waren slechts op het Heilig Land gericht, jihad op de hele wereld.
Tenslotte meent Jansen dat de westerse cultuur helemaal niets van de islamitische heeft overgenomen, omdat ook ten tijde van de kruistochten Europa al voorliep op de islam. Dit punt komt niet helemaal goed uit de verf omdat Jansen zichzelf hier en daar tegenspreekt. Zo noemt hij wel zaken die de kruisvaarders overnamen, zoals het getal nul, maar omdat dat is uitgevonden door de Hindoes, telt dat niet.
Selectief
Jansen laat feiten weg die zijn standpunten kunnen nuanceren (of erger). Dat doet hij zo vaak en consequent dat een uitputtende behandeling van alle fouten een heel boek zou vergen. Voorbeelden dus.
Er bestaan verschillende versies van de toespraak waarmee paus Urbanus II opriep tot de Eerste Kruistocht. Daarin wordt een veilige pelgrimage naar Jeruzalem als reden genoemd. In één van die versies, vermoedelijk van een ooggetuige, gaat driekwart van de tekst over het probleem van het grote aantal krijgshandelingen in Europa en de vraag of al die ridders en andere hooligans niet beter ergens anders ingezet kunnen worden.
Voorafgaand aan de kruistochten had de kerk de zogenaamde ‘godsvredebeweging’ opgezet, die als doel had het grote aantal krijgshandelingen te verminderen. Dat project is totaal mislukt. Vandaar dat moderne historici opperen dat de paus heeft willen proberen het grote aantal militaire conflicten in Europa in te dammen door de vele combattanten naar elders te sturen. Jansen wuift dat weg met het argument dat dit slechts speculaties zijn van historici en dat het verstandiger is ‘bij de feiten te blijven’. Maar hij negeert juist deze twee feiten.
In de meest courante literatuur wordt erop gewezen dat kruisvaarders vooral op land uit waren. Een goed voorbeeld is Boudewijn van Boulogne, die tijdens de Eerste Kruistocht rond Edessa, in het huidige Oost Turkije, een aanzienlijk grondgebied verwerft en daar ook blijft als de rest van de kruistocht doortrekt naar Jeruzalem.
Jansen constateert dat Edessa later van groot belang is geweest voor het koninkrijk Jeruzalem en vraagt zich af of Boudewijn wellicht groot strategisch inzicht had. Jansen beweert dus niets, maar de suggestie is gewekt dat moderne historici het mis hebben. Dat doet hij vaker in zijn boek.
Maar Jansen vertelt niet dat Boudewijn thuis -door familieomstandigheden- al zijn aanspraken op land was kwijtgeraakt, en ook niet dat de heren edellieden in en rond het huidige Oost-Turkije bijna twee jaar lang bezig zijn geweest elkaar de tent uit te vechten bij het innemen van diverse steden, naast het bestrijden van de Turken. Er is één geval bekend waarbij als gevolg van zo’n conflict een compagnie van 500 nieuw aangekomen kruisridders werd opgeofferd aan de Turken.
Speculatie
De kruisvaarders deden er na de inname van Antiochie bijna een jaar over om in Jeruzalem te komen, terwijl dat slechts een maand kost, vanwege een conflict over land. Het waren de ‘gewone’ kruisvaarders die de edellieden tenslotte dwongen haast te maken. De ‘speculatie’ van moderne historici is dus onderbouwd met feiten.
Saladin en de verdediger van Jeruzalem -Balian van Ibelin- kwamen in 1187 de voorwaarden voor overgave van de stad overeen tijdens harde onderhandelingen en Saladin hield zich daar stipt aan, zodat er geen bloed vloeide. Dit vormde een groot contrast met de inname van Jeruzalem door de kruisvaarders in 1099, waarbij de gehele bevolking van Jeruzalem over de kling werd gejaagd.
Jansen benadrukt dat inwoners van Jeruzalem die het overeengekomen losgeld niet konden betalen door Saladin tot slaaf zijn gemaakt en verkocht. Deze ‘krijgsheer’ verdient de nobele reputatie die hij in het westen heeft gekregen dan ook niet.
Jansen verzuimt erbij te vertellen dat de tussen Balian en Saladin overeengekomen losprijs voldoende was om de hele bevolking van Jeruzalem vrij te kopen. Het waren de rijke christenen die het verdomden om voor hun armere geloofsgenoten te betalen, de bisschop van Jeruzalem voorop. Dat maakt Saladin niet meteen een heilige, maar het nuanceert het beeld dat Jansen neerzet aanzienlijk.
Jansen meent dat de westerse cultuur al tijdens de kruistochten voorliep op de islamitische cultuur, in tegenstelling tot het gebruikelijke beeld. Om dat te onderbouwen noemt hij enkele voorbeelden die niet overtuigend zijn. Eén voorbeeld: met een kruisboog kun je met minder oefening veel preciezer schieten. Die hadden de moslims dus moeten overnemen. Dat hebben ze niet gedaan, omdat de islam zichzelf superieur acht. In werkelijkheid hadden Turken er niets aan: een kruisboog schiet veel te langzaam en is onbruikbaar op een paard.
Er is één ding dat de islamitische cultuur wel had moeten overnemen van de kruisvaarders. Al tijdens de kruistochten viel het een islamitische schrijver op dat rechten in kruisvaardersstaten weliswaar ongelijk waren, maar wel gegarandeerd, terwijl in islamitische staten willekeur aan de orde van de dag was. Vooral troonsopvolgingen waren een ramp en ook hier presteerden kruisvaardersstaten een stuk beter.
Die observatie komt uit het boek van de Frans-Algerijnse schrijver Amin Maalouf over de geschiedenis van de kruistochten volgens Arabische bronnen. Het staat helemaal achterin zijn boek en hij trekt zijn conclusie tot nu door. Stabiele staatsstructuren zijn in het Midden-Oosten nog steeds een groot probleem. Dat had wellicht anders kunnen zijn als moslims beter naar de kruisvaarders hadden gekeken, aldus Maalouf.
Jansen noemt dit bijzonder sterke punt niet en dat geeft te denken. Misschien is het beneden Jansens stand om zoiets van een moslim over te nemen. Maar dat zou wat eigenaardig zijn als je zelf dat verwijt juist aan moslims maakt. Ik hou het er dan ook op dat Jansen het einde van Maaloufs boek niet gehaald heeft. Dat zou betekenen dat Jansen zijn literatuur niet kent.
[...]