Marsipulami
24-08-15, 09:50
De opvang van Belgische vluchtelingen in de oorlog
Door: Menno Bos
HN nr. 9/2007
‘Heel Belgenland leek richting de grens te strompelen’In het najaar van 1914 stroomden 1 miljoen Belgische vluchtelingen Nederland binnen. De Nederlanders zetten zich massaal in voor de ontheemde Belgen. Wegens voedselschaarste en cultuurverschillen nam het enthousiasme in de loop van de oorlog behoorlijk af. Met 'zachte drang' probeerde men de Belgen over te halen weer naar huis te gaan; daaronder viel ook de internering in kampen.
Nederland wist zich in 1914-1918 - bij de gratie van Duitsland en Engeland - te onttrekken aan het wapengekletter van de Eerste Wereldoorlog. De Duitse troepen lieten Nederland links liggen. Dat betekende echter niet dat onze bevolking helemaal niet in aanraking zou komen met het oorlogsleed. Een miljoen vluchtende Belgen klopten in oktober 1914 aan bij het ruim zes miljoen inwoners tellende Nederland.
De weigering Duitse troepen vrije doorgang te verlenen kwam België duur te staan. De Germaanse oorlogsmachine trok met geweld door het land, maar stuitte in augustus 1914 meteen al op onverwachte tegenstand - met name in de omgeving van Luik. Om het Belgische verzet te breken werden onschuldige burgers - vaak onterecht aangezien voor francs-tireurs - geëxecuteerd en dorpen in brand gestoken. Enige tienduizenden Belgen vluchtten daarop in paniek naar Nederlands-Limburg.
Koningin Wilhelmina liet er in de troonrede van 15 september 1914 geen misverstand over bestaan. Alle vluchtelingen zouden met open armen worden ontvangen. De Nederlandse bevolking toonde zich eveneens van haar beste kant. Lokale particuliere hulpcomités schoten als paddestoelen uit de grond. In Amsterdam werd het landelijke Nederlands Comité tot steun van Belgische en andere vluchtelingen opgericht, in de volksmond het Amsterdams Comité. Er verschenen advertenties in De Telegraaf en het Handelsblad die een massale inzameling van geld en kleding voor de Belgen in gang zetten.
De Nederlandse regering reageerde laat en aarzelend op de Limburgse vluchtelingencrisis. Zij zag - in overeenstemming met de denkbeelden van die tijd - in de opvang van economisch zwakkeren of vluchtelingen geen taak weggelegd voor zichzelf, maar voor welgestelde burgers. Ze greep pas in toen het besef doordrong dat de vluchtelingen langere tijd in Nederland zouden verblijven en de particuliere hulporganisaties de massale toestroom van Belgen niet meer aankonden. Op 25 augustus 1914 besloot het kabinet een eerste vluchtelingenkamp te bouwen in het Gelderse Oldebroek. Wie geen geld had om in zijn eigen onderhoud te voorzien of onzedelijk of crimineel gedrag vertoonde werd hier opgesloten.
Deze uit nood geboren maatregel zou het officiële regeringsbeleid van het kabinet-Cort van der Linden gaan vormen. Pas op 21 september 1914 - ruim zes weken na het begin van de Limburgse vluchtelingencrisis - volgde de oprichting van een Centrale Commissie tot behartiging van de belangen der naar Nederland uitgeweken vluchtelingen. De commissie ressorteerde onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en maakte dankbaar gebruik van het netwerk van het particuliere Amsterdams Comité, met wie zij nauw ging samenwerken.
Uitgeputte vluchtelingen
Hoe schrijnend het leed van de in Limburg neergestreken Belgen ook was, het viel in het niet bij dat van de maar liefst één miljoen uitgeputte Belgen die in het begin van oktober 1914 naar ons land kwamen. Het Antwerpse gemeentebestuur had de bevolking aangeraden om de stad - die ieder moment door de Duitsers kon worden gebombardeerd - onmiddellijk te verlaten. De meeste inwoners van de stad en omgeving sloegen op de vlucht. Een aaneengesloten file van voetgangers en wagens strekte zich uit van Antwerpen tot aan de Nederlandse grens.
Treinen reden vanuit het Belgische grensplaatsje Essen om de uitgeputte vluchtelingen naar ons land te vervoeren. De treinstations raakten overvol. Vijfhonderdduizend Belgen zochten hun toevlucht in Noord-Brabant, vierhonderdduizend in Zeeland en honderdduizend in Limburg. De plaatsen Roosendaal en Bergen op Zoom - die in Brabant de meeste vluchtelingen kregen te verwerken - veranderden in Belgische steden. De toegangswegen tot de stadjes raakten verstopt door de kilometerslange stoet van hongerige, verzwakte en paniekerige Belgen.
