Selected
06-04-19, 05:26
CIDI indoctrineert scholieren met zogenaamd ‘afgewogen’ lesmateriaal over Israël/Palestina
Dat een Nederlandse lobbyorganisatie die de belangen van Israël verdedigt onderwijsmateriaal over het Israëlisch-Palestijns conflict ontwikkelt, en het ministerie van OCW toestaat dat op scholen te gebruiken, is op zijn zachtst gezegd vreemd. Een analyse leert dat het lesmateriaal uiterst eenzijdig is.
ind oktober lanceerde het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) een nieuw educatieprogramma over het Israëlisch-Palestijns conflict. Het is volgens het CIDI ‘zo neutraal en evenwichtig mogelijk’ en bestemd voor middelbare scholieren, specifiek het VMBO. De titel luidt: ‘VMBO Geschiedeniskatern: Over het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Een kwestie van land en identiteit.’
Het CIDI is de bekendste belangenbehartiger van de staat Israël in Nederland. De lobbyorganisatie manifesteert zich met eenzijdige pro-Israëlische en anderszins gekleurde informatie over het Israëlisch-Palestijns conflict. Doel hiervan is het beïnvloeden van de publieke opinie en de Nederlandse politiek, en het minimaliseren en frustreren van kritiek en eventuele politieke druk op de Palestinapolitiek van de Israëlische regering: de al meer dan vijftig jaar durende bezetting en illegale kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem, de voortgaande blokkade van Gaza en de mensenrechtenschendingen die hiermee gepaard gaan.
Gezien het bovenstaande is het vreemd dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) blijkbaar toestaat dat het CIDI lesmateriaal verstrekt over een gevoelig onderwerp, waarin het zelf partij en overduidelijk partijdig is. Maar the proof of the pudding is in the eating. Om die reden heb ik, in mijn hoedanigheid van historicus, het geschiedeniskatern geanalyseerd. Ik ben nagegaan of het materiaal op afzonderlijke onderdelen en in z’n geheel een afgewogen en historisch verantwoord beeld van het conflict geeft. Of het omissies bevat, of verifieerbare historische feiten correct zijn weergegeven, en ook of structuur en taalgebruik ‘zo neutraal en evenwichtig mogelijk’ zijn. Uiteraard heb ik rekening gehouden met de moeilijkheid van het kort en bondig weergeven van een ingewikkeld historisch onderwerp voor middelbare scholieren.
Hieronder volgen allereerst mijn algemene bevindingen, onderbouwd met voorbeelden uit het lesmateriaal. Daarna volgt een overzicht van mijn kritiek op de verschillende onderdelen van de lesstof, die de basis vormt voor mijn algemene oordeel.
Indoctrinatie
Geeft het geschiedeniskatern een ‘evenwichtig, volledig en helder overzicht van de geschiedenis van het conflict tussen Israël en de Palestijnen’, zoals het CIDI zelf het materiaal aanprijst? Het antwoord is beslist nee. Hoewel dit voor mensen die niet goed zijn ingevoerd in de geschiedenis van het conflict – en middelbare scholieren en hun docenten mogen we daartoe rekenen – wellicht oppervlakkig zo kan lijken, geeft het CIDI op allerlei punten een vertekend beeld van het conflict. Dat beeld is in lijn met de nationalistische visie – of beter gezegd: nationale mythe – die de staat Israël van de eigen geschiedenis en identiteit propageert. Daar hebben we in het Nederlands een woord voor: indoctrinatie.
Een voorbeeld: door het lesmateriaal heen wordt Israël steevast opgevoerd als slachtoffer van de gebeurtenissen, nooit als aanstichter, als ‘dader’. Bij de vele internationale oorlogen die het conflict gekend heeft, wordt daar waar Arabische staten Israël aanvielen (1948, 1973) dit expliciet in de tekst vermeld. Bij de oorlogen waarin Israël zijn buurlanden aanviel (1956, 1967) volstaat het CIDI met de neutrale omschrijving ‘er brak oorlog uit’. De twee verwoestende Libanon-oorlogen (1982, 2006) waarin Israël buurland Libanon binnenviel, en de recentere oorlogen tegen Gaza, worden slechts één keer terloops vermeld.
