PDA

Bekijk Volledige Versie : Misschien denkt mijn vader: Hij is geen ingenieur, maar hij is weer mens geworden.



Marsipulami
20-10-02, 19:01
HET VERHAAL VAN UW BUREN. Arafat Bouachiba: Ik ben er te bang van geworden

Laurens De Keyser

Nu werk ik aan de andere kant, in een opvangcentrum voor verslaafden. En ik studeer. Ik voel me alsof ik op een grote open plek in het bos ben beland.

Sinds een maand of zes ben ik Belg. Eigenlijk was ik dat al want ik ben hier geboren en getogen, en alleen in de vakantie gingen we met het gezin naar Algerije. Maar nu ben ik een echte Belg, van geboorte en op papier, nu ben ik Algerijn en Belg tegelijk. Ik had me al vroeger kunnen laten naturaliseren, maar ik wou toen geen Belg zijn in Algerije, wegens het fundamentalisme en het banditisme daar. Intussen ken ik mijn weg in Algerije. Bovendien kan ik nu ook Arabisch lezen en spreken. Alleen bij het schrijven moet ik me nog met trucjes behelpen, het schrijven heb ik eigenlijk maar voor de helft onder de knie.

Die achterstand heb ik opgelopen in mijn kinderjaren. Terwijl mijn broers en zussen naar de avondschool konden om er de taal van onze ouders te leren, zat ik drie jaar lang wegens een chronische bronchitis in De Haan. Mijn broers en zussen staan daardoor ook verder met hun kennis van de Koran. Ik was de zieke zoon. Ik kreeg veel bezoek aan zee, veel cadeaus. Ik kon er ook naar school maar als kind zo ver van huis, dat woog. Vooral wanneer ik tijdens de weekends naar huis kon en op zondagavond telkens weer weg moest. Dan voelde ik me dubbel zo triest. Ik begreep nooit waarom ik terug moest, omdat ik buiten de wintermaanden nauwelijks last had van mijn bronchitis. Toen ik 12 was, mocht ik terug naar huis. Maar het feest heeft niet lang geduurd. Want al spoedig heb ik me in de problemen gewerkt.

Ik heb twee broers en drie zussen, een lieve en bezorgde moeder en een strenge, trotse maar rechtvaardige vader, een textielarbeider. We leefden in een goed functionerend en liefdevol gezin. Toen we nog klein waren, had vader liever niet dat we ons al te exclusief onder migranten zouden bewegen. We gingen trouwens naar een school waar maar weinig migrantenkinderen waren, zodat we spontaner Nederlands leerden en ons makkelijker inburgerden onder de Vlamingen. Bovendien wilde vader een overzicht over de situatie. Hij wilde weten waar we waren, wat we deden. Dus koos hij de school zo dicht mogelijk bij huis.

Met Vlamingen heb ik nooit echt problemen gehad. Ook niet in mijn kinderjaren. Af en toe racistische opmerkingen, dat natuurlijk wel, genre vuile Turk. Maar dat ging allemaal niet diep. Jongensachtig afreageren, meer niet. En trouwens, wijzelf misbruikten het ook. Als we slechte punten kregen, zeiden we thuis: ,,Die leraar is een fascist, een racist!'' Wisten wij veel wat een fascist was.

*

Op de middelbare school is de ellende begonnen. Het zag er nochtans rooskleurig uit. Vader geloofde in mij. Thuis en bij zijn vrienden schepte hij op over mij, dat ik een goed mecanicien zou worden, later misschien zelfs ingenieur. Maar ik zat daar voor het eerst zonder broers of zussen, en op zoek naar nieuwe vrienden deed ik wat zoveel jonge gastjes doen: hoe stoerder, hoe beter.

Ik zocht jongens op die al rookten, iets wat we thuis niet mochten. Na enkele maanden stond ik zelf om het hoekje te roken, over de middag ging ik met de stoerste gasten mee naar het café, ik begon te spijbelen. Thuis kon ik mijn gedrag redelijk goed verbergen. Sterker nog, als mijn ouders van de schooldirectie een briefje kregen omdat ik bijvoorbeeld vier dagen lang niet opgedaagd was, dan vertaalde ik dat briefje zogezegd en maakte ik ze wijs dat ik berispt werd omdat ik een halve dag gespijbeld had. Want mijn ouders konden toch geen Nederlands lezen.