Een ooggetuige beschrijft begin oktober 1914 in de De Telegraaf hoe honderdduizend Belgische vluchtelingen Bergen op Zoom - een stadje van slechts zestienduizend inwoners - overspoelden. 'Eén defilé van voetgangers, wagens, karren, rijtuigen, kinderwagens, kruiwagens - al wat wielen had - met blinden, zieken, lammen, kinderen, ouderen en huisraad schoof voorbij. Kinderen werden langs de weg geboren. Soldaten liepen te huilen.' Een verslaggever van de Nieuwe Tilburgsche Courant meldt dat in zijn stad niet alleen alle huizen en gebouwen vol lagen met Belgen, maar dat zij ook alle straten vulden, van gevel tot gevel, en er geen open plekje meer te vinden was op de Groote Markt.
Duizenden vluchtelingen, waaronder zieken, invaliden en kleine kinderen brachten - ondanks de vorst - de nacht door in weiland, akker, bos of gewoon op straat, omdat zij niet meer verder konden. Het plaatsje Hulst werd overspoeld door gestrande Belgische militairen. In totaal zouden er - vooral via Zeeuws-Vlaanderen - vijfendertigduizend ons land bereiken. In verband met de neutraliteit werden zij geheel in overeenstemming met de Haagse Conventies uit 1899 en 1907 zo snel mogelijk geïnterneerd in leegstaande kazernes en tijdelijke tentenkampen. Zevenduizend Belgische militairen wisten desondanks te ontsnappen door in burgerkleding de Belgische grens over te steken, waarna zij zich weer bij het Belgische leger voegden.
In een opwelling van nationale liefdadigheid zetten de Nederlanders - die ondanks de neutraliteit best iets van de oorlogssfeer en het gevoel van saamhorigheid wensten te proeven - zich weer massaal in voor de Belgische 'oorlogsslachtoffers'. De ontheemde Belgen gingen een belangrijk deel uitmaken van het maatschappelijk leven in de zuidelijke provincies. Bijna iedereen nam wel een Belg in huis.
Overal verschenen wanhopige oproepen van Belgen, op zoek naar familieleden die ze tijdens de chaotische vlucht uit het oog hadden verloren. De Nederlandse dagbladen stonden vol met advertenties en in treinstations werden briefjes opgehangen. Op muren en schuttingen schreven duizenden Belgen hun naam met daarachter hun tijdelijke woonadres in Nederland. De Centrale Commissie wist uiteindelijk zestigduizend zoekgeraakte personen op te sporen en te herenigen met hun familie.
Fabrieksloodsen
Nederland hield zich aan de in de troonrede verkondigde belofte. De zuiderburen waren welkom in ons land. Wel verliep de opvang chaotisch. Vluchtelingen verbleven bij particulieren, in openbare gebouwen als scholen en kerken, en in fabrieksruimten, havenloodsen of zelfs schepen. In Bergen op Zoom werden tijdelijke tenten- of barakkenkampen opgericht die 'Kijk in de Pot' of 'Plein 13' heetten. Andere tijdelijke onderkomens werden gerealiseerd in de suikerfabriek Java te Roosendaal, het Circustheater in Scheveningen en Amsterdamse pakhuizen aan het IJ. Deze zouden echter spoedig worden ontruimd.
De vluchtelingen werden overgebracht naar permanente barakkenkampen, die men 'Belgische dorpen' noemde omdat ze voorzien waren van een school, een postkantoor, een ziekenhuis, een kerk en soms zelfs een theater of bioscoop - en omdat de regering dat minder negatief vond klinken dan interneringskamp. In Harderwijk, Zeist, Oldebroek en Gaasterland verrezen vluchtoorden voor Belgische militairen. In Uden, Ede en Nunspeet werden kampen voor onfatsoenlijke of armlastigeBelgen uit de grond gestampt. Om hen naar de kampen te lokken staakten de meeste gemeenten eind 1914 de verstrekking van gratis voedsel buiten de vluchtoorden.