Ook wat betreft het gewelddadige Palestijnse verzet tegen de staat Israël komt dit ‘slachtofferparadigma’ terug. Het CIDI schrijft dat de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) terreuraanvallen tegen Israël en tegen joodse doelwitten overal ter wereld pleegde, en Israël vervolgens terugvocht. Hier wordt opnieuw een vertekend beeld van de historische werkelijkheid gegeven. Vanaf de oprichting van de staat Israël in 1948 werd iedere vorm van Palestijns verzet in Israël zelf en in de buurlanden vaak met militair geweld de kop in gedrukt. De scholieren krijgen dus tersluiks en welbewust een historisch onjuist beeld voorgeschoteld van het vaak agressieve en offensieve militaire karakter van de daden van de staat Israël.
‘Nederzettingen’
Eenzelfde verdoezeling doet zich voor op het punt van de op zichzelf al eufemistisch aangeduide ‘nederzettingen’. In de lopende tekst wordt slechts terloops vermeld dat Israël na de Zesdaagse Oorlog van 1967 ‘nederzettingen begon te bouwen’ in de net veroverde gebieden. Een aantal paragrafen verderop – in chronologie na de Oslo-akkoorden van 1993-1994 – is een apart hoofdstukje aan deze ‘nederzettingen’ gewijd. Hoewel daarin wordt vermeld dat de Palestijnen zuchten onder de Israëlische militaire bezetting van de Westoever, stelt het CIDI slechts dat er ‘veel Israëliërs in nederzettingen op de Westoever wonen’.
Nergens in de tekst wordt vermeld dat de kolonisering van de Westoever en Oost-Jeruzalem op basis van het internationaal recht door de VN en de wereldgemeenschap – inclusief Israëls belangrijkste bondgenoot, de VS – als illegaal wordt veroordeeld, dat geen land ter wereld de ‘nederzettingen’ erkent en dat ze algemeen als voornaamste obstakel voor vrede worden beschouwd. Hoe de inmiddels bijna 800 duizend kolonisten op de Westoever en in Oost-Jeruzalem terecht zijn gekomen wordt niet uitgelegd. De welbewuste koloniseringspolitiek van Israël, waarvoor het de afgelopen vijftig jaar talloze malen door de wereldgemeenschap tot de orde is geroepen, wordt nergens besproken.
Dat door de versneld voortgaande kolonisering een tweestatenoplossing, die in het lesmateriaal wel uitvoerig aan de orde komt, vrijwel onmogelijk is geworden, wordt ook niet in de hierboven geschetste context uitgelegd. Het enige dat hierover wordt gezegd is de volgende zin: ‘Bovendien vinden veel mensen [sic; wie?] dat de voortdurende bouw van nederzettingen op de Westoever [sic; door wie?] een Palestijnse staat blokkeert en ze [sic; wie?] zien het ook als landroof.’
Het op deze manier onvolledig en eenzijdig weergeven van dit kernpunt van het Israëlisch-Palestijns conflict doet de evenwichtigheid van het lesmateriaal op een fundamentele manier geweld aan. Hierdoor blijft voor de leerlingen onduidelijk waarom de Palestijnen op de Westoever en in Oost-Jeruzalem zuchten onder een militaire bezetting en zich verzetten tegen Israël.