Het eerste jaar liep slecht af. Gebuisd. De droom van mijn vader begon te wankelen. In die periode begon ik meer en meer het plaatselijk jeugdhuis te frequenteren. Daar was een grote concentratie van allochtonen, ik bleef altijd in hun buurt. Dat gaf niet alleen een vals gevoel van veiligheid, maar ook van eigenwaarde want zo wist ik me geaccepteerd door de groep. We gingen samen op stap, samen naar de cinema, we slenterden samen op straat, alles gebeurde in groep. En om ook door de oudere jongens aanvaard te worden, speelden de kleinere hulpje. Als bijvoorbeeld een van de oudere jongens een pakje sigaretten nodig had, dan was ik altijd een van de eerste vrijwilligers om naar de winkel te hollen.

Enkele vrienden liepen ermee te koop dat ze al drugs geprobeerd hadden. En opnieuw speelde het groepsgevoel. Je kon niet achterblijven, want dan riskeerde je om geïsoleerd te raken. Vrienden, nieuwsgierigheid, stoer doen: ik was veertien en rookte mijn eerste jointje. Ik werd er misselijk van. Had een van de oudere jongens me toen afgeraden om ermee door te gaan, misschien was ik er wel meteen mee gestopt. Maar ze lachten me uit, ik was een mietje. Dus stak ik even later een tweede joint op. En een derde. In plaats van misselijk ging ik me zekerder voelen. Bovendien maakten ze me wijs dat cannabis gezonder was dan sigaretten. Op de duur rookte ik geen gewone sigaretten meer, maar deed ik niets anders dan smoren. Een stap verder zaten we aan de speed, amfetaminen. Je voelt je een uur of vier opgepept, heel actief. Maar als het product uitgewerkt is, blijf je met een zodanig slecht gevoel achter dat je er meteen weer naar verlangt.

Het gaat snel van kwaad naar erger. Door de speed kun je niet meer slapen, dus grijp je naar slaappillen. En ga zo maar door. Op de duur hingen we zowat allemaal stoned in de les. We zaten toen met vier Belgen in de klas en acht allochtonen. Twee van de Belgen deden met ons mee, één Marokkaan deed niet mee. En het ene meisje van de klas gaf het op. Achteraf gezien kan ik haar goed begrijpen, want het was niet te doen. We verstoorden de lessen, we waren totaal niet geïnteresseerd. Bij leraars die ons niet onder controle hadden, werd de klas opgesplitst. Dat hielp een beetje voor de tucht, maar dat was dan ook alles. Alleen thuis hadden ze niets in de gaten. Ik werd een meester achter hoeken en kanten.

*

In het tweede jaar begon ik met alle soorten producten te experimenteren. LSD, XTC, alcohol. Dat ging niet alleen in de kleren zitten, ook in de portemonnee. Voor bijvoorbeeld een LSD-trip betaalde je 200 á 300 frank, dat liep flink op. Ik begon me te bekwamen in kleine diefstallen. Gedeeltelijk voor de kick, maar op de duur alleen nog om aan geld te geraken. Af en toe stal ik ook thuis.

Op school waren ze me liever kwijt dan rijk. Ik raakte wel door mijn derde jaar, maar ik mocht gaan. Ik koos voor een kunsthumaniora. Niet omdat ik artistieke ambities koesterde, maar omdat ik wist dat daar veel gebruikers waren. Na drie maanden werd ik aan de deur gezet. Vader stuurde me opnieuw naar een technische school. Omdat ook mijn oudste broer daar zat, hoopte hij op enige controle.

Maar ik deed waar ik zin in had. Mijn enige zorg was aan geld te geraken, om drugs te kunnen kopen. Zonder het echt te beseffen, was ik verslaafd geworden. Mezelf maakte ik wijs dat ik gewoon een gebruiker was, geen verslaafde. Maar ik kon niet meer zonder. Rond die tijd besloot ik om zelf te gaan dealen. Ik stal geld, kocht drugs en verkocht die dan met veel winst door in dancings.

Toen twee van mijn vrienden opgepakt werden en in Ruiselede bij de minderjarige boefjes terechtkwamen, begreep mijn vader hoe ernstig de situatie was. Maar hij was machteloos. Ik hield er een serieuze rammeling aan over en ik liep twee dagen weg van huis. Teruggekeerd wachtte me een streng regime. In het vervolg moest ik naar school met mijn broer erbij, ik werd continu gecontroleerd. 's Avonds moest ik thuisblijven.