Het leven achter het prikkeldraad was in de meeste kampen zwaar en verre van vrolijk. In tochtende en lekkende barakken, waar het bovendien ontbrak aan goede sanitaire voorzieningen en - vanwege het brandgevaar - verwarming wachtten tienduizenden ontheemde Belgen het einde van de oorlog af. Om de orde te handhaven en verveling te voorkomen werd een strak militair regime ingesteld. De kampbewoners moesten zich houden aan een dagindeling met appèls, vaste etenstijden, corveediensten en werkzaamheden binnen - of incidenteel onder bewaking buiten - het kamp. Geïnterneerde Belgen klaagden steen en been over de barakken en de Hollandse keuken. De voedzame Hollandse erwtensoep werd zonder pardon het raam uit gekieperd en kreeg als bijnaam béton armé - gewapend beton.
Een grote mate van vrijheid op het gebied van ontspanning moest het kampleven zo aangenaam mogelijk maken. Kampkrantjes, cabaretavonden, sporten in competitieverband of scholing behoorden tot de mogelijkheden. Bijna zesduizend Belgische geïnterneerden leerden in de kampen lezen en schrijven. Anderen leerden er een vak, bijvoorbeeld timmerman. In Harderwijk legden Belgische militairen een vierhonderd meter lange wielerbaan aan - de grootste van Nederland. En in Amersfoort bouwden Belgische vluchtelingen een monument om Nederland te bedanken voor de opvang.
Patatkraam
Het onduidelijke beleid van het kabinet-Cort van der Linden - deels het gevolg van hiaten in de internationale neutraliteitswetgeving en het daardoor ontbreken van duidelijke richtlijnen voor het vluchtelingenbeleid - gaf de plaatselijke kampcommandant relatief veel macht. De draaglijkheid van het kampleven verschilde daardoor per oord. Ook in de militaire interneringskampen was een tweedeling te zien. In Harderwijk liet kampcommandant Loke de teugels vieren en genoten de geïnterneerden een grote mate van zelfstandigheid. In Zeist voerde commandant Knel juist een streng beleid. Het resultaat was dat de geïnterneerde Belgische militairen in Harderwijk meehielpen met de opbouw van het kamp, terwijl in Zeist de onvrede zo hoog opliep dat Belgische soldaten tegen de kampleiding in opstand kwamen.
Ze plunderden en vernielden de kantine - vanwege de hoge consumptieprijzen - en eisten de 'vrijlating' van drie Belgen die waren opgesloten nadat ze hadden geprobeerd uit het kamp te ontsnappen. De volgende dag begonnen ze de Nederlandse kampbewaarders weer uit te schelden en te bekogelen met stenen. Knel gaf zijn luitenant Mallinckrodt toestemming om met scherp te schieten. Het treurige resultaat: acht doden en twee gewonden.
Het Nederlandse volk beklaagde zich - bij monde van pers en parlement - over het incident en zette vraagtekens bij het vluchtelingenbeleid van Cort van der Linden. Naast de slechte levensomstandigheden in de vluchtoorden vond men het in één vluchtelingenkamp bij elkaar plaatsen van Belgen uit hogere sociale klassen en arbeiders nog het meest bezwaarlijk.
Cort van der Linden nam de kritiek serieus en trof maatregelen. De Belgen kregen meer invloed op het kampleven, gezinshereniging werd toegestaan - geïnterneerde soldaten mochten hun vrouw en kinderen over laten komen, die overigens wel in een in de buurt gelegen gezinskamp moesten verblijven, zoals de 'gezinsdorpen' Heidekamp en Leopoldsdorp bij kamp Harderwijk - verlofregelingen werden versoepeld en Belgen mochten buiten de kampen een baan zoeken, bijvoorbeeld bij Philips of in de Limburgse mijnen. Belgische koks mochten voortaan zelf het eten bereiden. Sommige kampen kregen zelfs - het kon niet uitblijven - een eigen Belgische patatkraam.
Achter de ontevredenheid van de Belgen scholen vaak knagende onzekerheden: het gemis van familieleden en de onduidelijkheid over hun lot. De Belgische - naar Le Havre uitgeweken - regering beschouwde de gevluchte militairen als deserteurs en toonde nauwelijks enige interesse. Belgische conflicten als de taalstrijd woekerden binnen de kampomheining gewoon voort.
De geïnterneerden hadden een grote mate van politieke vrijheid binnen de kampomheining. Dat uitte zich in actieve verenigingen en krantjes waarin politieke kwesties werden behandeld. De door het harde en uitzichtloze kampleven gedesillusioneerde Belgen waren, tot groot ongenoegen van de Belgische regering, vatbaar voor extremistische politieke stromingen als het socialisme of het flamingantisme - een Vlaams-nationalistische stroming die streed voor emancipatie van Vlamingen binnen de Belgische staat.