Palestijnse identiteit
owieso komt het Palestijnse volk er wat betreft de in de titel vermelde ‘kwestie van land en identiteit’ bekaaid vanaf, zulks in tegenstelling tot de joden en Israëli’s. Zoals gezegd houd ik er rekening mee dat het lesmateriaal niet alles kan behandelen en dat bij het begrijpelijk weergeven van complexe materie keuzes moeten worden gemaakt. Maar waarom wordt het plan van de Britse commissie-Peel uit 1937 behandeld, maar de aanleiding voor dat plan – de Arabisch-Palestijnse opstand van 1936-1939 – niet? Die opstand was een wezenlijke gebeurtenis met betrekking tot het tot stand komen van de Palestijnse nationale identiteit.
En hoewel het CIDI de Nakba (‘Catastrofe’) van 1947-1949 bespreekt, wordt de Eerste Intifada van 1987-1993 niet apart vermeld. Deze grassroots opstand van de Palestijnse burgerbevolking op de Westoever en in Gaza, en de keiharde militaire reactie waarmee de Israëlische staat die voor het oog van de wereld neersloeg, is niet alleen van belang voor de Palestijnse nationale identiteit, maar ook een kantelpunt in het conflict en de directe aanleiding voor de Oslo-akkoorden. Daar kun je vanuit historisch oogpunt eenvoudigweg niet aan voorbijgaan.
En waarom wordt de leerlingen in de opdrachten gevraagd waarom Jeruzalem heilig is voor joden, en even verderop waarom Mekka en Medina heilig zijn in ‘de islam’, maar niet waarom Jeruzalem óók heilig is voor Palestijnse moslims en christenen? Dat is voor een beter begrip van het Israëlisch-Palestijns conflict toch een aanzienlijk relevantere vraag dan die over Mekka en Medina.
Joodse en Israëlische identiteit
Daar staat tegenover dat de joodse geschiedenis en identiteit, en de daaruit voortvloeiende Israëlische claim op een zogenoemd Groot-Israël, op ingenieuze maar onhistorische wijze uitgebreid uit de doeken wordt gedaan en soms wordt aangedikt. Dat begint direct in deel I met de eerste geografische kaart, waarop het CIDI de omvang van het Verenigd Koninkrijk Israël en zijn buurlanden rond 900 voor Christus weergeeft.
Dat een Nederlandse lobbyorganisatie die de belangen van Israël verdedigt onderwijsmateriaal over het Israëlisch-Palestijns conflict ontwikkelt, en het ministerie van OCW toestaat dat op scholen te gebruiken, is op zijn zachtst gezegd vreemd. Een analyse leert dat het lesmateriaal uiterst eenzijdig is.
ind oktober lanceerde het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) een nieuw educatieprogramma over het Israëlisch-Palestijns conflict. Het is volgens het CIDI ‘zo neutraal en evenwichtig mogelijk’ en bestemd voor middelbare scholieren, specifiek het VMBO. De titel luidt: ‘VMBO Geschiedeniskatern: Over het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Een kwestie van land en identiteit.’
Het CIDI is de bekendste belangenbehartiger van de staat Israël in Nederland. De lobbyorganisatie manifesteert zich met eenzijdige pro-Israëlische en anderszins gekleurde informatie over het Israëlisch-Palestijns conflict. Doel hiervan is het beïnvloeden van de publieke opinie en de Nederlandse politiek, en het minimaliseren en frustreren van kritiek en eventuele politieke druk op de Palestinapolitiek van de Israëlische regering: de al meer dan vijftig jaar durende bezetting en illegale kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem, de voortgaande blokkade van Gaza en de mensenrechtenschendingen die hiermee gepaard gaan.
Gezien het bovenstaande is het vreemd dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) blijkbaar toestaat dat het CIDI lesmateriaal verstrekt over een gevoelig onderwerp, waarin het zelf partij en overduidelijk partijdig is. Maar the proof of the pudding is in the eating. Om die reden heb ik, in mijn hoedanigheid van historicus, het geschiedeniskatern geanalyseerd. Ik ben nagegaan of het materiaal op afzonderlijke onderdelen en in z’n geheel een afgewogen en historisch verantwoord beeld van het conflict geeft. Of het omissies bevat, of verifieerbare historische feiten correct zijn weergegeven, en ook of structuur en taalgebruik ‘zo neutraal en evenwichtig mogelijk’ zijn. Uiteraard heb ik rekening gehouden met de moeilijkheid van het kort en bondig weergeven van een ingewikkeld historisch onderwerp voor middelbare scholieren.