Maar het hielp allemaal niet. Vader sloeg me, sloot me op, moeder bemiddelde met de moed der wanhoop, niks hielp. Integendeel, de zaak escaleerde. Ik gebruikte meer en meer, ontsnapte 's nachts thuis om naar cafés te kunnen gaan, meer en meer kwam de politie er aan te pas. Ik begon te experimenteren met cocaïne en heroïne. De andere producten waren goed om je feestelijk te voelen, om je te amuseren, om zekerder te zijn, om te durven praten met de mensen. Maar met de heroïne ben je vaak totaal weg van de wereld en die verleiding werd met de dag groter. Samen met een maat ging ik stelen in winkels en fabrieken. Alles wat verkoopbaar was, was bruikbaar. Elektronica vooral.

Marsipulami
21-10-02, 15:26
Op m'n zeventiende werd ik honderd dagen opgesloten in Ruiselede. Maar nog altijd wist ik niet dat ik in een doodlopende steeg zat. Nog altijd zei ik: ,,Ik ben een gebruiker, geen verslaafde.'' Mijn vader bezocht me niet, daar was hij te trots voor. Moeder kwam wel. Voor het eerst heb ik haar toen verteld wat ik allemaal gebruikte. De arme vrouw, wat kon ze eraan doen? Toch had ze hoop, omdat ik een tijdlang geen drugs zou vinden en zo misschien zou ontwennen. Maar ook in Ruiselede geraakte ik moeiteloos aan mijn gerief. Er mocht alleen familie op bezoek komen, dus fabriceerde ik een paar nieuwe broers, zo simpel was het.

Ik was zeer opstandig. Tegen mijn vader, tegen de school, tegen de politie die mijn vader de les kwam spellen, tegen heel de maatschappij. Nog opstandiger werd ik toen ik hoorde dat mijn ouders de boetes voor de diefstallen en het dealen moesten betalen, omdat ik nog minderjarig was. Gevolg: ik nam nog meer heroïne want dan vergat je al die ellende. Ik zweefde.

De schoolcoördinator stelde me voor de keuze. Ofwel alles ontkennen en dan zou hij er de politie bijhalen. Ofwel bekennen en dan samen naar een oplossing zoeken. Ik ontkende. De zaak bleef escaleren. Thuis moest iedereen op z'n portefeuille letten, ik stal overal waar ik kon. Dagelijks had ik voor mijn dosis zeker 1.000 frank nodig. Ik ging ervoor naar Nederland, kocht 20 á 30 gram, voor eigen gebruik en verkoop. Ik kwam in contact met Nederlanders, allochtonen van allerlei pluimage, Belgen. De drugswereld is een zéér multiculturele samenleving!

*

Vader trok zich terug. Hij leed vanbinnen. Toen hij merkte dat zelfs de spuiten die hij zo nodig had voor zijn suikerziekte, uit de badkamer verdwenen, dacht hij wellicht dat er geen hoop meer was. Hij sloot zich op in zichzelf. Zijn hele houding veranderde. Hij maakte zich zelfs niet meer kwaad. Mijn moeder zocht vertwijfeld naar oplossingen. Ze begon te informeren in drugscentra. Via de schoolcoördinator leerden we De Sleutel kennen. De gesprekken daar liepen van me af als water van een eend. Maar de methadon nam ik er graag bij. Ondertussen vond ik artsen die me alles leverden wat ik wou. En tussendoor kocht ik heroïne.

Rond mijn achttiende belandde ik in de Nieuwe Wandeling, voor inbraken. Ik werd er een geregelde gast, altijd voor korte periodes. Ook in Nederland vloog ik een keer in de gevangenis, wegens het bestelen van een dealer. Ooit heb ik er zelfs mijn papieren verkocht, voor geld was alles goed. Gelukkig ben ik niet in de prostitutie beland. Maar al de rest heb ik beleefd. Ik was een echte junk.

Twee vrienden stierven door de drugs, anderen stopten ermee. En ik, ik ging ermee door. Thuis was alle vertrouwen zoek. Zelfs mijn broers en zussen waren beschaamd over mij. Mijn lichaam functioneerde niet meer. Mijn aders lagen open. Ik was graatmager en bleek.