.../...
Door: Menno Bos
HN nr. 9/2007
‘Heel Belgenland leek richting de grens te strompelen’In het najaar van 1914 stroomden 1 miljoen Belgische vluchtelingen Nederland binnen. De Nederlanders zetten zich massaal in voor de ontheemde Belgen. Wegens voedselschaarste en cultuurverschillen nam het enthousiasme in de loop van de oorlog behoorlijk af. Met 'zachte drang' probeerde men de Belgen over te halen weer naar huis te gaan; daaronder viel ook de internering in kampen.
Nederland wist zich in 1914-1918 - bij de gratie van Duitsland en Engeland - te onttrekken aan het wapengekletter van de Eerste Wereldoorlog. De Duitse troepen lieten Nederland links liggen. Dat betekende echter niet dat onze bevolking helemaal niet in aanraking zou komen met het oorlogsleed. Een miljoen vluchtende Belgen klopten in oktober 1914 aan bij het ruim zes miljoen inwoners tellende Nederland.
De weigering Duitse troepen vrije doorgang te verlenen kwam België duur te staan. De Germaanse oorlogsmachine trok met geweld door het land, maar stuitte in augustus 1914 meteen al op onverwachte tegenstand - met name in de omgeving van Luik. Om het Belgische verzet te breken werden onschuldige burgers - vaak onterecht aangezien voor francs-tireurs - geëxecuteerd en dorpen in brand gestoken. Enige tienduizenden Belgen vluchtten daarop in paniek naar Nederlands-Limburg.
Koningin Wilhelmina liet er in de troonrede van 15 september 1914 geen misverstand over bestaan. Alle vluchtelingen zouden met open armen worden ontvangen. De Nederlandse bevolking toonde zich eveneens van haar beste kant. Lokale particuliere hulpcomités schoten als paddestoelen uit de grond. In Amsterdam werd het landelijke Nederlands Comité tot steun van Belgische en andere vluchtelingen opgericht, in de volksmond het Amsterdams Comité. Er verschenen advertenties in De Telegraaf en het Handelsblad die een massale inzameling van geld en kleding voor de Belgen in gang zetten.
De Nederlandse regering reageerde laat en aarzelend op de Limburgse vluchtelingencrisis. Zij zag - in overeenstemming met de denkbeelden van die tijd - in de opvang van economisch zwakkeren of vluchtelingen geen taak weggelegd voor zichzelf, maar voor welgestelde burgers. Ze greep pas in toen het besef doordrong dat de vluchtelingen langere tijd in Nederland zouden verblijven en de particuliere hulporganisaties de massale toestroom van Belgen niet meer aankonden. Op 25 augustus 1914 besloot het kabinet een eerste vluchtelingenkamp te bouwen in het Gelderse Oldebroek. Wie geen geld had om in zijn eigen onderhoud te voorzien of onzedelijk of crimineel gedrag vertoonde werd hier opgesloten.
Deze uit nood geboren maatregel zou het officiële regeringsbeleid van het kabinet-Cort van der Linden gaan vormen. Pas op 21 september 1914 - ruim zes weken na het begin van de Limburgse vluchtelingencrisis - volgde de oprichting van een Centrale Commissie tot behartiging van de belangen der naar Nederland uitgeweken vluchtelingen. De commissie ressorteerde onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en maakte dankbaar gebruik van het netwerk van het particuliere Amsterdams Comité, met wie zij nauw ging samenwerken.
Uitgeputte vluchtelingen
Hoe schrijnend het leed van de in Limburg neergestreken Belgen ook was, het viel in het niet bij dat van de maar liefst één miljoen uitgeputte Belgen die in het begin van oktober 1914 naar ons land kwamen. Het Antwerpse gemeentebestuur had de bevolking aangeraden om de stad - die ieder moment door de Duitsers kon worden gebombardeerd - onmiddellijk te verlaten. De meeste inwoners van de stad en omgeving sloegen op de vlucht. Een aaneengesloten file van voetgangers en wagens strekte zich uit van Antwerpen tot aan de Nederlandse grens.
Treinen reden vanuit het Belgische grensplaatsje Essen om de uitgeputte vluchtelingen naar ons land te vervoeren. De treinstations raakten overvol. Vijfhonderdduizend Belgen zochten hun toevlucht in Noord-Brabant, vierhonderdduizend in Zeeland en honderdduizend in Limburg. De plaatsen Roosendaal en Bergen op Zoom - die in Brabant de meeste vluchtelingen kregen te verwerken - veranderden in Belgische steden. De toegangswegen tot de stadjes raakten verstopt door de kilometerslange stoet van hongerige, verzwakte en paniekerige Belgen.