Hieronder volgen allereerst mijn algemene bevindingen, onderbouwd met voorbeelden uit het lesmateriaal. Daarna volgt een overzicht van mijn kritiek op de verschillende onderdelen van de lesstof, die de basis vormt voor mijn algemene oordeel.
Indoctrinatie
Geeft het geschiedeniskatern een ‘evenwichtig, volledig en helder overzicht van de geschiedenis van het conflict tussen Israël en de Palestijnen’, zoals het CIDI zelf het materiaal aanprijst? Het antwoord is beslist nee. Hoewel dit voor mensen die niet goed zijn ingevoerd in de geschiedenis van het conflict – en middelbare scholieren en hun docenten mogen we daartoe rekenen – wellicht oppervlakkig zo kan lijken, geeft het CIDI op allerlei punten een vertekend beeld van het conflict. Dat beeld is in lijn met de nationalistische visie – of beter gezegd: nationale mythe – die de staat Israël van de eigen geschiedenis en identiteit propageert. Daar hebben we in het Nederlands een woord voor: indoctrinatie.
Een voorbeeld: door het lesmateriaal heen wordt Israël steevast opgevoerd als slachtoffer van de gebeurtenissen, nooit als aanstichter, als ‘dader’. Bij de vele internationale oorlogen die het conflict gekend heeft, wordt daar waar Arabische staten Israël aanvielen (1948, 1973) dit expliciet in de tekst vermeld. Bij de oorlogen waarin Israël zijn buurlanden aanviel (1956, 1967) volstaat het CIDI met de neutrale omschrijving ‘er brak oorlog uit’. De twee verwoestende Libanon-oorlogen (1982, 2006) waarin Israël buurland Libanon binnenviel, en de recentere oorlogen tegen Gaza, worden slechts één keer terloops vermeld.
Ook wat betreft het gewelddadige Palestijnse verzet tegen de staat Israël komt dit ‘slachtofferparadigma’ terug. Het CIDI schrijft dat de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) terreuraanvallen tegen Israël en tegen joodse doelwitten overal ter wereld pleegde, en Israël vervolgens terugvocht. Hier wordt opnieuw een vertekend beeld van de historische werkelijkheid gegeven. Vanaf de oprichting van de staat Israël in 1948 werd iedere vorm van Palestijns verzet in Israël zelf en in de buurlanden vaak met militair geweld de kop in gedrukt. De scholieren krijgen dus tersluiks en welbewust een historisch onjuist beeld voorgeschoteld van het vaak agressieve en offensieve militaire karakter van de daden van de staat Israël.
‘Nederzettingen’
Eenzelfde verdoezeling doet zich voor op het punt van de op zichzelf al eufemistisch aangeduide ‘nederzettingen’. In de lopende tekst wordt slechts terloops vermeld dat Israël na de Zesdaagse Oorlog van 1967 ‘nederzettingen begon te bouwen’ in de net veroverde gebieden. Een aantal paragrafen verderop – in chronologie na de Oslo-akkoorden van 1993-1994 – is een apart hoofdstukje aan deze ‘nederzettingen’ gewijd. Hoewel daarin wordt vermeld dat de Palestijnen zuchten onder de Israëlische militaire bezetting van de Westoever, stelt het CIDI slechts dat er ‘veel Israëliërs in nederzettingen op de Westoever wonen’.