*

Hoe die dag er kwam, vraag het me niet, maar hij kwam er. Eigenlijk had ik nog maar die keuze: ten onder gaan of vechten. Ik liet me opnemen in het crisiscentrum in Merelbeke, om te leren me te motiveren en de drugs af te bouwen. Daarna naar een therapeutische gemeenschap in Oostakker. Daar mag je niets meer gebruiken, ook geen medicatie. Wie het toch doet, moet terug naar het crisiscentrum. Het was ontzettend moeilijk. Niet alleen het afkicken, ook het feit dat ik over mijn gevoelens moest praten, iets wat ik absoluut niet gewend was. Maar ik leerde. Langzamerhand raakte ik uit de verdoving. Na zes maanden maakte ik de bewuste keuze om ermee te kappen.

Ik zag dat ik dingen kon zonder drugs. Ik verloor mijn vooroordelen tegenover de Belgen. Het contact met de familie veranderde. Ze vergaven me alles. Zelfs vader kwam op bezoek.

Daar ben ik beginnen geloven in mezelf. Na een jaar mocht ik naar een tussenhuis, waar men je weer leert te integreren in de samenleving. Ik had veel schrik, ik voelde dat ik alles moest geven. Veel momenten van verleiding, veel momenten van twijfel. Maar het lukte. Niet in het minst dankzij de steun van mijn familie. Mijn familie heeft me veel kracht gegeven.

Het systeem van De Sleutel helpt niet iedereen. Maar ik kon de dingen redelijk goed structureren. En ik durfde het aan om niet rond de pot te draaien, om niet te liegen. Want al met je eerste leugentje zit je weer op de helling. Ik heb veel mensen zien afhaken. Allochtonen bijvoorbeeld die in het westerse denken niet mee konden. Dat je als Algerijnse of Marokkaanse jongen je gevoelens moet uiten, dat is voor de meesten al een enorme sprong. Maar als je dat op de koop toe moet doen ten overstaan van een Belg, of, erger nog, ten overstaan van een Belgische vrouw, dan klappen vele jongens compleet dicht. Ik wil maar zeggen: het ligt zeker voor een groot deel aan de betrokkenen zelf, maar het ligt soms ook aan het programma. Ik kan me maar gelukkig prijzen dat ik die culturele verschillen heb durven overbruggen. We zijn tenslotte allemaal mensen.

*

Sinds twee jaar werk ik nu zelf voor De Sleutel. Ik geef voorlichting in scholen. Ik leid getuigen op om hun informatie op de best mogelijke manier te kunnen verwoorden. Ik volg de allochtonenwerking in enkele buurten. Tijdens de ramadan geef ik voordrachten als ex-verslaafde, met een arts erbij die productinformatie geeft.

Ik ben zwart-wit gestopt met drugs. Twee jaar geleden ben ik ook gestopt met roken. Ik vertrouw zelfs geen jointje meer. Ik ben er te bang van geworden. Niks gebruiken is de beste oplossing. Wie het ooit problematisch had, kan beter niet experimenteren. Ik ga er alles aan doen om er niet meer aan te komen. Maar zeker ben je nooit. Ik ken er die na vijf, na acht jaar herbegonnen zijn. Meestal gebeurt het op emotioneel moeilijke momenten, een sterfgeval, een verloren liefde, noem maar op. Ik ken veel mensen die afgehaakt hebben, ook mensen die ik als echte voorbeeldfiguren zag.

Daarom moet je dingen zoeken om je op te concentreren. Je werk. Je gezin. Ik ben nu 26, misschien lukt het me op termijn om een gezin te stichten. Intussen woon ik weer thuis. De relatie is opengebloeid. Er zijn wel dingen die ze nooit zullen vergeten, maar vergeven hebben ze het wel. Ze weten nu ook dat ze zelf niets verkeerd hebben gedaan. Ook mijn vader niet, zeker niet. Hij is veel veranderd. Zijn gestrengheid had iets van acteren, iets heel bewusts. Maar nu hebben we een echte vriendenrelatie. Nu heb ik ook veel respect voor hem. Met de hulp van mijn moeder heeft hij eigenlijk veel bereikt met mij, al zal hij zelf wel denken: Hij is nog altijd geen ingenieur!

't Is waar, ingenieur ben ik niet. Maar over een jaar zal ik wellicht afstuderen als maatschappelijk assistent. Ondertussen volg ik ook een opleiding van vier jaar in psychotherapie. Misschien denkt mijn vader wel: Hij is geen ingenieur geworden, maar hij is weer mens geworden.


Bron: De Standaard

Don
21-10-02, 15:45
Geplaatst door Marsipulami


Misschien denkt mijn vader wel: Hij is geen ingenieur geworden, maar hij is weer mens geworden.



Well, boo-fucking-hoo.