Een ooggetuige beschrijft begin oktober 1914 in de De Telegraaf hoe honderdduizend Belgische vluchtelingen Bergen op Zoom - een stadje van slechts zestienduizend inwoners - overspoelden. 'Eén defilé van voetgangers, wagens, karren, rijtuigen, kinderwagens, kruiwagens - al wat wielen had - met blinden, zieken, lammen, kinderen, ouderen en huisraad schoof voorbij. Kinderen werden langs de weg geboren. Soldaten liepen te huilen.' Een verslaggever van de Nieuwe Tilburgsche Courant meldt dat in zijn stad niet alleen alle huizen en gebouwen vol lagen met Belgen, maar dat zij ook alle straten vulden, van gevel tot gevel, en er geen open plekje meer te vinden was op de Groote Markt.
Duizenden vluchtelingen, waaronder zieken, invaliden en kleine kinderen brachten - ondanks de vorst - de nacht door in weiland, akker, bos of gewoon op straat, omdat zij niet meer verder konden. Het plaatsje Hulst werd overspoeld door gestrande Belgische militairen. In totaal zouden er - vooral via Zeeuws-Vlaanderen - vijfendertigduizend ons land bereiken. In verband met de neutraliteit werden zij geheel in overeenstemming met de Haagse Conventies uit 1899 en 1907 zo snel mogelijk geïnterneerd in leegstaande kazernes en tijdelijke tentenkampen. Zevenduizend Belgische militairen wisten desondanks te ontsnappen door in burgerkleding de Belgische grens over te steken, waarna zij zich weer bij het Belgische leger voegden.
In een opwelling van nationale liefdadigheid zetten de Nederlanders - die ondanks de neutraliteit best iets van de oorlogssfeer en het gevoel van saamhorigheid wensten te proeven - zich weer massaal in voor de Belgische 'oorlogsslachtoffers'. De ontheemde Belgen gingen een belangrijk deel uitmaken van het maatschappelijk leven in de zuidelijke provincies. Bijna iedereen nam wel een Belg in huis.
Overal verschenen wanhopige oproepen van Belgen, op zoek naar familieleden die ze tijdens de chaotische vlucht uit het oog hadden verloren. De Nederlandse dagbladen stonden vol met advertenties en in treinstations werden briefjes opgehangen. Op muren en schuttingen schreven duizenden Belgen hun naam met daarachter hun tijdelijke woonadres in Nederland. De Centrale Commissie wist uiteindelijk zestigduizend zoekgeraakte personen op te sporen en te herenigen met hun familie.
Fabrieksloodsen
Nederland hield zich aan de in de troonrede verkondigde belofte. De zuiderburen waren welkom in ons land. Wel verliep de opvang chaotisch. Vluchtelingen verbleven bij particulieren, in openbare gebouwen als scholen en kerken, en in fabrieksruimten, havenloodsen of zelfs schepen. In Bergen op Zoom werden tijdelijke tenten- of barakkenkampen opgericht die 'Kijk in de Pot' of 'Plein 13' heetten. Andere tijdelijke onderkomens werden gerealiseerd in de suikerfabriek Java te Roosendaal, het Circustheater in Scheveningen en Amsterdamse pakhuizen aan het IJ. Deze zouden echter spoedig worden ontruimd.
De vluchtelingen werden overgebracht naar permanente barakkenkampen, die men 'Belgische dorpen' noemde omdat ze voorzien waren van een school, een postkantoor, een ziekenhuis, een kerk en soms zelfs een theater of bioscoop - en omdat de regering dat minder negatief vond klinken dan interneringskamp. In Harderwijk, Zeist, Oldebroek en Gaasterland verrezen vluchtoorden voor Belgische militairen. In Uden, Ede en Nunspeet werden kampen voor onfatsoenlijke of armlastigeBelgen uit de grond gestampt. Om hen naar de kampen te lokken staakten de meeste gemeenten eind 1914 de verstrekking van gratis voedsel buiten de vluchtoorden.