Nergens in de tekst wordt vermeld dat de kolonisering van de Westoever en Oost-Jeruzalem op basis van het internationaal recht door de VN en de wereldgemeenschap – inclusief Israëls belangrijkste bondgenoot, de VS – als illegaal wordt veroordeeld, dat geen land ter wereld de ‘nederzettingen’ erkent en dat ze algemeen als voornaamste obstakel voor vrede worden beschouwd. Hoe de inmiddels bijna 800 duizend kolonisten op de Westoever en in Oost-Jeruzalem terecht zijn gekomen wordt niet uitgelegd. De welbewuste koloniseringspolitiek van Israël, waarvoor het de afgelopen vijftig jaar talloze malen door de wereldgemeenschap tot de orde is geroepen, wordt nergens besproken.
Dat door de versneld voortgaande kolonisering een tweestatenoplossing, die in het lesmateriaal wel uitvoerig aan de orde komt, vrijwel onmogelijk is geworden, wordt ook niet in de hierboven geschetste context uitgelegd. Het enige dat hierover wordt gezegd is de volgende zin: ‘Bovendien vinden veel mensen [sic; wie?] dat de voortdurende bouw van nederzettingen op de Westoever [sic; door wie?] een Palestijnse staat blokkeert en ze [sic; wie?] zien het ook als landroof.’
Het op deze manier onvolledig en eenzijdig weergeven van dit kernpunt van het Israëlisch-Palestijns conflict doet de evenwichtigheid van het lesmateriaal op een fundamentele manier geweld aan. Hierdoor blijft voor de leerlingen onduidelijk waarom de Palestijnen op de Westoever en in Oost-Jeruzalem zuchten onder een militaire bezetting en zich verzetten tegen Israël.
Palestijnse identiteit
owieso komt het Palestijnse volk er wat betreft de in de titel vermelde ‘kwestie van land en identiteit’ bekaaid vanaf, zulks in tegenstelling tot de joden en Israëli’s. Zoals gezegd houd ik er rekening mee dat het lesmateriaal niet alles kan behandelen en dat bij het begrijpelijk weergeven van complexe materie keuzes moeten worden gemaakt. Maar waarom wordt het plan van de Britse commissie-Peel uit 1937 behandeld, maar de aanleiding voor dat plan – de Arabisch-Palestijnse opstand van 1936-1939 – niet? Die opstand was een wezenlijke gebeurtenis met betrekking tot het tot stand komen van de Palestijnse nationale identiteit.
En hoewel het CIDI de Nakba (‘Catastrofe’) van 1947-1949 bespreekt, wordt de Eerste Intifada van 1987-1993 niet apart vermeld. Deze grassroots opstand van de Palestijnse burgerbevolking op de Westoever en in Gaza, en de keiharde militaire reactie waarmee de Israëlische staat die voor het oog van de wereld neersloeg, is niet alleen van belang voor de Palestijnse nationale identiteit, maar ook een kantelpunt in het conflict en de directe aanleiding voor de Oslo-akkoorden. Daar kun je vanuit historisch oogpunt eenvoudigweg niet aan voorbijgaan.
En waarom wordt de leerlingen in de opdrachten gevraagd waarom Jeruzalem heilig is voor joden, en even verderop waarom Mekka en Medina heilig zijn in ‘de islam’, maar niet waarom Jeruzalem óók heilig is voor Palestijnse moslims en christenen? Dat is voor een beter begrip van het Israëlisch-Palestijns conflict toch een aanzienlijk relevantere vraag dan die over Mekka en Medina.
Joodse en Israëlische identiteit
Daar staat tegenover dat de joodse geschiedenis en identiteit, en de daaruit voortvloeiende Israëlische claim op een zogenoemd Groot-Israël, op ingenieuze maar onhistorische wijze uitgebreid uit de doeken wordt gedaan en soms wordt aangedikt. Dat begint direct in deel I met de eerste geografische kaart, waarop het CIDI de omvang van het Verenigd Koninkrijk Israël en zijn buurlanden rond 900 voor Christus weergeeft.