Het leven achter het prikkeldraad was in de meeste kampen zwaar en verre van vrolijk. In tochtende en lekkende barakken, waar het bovendien ontbrak aan goede sanitaire voorzieningen en - vanwege het brandgevaar - verwarming wachtten tienduizenden ontheemde Belgen het einde van de oorlog af. Om de orde te handhaven en verveling te voorkomen werd een strak militair regime ingesteld. De kampbewoners moesten zich houden aan een dagindeling met appèls, vaste etenstijden, corveediensten en werkzaamheden binnen - of incidenteel onder bewaking buiten - het kamp. Geïnterneerde Belgen klaagden steen en been over de barakken en de Hollandse keuken. De voedzame Hollandse erwtensoep werd zonder pardon het raam uit gekieperd en kreeg als bijnaam béton armé - gewapend beton.
Een grote mate van vrijheid op het gebied van ontspanning moest het kampleven zo aangenaam mogelijk maken. Kampkrantjes, cabaretavonden, sporten in competitieverband of scholing behoorden tot de mogelijkheden. Bijna zesduizend Belgische geïnterneerden leerden in de kampen lezen en schrijven. Anderen leerden er een vak, bijvoorbeeld timmerman. In Harderwijk legden Belgische militairen een vierhonderd meter lange wielerbaan aan - de grootste van Nederland. En in Amersfoort bouwden Belgische vluchtelingen een monument om Nederland te bedanken voor de opvang.
Patatkraam
Het onduidelijke beleid van het kabinet-Cort van der Linden - deels het gevolg van hiaten in de internationale neutraliteitswetgeving en het daardoor ontbreken van duidelijke richtlijnen voor het vluchtelingenbeleid - gaf de plaatselijke kampcommandant relatief veel macht. De draaglijkheid van het kampleven verschilde daardoor per oord. Ook in de militaire interneringskampen was een tweedeling te zien. In Harderwijk liet kampcommandant Loke de teugels vieren en genoten de geïnterneerden een grote mate van zelfstandigheid. In Zeist voerde commandant Knel juist een streng beleid. Het resultaat was dat de geïnterneerde Belgische militairen in Harderwijk meehielpen met de opbouw van het kamp, terwijl in Zeist de onvrede zo hoog opliep dat Belgische soldaten tegen de kampleiding in opstand kwamen.
Ze plunderden en vernielden de kantine - vanwege de hoge consumptieprijzen - en eisten de 'vrijlating' van drie Belgen die waren opgesloten nadat ze hadden geprobeerd uit het kamp te ontsnappen. De volgende dag begonnen ze de Nederlandse kampbewaarders weer uit te schelden en te bekogelen met stenen. Knel gaf zijn luitenant Mallinckrodt toestemming om met scherp te schieten. Het treurige resultaat: acht doden en twee gewonden.
Het Nederlandse volk beklaagde zich - bij monde van pers en parlement - over het incident en zette vraagtekens bij het vluchtelingenbeleid van Cort van der Linden. Naast de slechte levensomstandigheden in de vluchtoorden vond men het in één vluchtelingenkamp bij elkaar plaatsen van Belgen uit hogere sociale klassen en arbeiders nog het meest bezwaarlijk.
Cort van der Linden nam de kritiek serieus en trof maatregelen. De Belgen kregen meer invloed op het kampleven, gezinshereniging werd toegestaan - geïnterneerde soldaten mochten hun vrouw en kinderen over laten komen, die overigens wel in een in de buurt gelegen gezinskamp moesten verblijven, zoals de 'gezinsdorpen' Heidekamp en Leopoldsdorp bij kamp Harderwijk - verlofregelingen werden versoepeld en Belgen mochten buiten de kampen een baan zoeken, bijvoorbeeld bij Philips of in de Limburgse mijnen. Belgische koks mochten voortaan zelf het eten bereiden. Sommige kampen kregen zelfs - het kon niet uitblijven - een eigen Belgische patatkraam.
Achter de ontevredenheid van de Belgen scholen vaak knagende onzekerheden: het gemis van familieleden en de onduidelijkheid over hun lot. De Belgische - naar Le Havre uitgeweken - regering beschouwde de gevluchte militairen als deserteurs en toonde nauwelijks enige interesse. Belgische conflicten als de taalstrijd woekerden binnen de kampomheining gewoon voort.
De geïnterneerden hadden een grote mate van politieke vrijheid binnen de kampomheining. Dat uitte zich in actieve verenigingen en krantjes waarin politieke kwesties werden behandeld. De door het harde en uitzichtloze kampleven gedesillusioneerde Belgen waren, tot groot ongenoegen van de Belgische regering, vatbaar voor extremistische politieke stromingen als het socialisme of het flamingantisme - een Vlaams-nationalistische stroming die streed voor emancipatie van Vlamingen binnen de Belgische staat.
.../...